Home

Gerechtshof Amsterdam, 08-10-2009, BK0064, 08/00361 t/m 08/00364

Gerechtshof Amsterdam, 08-10-2009, BK0064, 08/00361 t/m 08/00364

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
8 oktober 2009
Datum publicatie
14 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK0064
Formele relaties
Zaaknummer
08/00361 t/m 08/00364

Inhoudsindicatie

Het verzoek om terugbetaling op grond van artikel 238 van het CDW wordt afgewezen omdat niet is aangetoond dat het ingevoerde vlees gebreken vertoonde of niet in overeenstemming is met de bepalingen van het koopcontract. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken P 08/361 DK, 08/362 DK, 08/363 DK en 08/364 DK

Datum uitspraak 8 oktober 2009

Uitspraak van de meervoudige Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer)

op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ Douane West/kantoor Hoofddorp van de rijksbelastingdienst,

hierna: de inspecteur.

tegen de uitspraken in de zaken nos. AWB 06/9462, 06/9463, 06/9464 en 06/9465 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X],

hierna: belanghebbende,

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft bij beschikkingen van 4 en van 7 november 2005 beslist op door belanghebbende op grond van artikel 238 van het Communautaire douanewetboek ( hierna: het CDW) ingediende - na te noemen - verzoeken om terugbetaling van betaalde douanerechten.

1.2. Bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 10 juli 2006, heeft de inspecteur de bezwaren tegen de beschikkingen afgewezen. Bij in één geschrift verenigde uitspraken van 22 februari 2008 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard en de door belanghebbende gevraagde teruggaven verleend.

1.3. Het tegen deze uitspraken door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij de Douanekamer ingekomen op 4 april 2008, aangevuld bij brief van 2 mei 2008. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor de Douanekamer komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende heeft vier aangiften ten invoer gedaan bij de Douane, kantoor Rotterdam Airport voor goederen omschreven als “VLEES VAN RUNDEREN VERS OF GEKOELD ZONDER BEEN”.

Datum aanvaarding Aangifte nummer Nettogewicht in kg

28 juni 2005 [...]5498 9.580 kg

30 juni 2005 […]5749. 8.134 kg

5 juli 2005 […]5157. 10.967 kg

13 juli 2005 […]6085 25.073 kg

Op voormelde aangiften is als land van oorsprong aangegeven Brazilië.

2.2. Bij drie aangiften werd een “Gemeenschappelijk Veterinair Document van Binnenkomst” overgelegd. Op deze documenten is door de keuringsarts aangegeven dat het vlees voor menselijke consumptie is goedgekeurd. Voor de aangifte van 30 juni 2005 werd een Duitstalig document “Gemeinsames Veterinärdokument für die Einfuhr” overgelegd. Op dit document is door de keuringsarts aangegeven dat het vlees voor menselijke consumptie (“Lebensmittel”) is goedgekeurd. Op de documenten is in de vakken 26 (documentencontrole), 27 (overeenstemmingscontrole) en 28 (fysieke controle) aangegeven dat de zending conform de voorschriften is bevonden, met dien verstande dat geen fysieke controle is uitgevoerd bij de aangifte van 13 juli 2005.

2.3. Bij brieven gedateerd 7 september 2005, ontvangen door de inspecteur op 8 september 2005, heeft belanghebbende voor een deel van de ten invoer aangegeven goederen verzoeken om terugbetaling op grond van artikel 238 van het Communautair douanewetboek ( het CDW) gedaan van een bedrag van € 501,07 voor 510 kg vlees (“Baby Tops”), een bedrag van € 592,27 voor 575 kg vlees (“Striploins”), een bedrag van € 11.662,62 voor 3.389 kg vlees (3.028 kg (“Striploins”) en 361 kg (“Tenderloins”)) respectievelijk een bedrag van € 15.368,46 voor 4.529 kg vlees (“Striploins”).

De inspecteur heeft de verzoeken om terugbetaling bij beschikkingen van 4 en 7 november 2005 afgewezen.

2.4. Tot de stukken van het geding behoren kopieën van getekende en gestempelde veterinaire certificaten afgegeven door de Braziliaanse autoriteiten, nummers 0689[...], 0755[…], 0806[…] en 0819[…].

