Gerechtshof Amsterdam, 01-10-2009, BJ9446, 08/01205
Gerechtshof Amsterdam, 01-10-2009, BJ9446, 08/01205
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 oktober 2009
- Datum publicatie
- 14 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ9446
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN8069, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/01205
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt dat de door de inspecteur ten onrechte afgegeven voor bezwaar vatbare beschikking moet worden vernietigd en dat de rechtbank terecht heeft beslist dat zij onbevoegd is te oordelen over de vordering tot schadevergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/01205
1 oktober 2009
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 07/8238 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 15 november 2006 bij beschikking belanghebbende een teruggaaf van BPM verleend van € 7.845.
1.2. In zijn bezwaarschrift van 9 december 2006 stelt belanghebbende dat de inspecteur hem een vergoeding zou moeten toekennen voor de rente en kosten die hij heeft moeten maken ten gevolge van de afwijzing door de inspecteur van zijn verzoek om teruggaaf van BPM. De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 29 oktober 2007, geen aanleiding gezien de beschikking te herzien.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 2 oktober 2008 (AWB 07/8238), heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en belanghebbende voor de beoordeling van zijn vordering verwezen naar de burgerlijke rechter.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 november 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Op 22 augustus 2006 heeft de rechtbank uitspraak gedaan (AWB 05/3087) betreffende een beroep van belanghebbende gericht tegen een uitspraak op bezwaar inhoudende een afwijzing van een verzoek van belanghebbende om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de teruggaaf vastgesteld op € 7.845 en de inspecteur veroordeelt in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 9,60. Omtrent de proceskosten heeft de rechtbank overwogen dat “van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken”.
2.2. Belanghebbende heeft in een brief van 30 augustus 2006 aan de inspecteur onder meer verzocht om een bedrag van € 7.845, vermeerderd met rente vanaf 6 november 2004, over te maken naar zijn rekeningnummer.
2.3. Nadat de inspecteur in de beschikking van datum 15 november 2006 heeft vastgelegd dat de teruggaaf van € 7.845 aan belanghebbende wordt verleend, heeft belanghebbende bij brief van 9 december 2006 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
2.4. Ter zitting van de rechtbank op 18 september 2008 heeft belanghebbende verklaard dat het verzoek tot toekenning van rente en kosten niet moet worden gezien als een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2006.
2.5. De inspecteur heeft in een schrijven met dagtekening 21 december 2006 het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van rente aangemerkt als een verzoek om vergoeding van coulancerente. De toegekende coulancerente voor de teruggaaf BPM is berekend op € 725 en voor de terugbetaling van het griffierecht en reiskosten op € 3. Bij de brief is een formulier ‘vastlegging kwijting’ gevoegd. Eerst als dit formulier, volledig ingevuld en ondertekend door belanghebbende, door de inspecteur retour is ontvangen zal tot uitbetaling worden overgegaan. Door belanghebbende is het formulier niet aan de inspecteur geretourneerd.
2.6. Tot de gedingstukken behoort een op 10 juli 2005 gedateerde “kredietovereenkomst voor een persoonlijke lening” tussen belanghebbende en zijn moeder. In deze overeenkomst is opgenomen dat de moeder een bedrag ter grootte van de BPM verschuldigd ter zake van de door belanghebbende aangeschafte auto leent aan belanghebbende. De rente bedraagt, afhankelijk van het tijdstip van terugbetaling, 13,4% dan wel 22,6%.
2.7. In een brief d.d. 27 december 2006, gericht aan het Ministerie van Financiën, specificeert belanghebbende de door hem geclaimde rente als volgt:
“Ik wil dus vanaf 10 september 2004 de datum dat de vrijstelling wegenbelasting is verleend t/m 18 juli 2005 de wettelijke rente vergoed zien en vanaf 18 juli 2005 t/m 15 december 2006 een rentepercentage van 13,4%.
