Gerechtshof Amsterdam, 12-11-2009, BK3181, 09/00287
Gerechtshof Amsterdam, 12-11-2009, BK3181, 09/00287
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 november 2009
- Datum publicatie
- 13 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BK3181
- Zaaknummer
- 09/00287
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229b
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft (na verwijzing door de Hoge Raad) geoordeeld dat het tarief voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil 2004 van het stadsdeel Amsterdam-Centrum niet onverbindend is: de heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep, na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, van
[X] te [Y], belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de directeur van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is bij het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) op 20 januari 2005 een beroepschrift ingekomen, gericht tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar, gedagtekend 15 december 2004, inzake de met dagtekening 30 april 2004 aan belanghebbende opgelegde aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil voor het jaar 2004 van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna het stadsdeel).
1.2. Bij de uitspraak van 15 december 2004 heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.3. Het Hof heeft bij uitspraak van 15 november 2006, nr. P05/00509 (hierna: de uitspraak P05/00509), het beroep gegrond verklaard, de uitspraak alsmede de aanslag vernietigd en de gemeente Amsterdam gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 te vergoeden.
1.4. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel heeft beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 april 2009, nr. 43.747 (hierna: het arrest), de uitspraak P05/00509 vernietigd, behoudens de beslissing inzake het griffierecht, en het geding verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.5. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 16 juni 2009, ingekomen op dezelfde datum, gereageerd op het arrest. Belanghebbende heeft bij brief van 13 juli 2009, ingekomen op 14 juli 2009, gereageerd op het arrest en onder verwijzing naar eerdere stukken verklaard zich te refereren aan het standpunt van het Hof. De brieven zijn in afschrift aan de wederpartij verzonden.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7. Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 7 augustus 2009 verzonden aan [A-straat 1, 1234 AB te Y] is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens gegevens van TNT Post heeft belanghebbende de brief waarin de uitnodiging is verzonden, op 10 augustus 2009 in ontvangst genomen.
2. Geding in cassatie
De Hoge Raad heeft in het arrest, voor zover voor het geding na verwijzing van belang, het volgende overwogen:
“3. Beoordeling van het middel
3.1. Voor het Hof was onder meer in geschil of het tarief voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil voor het onderwerpelijke jaar, in overeenstemming met artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet (hierna: de Wet), zodanig is vastgesteld dat de geraamde baten van dat recht niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Het Hof heeft geoordeeld dat het tarief is vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Wet en heeft de aanslag vernietigd. Hiertegen richt zich het middel.
3.2.1. Het Hof is in onderdeel 6.5 van zijn uitspraak terecht en op goede gronden ervan uitgegaan dat, ook al is de heffing van het reinigingsrecht bedrijfsvuil tezamen met de afvalstoffenheffing in één verordening geregeld, voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil afzonderlijk dient te worden onderzocht of het tarief in overeenstemming met artikel 229b, lid 1, van de Wet is vastgesteld.
3.2.2. Onderdeel 6.4.4 van de Hofuitspraak moet aldus worden verstaan dat artikel 229b, lid 1, van de Wet niet toelaat dat door middel van het heffen van reinigingsrecht bedrijfsvuil kosten van straatreiniging en reinigingspolitie worden verhaald die geen verband houden met de inzameling van het bedrijfsvuil waarop de heffing betrekking heeft. Voor zijn oordeel dat in verband hiermee het onderhavige tarief in strijd met de Wet is vastgesteld, is het Hof kennelijk uitgegaan van de in onderdeel 2.3 onder b van zijn uitspraak aangehaalde brief. In deze brief staat vermeld dat van de kosten straatreiniging en reinigingspolitie een meer dan evenredig deel ten laste van bedrijven wordt gebracht teneinde te compenseren dat in het reinigingsrecht bedrijfsvuil (anders dan in de afvalstoffenheffing) geen solidariteitsbijdrage is begrepen. Het middel richt zich niet tegen het kennelijke en juiste oordeel van het Hof dat een dergelijke kostencompensatie zich niet verdraagt met de Wet.