2.5. Tot de stukken van het geding behoren kopieën van de volgende bewijzen van aanmelding destructiemateriaal afgegeven door de RVV:

- […]61 0 van 8 augustus 2005 voor 510 kg vlees (“Baby Tops”) met vermelding van aangiftenummer 5498;

- […]63 5 van 8 augustus 2005 voor 3.389 kg vlees (“Striploins + Hazen”) met vermelding van aangiftenummer 5127 05027623;

- […]36 5 van 12 augustus 2005 voor 145,34 kg vlees (“Striploin 4-5 art. [nummer]”) met vermelding van aangifte nummer 5749;

- […]35 6 van 12 augustus 2005 voor 429,79 kg vlees (“Striploin 5-6 art.[nummer]”) met vermelding van aangiftenummer 5749;

- […]15 3 van 30 augustus 2005 voor 4.042 kg vlees (“Striploins 4/5 + 5/6”) met vermelding van “GDB […]8371”;

- […]37 4 van 24 augustus 2005 voor 106 kg vlees (“Striploins 5-6”) met vermelding van aangiftenummer 6085 en GDB nummer […]8371;

-[…]97 6 van 6 september 2005 voor 381 kg vlees (“Striploins”) met vermelding van aangiftenummer 6085 en GDB nummer […]8371.

Op alle hiervoor genoemde formulieren is als reden voor vernietiging het woord ‘bederf’ ingevuld.

2.6. Tot de stukken van het geding behoren kopieën van de volgende bonnen voor ontvangen grondstoffen uitgegeven door destructiebedrijf [naam destructiebedrijf]:

- Zendingnummer […]5718 van 19 augustus 2005 voor in totaal 6.333 kg vlees( RVV-bonnen […]61 0, […]66 2, […]63 5, […]35 6, […]36 5, […]62 6. De omschrijving is “runderafval”;

- Bonnummer […]7137 van 31 augustus 2005 voor in totaal 5.392 kg vlees (RVV-bonnen […]13-5, […]15-3 en […]14-4. De omschrijving is “gemeng afval Rundvlees incidentele partij”);

- Zendingnummer [..]701 van 7 september 2005 voor in totaal 1.012 kg vlees (RVV-bonnen […]37 4, […]95 1, […]97 6 en […]96 0). De omschrijving is “RUNDERAFVAL”.

2.7. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 oktober 2004 over een verzoek om teruggaaf van belanghebbende voor rechten bij invoer die belanghebbende heeft betaald wegens de invoer van vlees op 1 en 2 mei 2003. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Uit de door op 16 april 2004 opgezonden koopcontracten blijkt dat het vlees vacuümverpakt diende te worden geleverd. Mede aan de hand van de door u overgelegde verklaring van uw leverancier dat met betrekking tot de leveringen (…) is geconstateerd dat de vacuümmachine niet goed heeft gefunctioneerd kan worden vastgesteld dat de aan u geleverde goederen niet voldeden aan de bepaling van het contract.

(…)

Bij uw verzoek heeft u een door de RVV afgestempeld en ondertekend bewijs van aanmelding destructiemateriaal met nr. 0579434 4 overgelegd. Op dit bewijs wordt verwezen naar de GPC certificaten nrs. 50936424, 50936428 en 50936443 en de invoeraangiften 245690003617, 245690003618 en 245690003619. Tevens overlegt u een bon voor ontvangen grondstoffen srm, afgegeven door HR Service Nederland B.V. te Son (de door de RVV erkende instantie voor de destructie van vlees en vleesafval) waaruit blijkt dat 7612 kg gemengd afval cat.II voor destructie is aangeboden.

Gelet op het bovenstaande stel ik vast dat aan alle voorwaarden om tot terugbetaling of kwijtschelding over te gaan is voldaan.”

2.8. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een beschikking van de inspecteur te Rotterdam van 22 augustus 2006 inzake een verzoek om teruggaaf van Thermotraffic Holland B.V. voor invoerrechten die deze vennootschap heeft betaald wegens de invoer van vlees op 15 maart 2006. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Beoordeling van het verzoek om terugbetaling

(…)

In onderhavig geval gaat het om vernietiging van vlees dat niet volgens de bepalingen van artikel 238 Vo. (EEG) nr. 2913/92 (hierna CDW) is gegaan.