Over dit rentebedrag wil ik totdat u tot uitbetaling hiervan overgaat een rentepercentage van 22,6% volgens de afspraken zoals vastgelegd in het financieringscontract met Mw. [Z] –[Y]”.
Belanghebbende becijfert de kosten (kennelijk: anders dan rente), die hij in verband met de aanvankelijke afwijzing door de inspecteur van zijn verzoek om teruggaaf van BPM heeft gemaakt, op € 500.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om belanghebbende een vergoeding van geleden schade toe te kennen. Indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van geleden schade, bestaande uit de gestelde rente en kosten, met betrekking tot de afwijzing door de inspecteur van zijn verzoek om teruggaaf van BPM.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 23 juncto 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR, tekst 2009) kan een belanghebbende in beroep bij de rechtbank gaan tegen een belastingaanslag of een ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking. Voorts kan ingevolge het bepaalde in artikel 27h AWR de belanghebbende die bevoegd was beroep bij de rechtbank in te stellen bij het gerechtshof hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank.
Op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart op verzoek van belanghebbende de inspecteur veroordelen tot vergoeding van de door een belanghebbende geleden schade. De belastingrechter kan echter alleen overgaan tot een veroordeling van vergoeding van schade als de uitspraak, die deze rechter doet, betrekking heeft op een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking.
4.2. Belanghebbende heeft tijdens de zitting van de rechtbank Haarlem van 18 september 2008 verklaard dat het verzoek tot toekenning van rente en kosten niet moet worden gezien als een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2006. Het Hof ziet, gelet op de expliciete verklaring van belanghebbende, geen reden om hier anders over te oordelen.
4.3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 augustus 2006 een teruggaaf van € 7.845 vastgesteld. De inspecteur heeft op 15 november 2006 de teruggave van € 7.845 aan belanghebbende toegekend in de vorm van een voor bezwaar vatbare beschikking. De inspecteur heeft tijdens de zitting van 26 augustus 2009 desgevraagd terecht bevestigd dat een dergelijke beschikking, gelet op de uitspraak van de rechtbank, niet genomen had mogen worden. Het betreft hier immers slechts de afwikkeling van de reeds door de rechtbank vastgestelde teruggaaf en die afwikkeling vindt niet plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen de door de inspecteur ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2006 verleende teruggaaf staat dan ook geen bezwaar open zodat de inspecteur op het bezwaarschrift van belanghebbende van 9 december 2006 ten onrechte uitspraak op bezwaar heeft gedaan De rechtbank had die uitspraak derhalve moeten vernietigen.
4.4. De wet voorziet verder niet in een vergoeding van heffings- of invorderingsrente bij teruggaaf van BPM zoals zich in dezen voordoet. De belastingrechter is niet bevoegd om een oordeel te geven over de toekenning van de coulancerente.
4.5. In de uitspraak van de rechtbank van 2 oktober 2008 is naar het oordeel van het Hof terecht overwogen dat het geschil alleen betrekking heeft op een verzoek tot schadevergoeding, waaronder in dit verband mede moet worden verstaan de door belanghebbende gevorderde rente. Aan de voorwaarde, zoals hiervoor bedoeld in rechtsoverweging 4.1., dat de belastingrechter alleen dan tot een veroordeling tot schadevergoeding kan overgaan indien een uitspraak wordt gedaan over een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking, is niet voldaan.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van belanghebbende bij de rechtbank gegrond had moeten worden verklaard omdat de uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2007 van de inspecteur moet worden vernietigd. In de uitspraak van de rechtbank van 2 oktober 2008 is echter terecht beslist dat zij onbevoegd is te oordelen over de vordering tot schadevergoeding. Die vordering kan uitsluitend bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
5. Kosten
Het Hof ziet in de vernietiging van de uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2007 reden om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties en op vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 9 (reiskosten per openbaar vervoer) in beroep en op € 2 (reiskosten per openbaar vervoer) in hoger beroep.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- verklaart zich onbevoegd te oordelen over de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat die vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 11; en
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 250 .
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 1 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.