3.2.3. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat sprake is van een overschrijding van de in artikel 229b, lid 1, van de Wet bedoelde limiet met meer dan een verwaarloosbaar klein bedrag als bedoeld in HR 3 november 1999, nr. 34616, BNB 1999/448. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de aan het reinigingsrecht bedrijfsvuil toegerekende geraamde lasten voor straatreiniging en reinigingspolitie, die € 972.000 bedragen, met een bedrag van € 351.660 uitgaan boven de kosten die aan dat recht dienden te worden toegerekend. Deze laatste kosten bedragen volgens het Hof (42 percent van € 1.477.000 is) € 620.340.
De bestrijding van deze berekening in het middel doet er niet aan af dat de geraamde lasten voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil een post bevatten die - gelet op hetgeen onder 3.2.2 is overwogen - in strijd met de Wet is vastgesteld, en dat vaststelling van die post op correcte wijze zou meebrengen dat de geraamde baten de geraamde lasten overschrijden. Indien er met het middel van wordt uitgegaan dat het huisvuil en bedrijfsvuil, voor zover hier van belang, worden opgehaald in een onderlinge verhouding 67:33 (en niet in de verhouding 58:42, waarvan het Hof is uitgegaan), brengt dit zelfs mee dat een geringer percentage van de totale kosten van straatreiniging en reinigingspolitie door middel van het reinigingsrecht bedrijfsvuil mocht worden omgeslagen dan het percentage waarvan het Hof is uitgegaan. Het middel faalt dan ook voor zover het zich richt tegen het in de aanhef van dit onderdeel weergegeven oordeel van het Hof.
3.2.4. Voor zover het middel is gericht tegen onderdeel 6.6 van ’s Hofs uitspraak kan het evenmin tot cassatie leiden, nu dit onderdeel een overweging ten overvloede behelst.
3.2.5. De primaire klacht van het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden. Hetgeen overigens in dit verband is aangevoerd kan onbesproken blijven.
3.3.1. Het middel bevat de subsidiaire klacht dat het Hof de aanslag niet had mogen vernietigen, doch deze naar rato had moeten verminderen.
3.3.2. In het onderhavige geval is strijd met het voorschrift van artikel 229b, lid 1, van de Wet ontstaan doordat in de raming van de lasten van de inzameling van bedrijfsvuil één of meer posten zijn opgenomen die niet, althans niet volledig dienen ter dekking van de kosten van deze inzameling. In zo’n geval geldt in beginsel dat de tariefstelling in de gemeentelijke verordening slechts partieel onverbindend is, namelijk voor zover - nadat uit de lastenraming de (gedeelten van) posten zijn geëlimineerd die daarin ten onrechte zijn opgenomen - de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten. Van algehele onverbindendheid is echter sprake indien (a) het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de desbetreffende post(en) (in zoverre) niet diende(n) ter dekking van de kosten waarvoor het recht of de rechten op grond van artikel 229, lid 1, letters a en b, van de Wet en de desbetreffende verordening mochten worden geheven, en bovendien (b) na de eliminatie van de desbetreffende bedragen uit de lastenraming, de geraamde baten in betekenende mate uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten.
3.3.3. Nu in ’s Hofs uitspraak andere uitgangspunten worden gehanteerd, is de subsidiaire klacht van het middel in zoverre gegrond. In verband hiermee kan die uitspraak niet in stand blijven.
3.4. Verwijzing dient te volgen voor nader onderzoek met inachtneming van de in onderdeel 3.3.2 van dit arrest gegeven uitgangspunten, die in eerdere rechtspraak nog niet waren geformuleerd. Daartoe dienen partijen de gelegenheid te krijgen hun stellingen aan die uitgangspunten aan te passen. Bij de voortgezette behandeling dient, voor het geval die uitgangspunten leiden tot partiële onverbindendheid van het tarief, nader onderzoek plaats te vinden naar de mate waarin dientengevolge de aanslag verminderd dient te worden. De kwesties die hierboven onder 3.2.3 (percentages) en 3.2.4 aan de orde zijn gekomen kunnen ook in dit verband een rol spelen. Het verwijzingshof dient die kwesties zo nodig in zijn beoordeling te betrekken.”