(…)

1. Door u wordt gesteld in uw verzoek dat het vacuüm en luchtdicht verpakken op zich al een garantie zou zijn dat er na invoer niets met het vlees gebeurd kan zijn waaraan de schade toegeschreven zou kunnen worden.

Deze stelling deel ik gedeeltelijk omdat naar mijn mening temperatuurschommelingen ook oorzaak kunnen zijn van eventueel bederf, en daar wordt in uw bezwaar niet over gerept.

Alleen in bijlage 7 verklaart de Engelse Meat Hygiene Service dat de opslag heeft plaatsgevonden in een schone omgeving met een temperatuur van -1 tot 1 graden Celsius. Verder stelt u dat problemen zijn ontstaan ten gevolge van bacteriologisch bederf van het type Clostridium, waarschijnlijk variant Estherteicum. Besmetting vanwege gasvormend psychrophilic micro-organisme met een lange incubatietijd. De bacterie ontwikkelt zich in vacuüm verpakkingen van binnenuit waarbij een reactie met de resterende lucht gasvorming tot gevolg heeft. Het vlees moet tijdens het verpakkingsproces besmet zijn geraakt. Telefonisch contact met de Voedsel- en Warenautoriteit leert dat deze bacterie een zogenaamde sporenvormer is, die onder de opslagomstandigheden zoals in bijlage 7 genoemd, langere tijd latent aanwezig kan zijn. Deze wetenschap in combinatie met de vacuümverpakking die later opbolde vanwege gasvorming, maakt aannemelijk dat de feiten of omstandigheden waarschijnlijk tijdens het verpakkingsproces zijn opgetreden, of in ieder geval in het vlees aanwezig waren.

2. Indien de vernietiging van het vlees niet onder douanetoezicht is gebeurd, dienen bewijsstukken te worden overgelegd waaruit moet blijken of het vlees is vernietigd onder toezicht van autoriteiten of personen die gemachtigd zijn dat officieel vast te stellen.

Ten behoeve van deze bepaling diende u bijlage 7 in, waarin door de Engelse Meat Hygiene Service verklaard wordt dat 628 kartons ongeschikt zijn voor menselijke consumptie vanwege bacteriologische besmetting. In deze verklaring wordt verwezen naar de factuur en naar een “Rejected Meat Receipt”, welke als bijlage 6 is ingediend. Als bijlage 9 werd ingediend een verklaring van vernietiging van het Engelse destructiebedrijf DeMulder&Sons Ltd. Deze verklaring verwijst naar het factuurnummer en het nummer van het “Rejected Meat Receipt”. Het gaat om 8680 kg. hetgeen overeenkomt met een douanewaarde van € 21.996,-. Vanwege het ontbreken van details met betrekking tot de “striploins” die zijn vernietigd, is hierbij de laagste factuurprijs van “striploins” in aanmerking genomen.

Ter vaststelling van de bevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 902, lid 1, letter b TCDW, wijst u op Verordening (EG) nr. 1774/2002 (tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde) dierlijke bijproducten. U overlegde een lijst van inzake artikel 13 en 17 van deze verordening bevoegde ondernemingen. In deze lijst is DeMulder & Sons Ltd opgenomen. Tevens toonde u de benoeming van de betreffende dierenarts aan door verklaringen van de Meat Hygiene Service.

Gelet hierop stel ik vast dat u heeft aangetoond te voldoen aan artikel 902 lid 1, letter b TCDW.

Beslissing op het verzoek om terugbetaling

Bovenstaande geeft mij aanleiding uw verzoek om terugbetaling op grond van artikel 239 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 toe te wijzen.”

2.9. Tot de stukken van het geding behoren afdrukken van foto’s waarop opgebolde plastic verpakkingen te zien zijn. Onder één van de afdrukken staat de vermelding “03/01/2005” .

3. Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de verzoeken om terugbetaling van douanerechten al dan niet terecht door de inspecteur zijn afgewezen.

3.2. Belanghebbende stelt dat er recht op terugbetaling bestaat omdat de goederen besmet waren met de bacterie Clostridium Estertheticum (CE), na de invoer zijn afgekeurd voor menselijke consumptie en ter vernietiging zijn aangeboden.

3.3. De inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling omdat zij niet heeft bewezen dat de goederen ten tijde van de invoer niet voldeden aan het contract dan wel gebreken vertoonden.

3.4. Voor de overige standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het meegezonden proces-verbaal.

4. Wettelijke bepalingen

De volgende wettelijke bepalingen zijn voor de beoordeling van het geschil relevant:

“Artikel 238 CDW

1. Tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer wordt overgegaan indien wordt vastgesteld dat het geboekte bedrag van deze rechten betrekking heeft op goederen die onder de desbetreffende douaneregeling zijn geplaatst en die door de importeur worden geweigerd omdat zij op het in artikel 67 bedoelde tijdstip gebreken vertonen of niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van het contract op grond waarvan zij zijn ingevoerd.

Goederen die vóór de vrijgave zijn beschadigd, worden gelijkgesteld met goederen die gebreken vertonen in de zin van de eerste alinea.

2.Terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer is

afhankelijk van:

a) de voorwaarde dat de goederen niet zijn gebruikt, tenzij een begin van gebruik noodzakelijk was om de gebreken van deze goederen of het feit dat zij niet met de bepalingen van het contract in over-

eenstemming zijn, vast te stellen;

b) de uitvoer van deze goederen uit het douanegebied van de Gemeen-

schap.

Op verzoek van de belanghebbende staan de douaneautoriteiten toe dat de uitvoer van de goederen wordt vervangen door de vernietiging ervan of door de plaatsing ervan, met het oog op wederuitvoer, onder de regeling extern douanevervoer of onder het stelsel van douane-entrepots, dan wel door opslag in een vrije zone of in een vrij entrepot.

Indien de goederen een van de in de vorige alinea bedoelde douane-bestemmingen krijgen, worden zij als niet-communautaire goederen beschouwd.

(…)”.

Artikel 892 van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (UCDW):

“Er wordt niet overgegaan tot terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer overeenkomstig artikel 238 van het wetboek wanneer:

-in de voorwaarden van het contract, met name ten aanzien van de prijs, op grond waarvan de genoemde goederen onder een douaneregeling houdende de verplichting tot betaling van de rechten bij invoer werden geplaatst, rekening is gehouden met de gebreken welke deze goederen vertonen;

-de goederen door de importeur werden verkocht nadat was geconstateerd dat zij gebreken vertoonden of niet in overeenstemming waren met de bepalingen van het contract.”.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Uit artikel 238 CDW volgt dat belanghebbende recht heeft op terugbetaling van de rechten bij invoer die betrekking hebben op goederen indien deze door de importeur zijn geweigerd omdat zij gebreken vertonen op het tijdstip waarop de aangifte wordt aanvaard of omdat de goederen niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van het contract op grond waarvan zij zijn ingevoerd. De bewijslast dat de goederen gebreken vertonen dan wel niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van het contract rust op belanghebbende.

5.2. In hoger beroep heeft de inspecteur aangevoerd dat belanghebbende ten aanzien van de in het geding zijnde goederen geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit volgt dat de goederen ten tijde van de aanvaarding van de aangiften gebreken vertoonden. De Douanekamer stelt vast dat op basis van de afdrukken van de foto’s van opgebolde plastic verpakkingen niet de conclusie kan worden getrokken dat deze zijn gemaakt van de onderhavige zendingen vlees. Op één van de afdrukken staat de datum 03/01/2005, terwijl het onderhavige vlees is ingevoerd in juni en juli 2005.

5.3. Belanghebbende stelt dat het vlees op het tijdstip waarop de aangiften werden aanvaard, de bacterie CE bevatte. Ter onderbouwing van deze stelling heeft belanghebbende, naast de hiervoor bedoelde afdrukken van foto’s, verwezen naar algemene informatie over de gevolgen van de aanwezigheid van deze bacterie in vlees. Op de in 2.5 en 2.6 genoemde gedingstukken is echter uitsluitend de omschrijving ‘bederf’ en ‘runderafval’ vermeld. De stelling dat dit bederf is veroorzaakt door de hiervoor genoemde bacterie, is door belanghebbende niet nader onderbouwd. Anders dan de rechtbank is de Douanekamer daarom van oordeel dat belanghebbende noch met voormelde foto’s, noch met de algemene informatie over de bacterie CE het van haar te verlangen bewijs heeft geleverd ten aanzien van de onderhavige partijen vlees.

5.4. De Douanekamer is verder van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ingevoerde vlees niet in overeenstemming is met de bepalingen van het contract op grond waarvan het is ingevoerd. De Douanekamer acht het onderliggende contract in de onderhavige omstandigheden een belangrijk bewijsstuk voor de vraag of aan de voorwaarden van artikel 238 CDW is voldaan.

Belanghebbende heeft het contract met de leverancier van het onderhavige vlees in de procedure voor de rechtbank noch in hoger beroep overgelegd, evenmin als bescheiden waaruit de zienswijze van de leverancier naar voren zou kunnen komen.

De Douanekamer merkt nog op dat, zo - anders dan hiervoor is geoordeeld - wel aannemelijk zou zijn dat sprake is van gebreken, zou moeten worden onderzocht of in de contractsvoorwaarden rekening is gehouden met die gebreken, hetgeen, gelet op artikel 892 UCDW, aan terugbetaling in de weg zou staan. Ook voor die toetsing is kennisneming van het contract wezenlijk, zoals de inspecteur terecht heeft gesteld.

5.5. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende last om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 238 CDW. Daaraan doet niet af dat op grond van de stukken van het geding aannemelijk is dat een deel van de ingevoerde goederen enkele weken na de invoer is vernietigd onder toezicht van de in artikel 901, lid 2, onderdeel a, tweede streepje, UCDW bedoelde autoriteiten of personen. De vernietiging op zich is onvoldoende voor het verlenen van de gevraagde terugbetaling, nu aan de (overige) voorwaarden van artikel 238 CDW niet is voldaan.

5.6. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het vertrouwen dat door de douane te Alphen aan de Rijn zou zijn gewekt omdat dat kantoor volgens belanghebbende veterinaire afkeuringsbewijzen voldoende achtte om een verzoek om teruggaaf in te willigen.

Belanghebbende heeft evenwel geen bewijsstukken, bij voorbeeld een beschikking op een verzoek om terugbetaling ingevolge artikel 238 van het CDW, overgelegd waaruit volgt dat de douane te Alphen destijds deze handelwijze zou hebben toegepast dan wel expliciet heeft goedgekeurd. Voormeld beroep op het vertrouwensbeginsel dient reeds daarom te worden afgewezen.

5.7. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwen dat bij haar zou zijn gewekt door de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, hiervoor vermeld onder 2.7, faalt. Dit bezwaar is ingewilligd omdat kwam vast te staan dat de vacuümmachine bij de leverancier niet goed had gewerkt. Het niet naar behoren functioneren van de machine bij de leverancier is in die casus een direct aanwijsbare oorzaak voor de gebreken van het vlees ten tijde van de invoer en in die situatie was vastgesteld dat de geleverde goederen niet voldeden aan de bepalingen van het - in die zaak wel overgelegde - contract. De feiten van deze bezwaarprocedure wijken dusdanig af van die van de onderhavige zaak, dat belanghebbende daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat de onderhavige verzoeken om teruggaaf zouden worden ingewilligd.

5.8. 0ok aan de beschikking van de inspecteur te Rotterdam, bedoeld in 2.8, ten name van Thermotraffic Holland B.V., kan belanghebbende geen vertrouwen ontlenen, omdat hierin geen standpuntbepaling jegens belanghebbende is opgenomen.

Naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, heeft de leverancier in deze zaak bevestigd dat het vlees was aangetast door een bacterie, en heeft hij de afnemer schadeloos gesteld door middel van een creditnota. De inspecteur stelt dan ook terecht dat aan deze beschikking andere feiten en bewijzen ten grondslag liggen dan zich in de onderhavige zaak voordoen. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan reeds daarom niet slagen.

5.9. De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Douanekamer de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond verklaren.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en P. Fortuin, leden, in tegenwoordigheid van R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 8 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.