3. Feiten
3.1. De uitspraak P05/00509 vermeldt onder meer als feit:
“3.1. De kantoorruimte beslaat 20 m². Belanghebbende heeft deze ruimte in gebruik ten behoeve van haar -eenpersoons- advocatenkantoor. Voor de afvoer van papier uit de kantoorruimte wordt gebruik gemaakt van een particulier bedrijf en vanwege het stadsdeel geplaatste papierbakken. Ongeveer eenmaal per maand wordt vanuit de kantoorruimte, die geen keuken heeft, een vuilniszak met klein afval aan de gemeentelijke ophaaldienst aangeboden.”
3.2. De aanslag is opgelegd op grond van de Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsvuil stadsdeel Amsterdam-Centrum 2004 (hierna: de Verordening), zoals vastgesteld door de stadsdeelraad in zijn vergadering van 20 november 2003, en gepubliceerd in het Stadsdeelblad, afdeling 3A, nummer 69, van 2 december 2003.
3.2.1. De Verordening luidt voor zover hier van belang:
“HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1
Krachtens deze verordening worden geheven:
a. een afvalstoffenheffing en
b. een reinigingsrecht bedrijfsvuil.
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens (...);
b. bedrijfsafvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen (...);
(...)
HOOFDSTUK 2 AFVALSTOFFENHEFFING
(...)
HOOFDSTUK 3 REINIGINGSRECHT BEDRIJFSVUIL
Artikel 10 Aard van de heffing
Onder de naam reinigingsrecht bedrijfsvuil wordt een recht geheven voor zowel het genot van de door of vanwege de gemeente verstrekte dienst als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen (...).
(...)
Artikel 12 Maatstaf en tarief
Voor het periodiek inzamelen van bedrijfsafvalstoffen, bedraagt de belasting, bij de afgifte van ten hoogste 4 hectoliter per week, overeenkomend met maximaal negen huisvuilzakken van 44 liter: 515,40 euro per belastingjaar.
(...)”
3.3. De heffingsambtenaar heeft bij zijn brief van 13 januari 2006 onder meer na te noemen gedeelten van aan de vaststelling van de Verordening ten grondslag liggende stukken ingezonden:
a. een brief van de stadsdeelwethouder Beheer Openbare Ruimte van 30 oktober 2003, gericht aan de Commissie van Advies Beheer Openbare Ruimte, inhoudende:
“1. Inleiding
De tarieven van de afvalstoffenheffing voor huishoudens en van het reinigingsrecht voor bedrijven stijgen in 2004 beide met 2,6%. (...)
De tarieven voor de restafvalcontracten, glas- en papier/kartoncontracten met bedrijven worden gehandhaafd op het niveau van 2003.
(...)
In 2003 is ten opzichte van 2002 een groter deel van de kosten van straatreiniging ten laste van afvalstoffenheffing en reinigingsrecht gebracht (€ 971.998 in 2003 tegen € 539.998 in 2002). De kostenontwikkeling in 2004 voor afvalverwerkingstarieven is zodanig (verlaging van de verwerkingskosten met € 10 per ton) dat de door de afvalstoffenheffing en reinigingsrecht te dekken kosten gunstig worden beïnvloed. Echter vanuit de Centrale Stad is aangegeven dat dit voordeel ingezet moet worden om de verhoogde solidariteitsbijdrage (van € 12,50 in 2003 naar € 22,05 in 2004) mee te financieren. Op die manier wordt de betalende burger ontzien. Bedrijven kennen echter geen solidariteitsbijdrage. De verlaging van de verwerkingskosten heeft dus een positief effect op de te dekken kosten bedrijfsvuil. Als gevolg van deze ontwikkeling zou het reinigingsrecht met een lager percentage stijgen dan de afvalstoffenheffing. Om dat effect te neutraliseren is een groter deel van de hiervoor genoemde kosten straatreiniging en een deel van de kosten reinigingspolitie ten laste gebracht van bedrijven, ten gunste van de burger.
(...)
De inkomsten uit het minimumrecht en de bedrijfsafvalcontracten dekken de kosten die samenhangen met de vuilinzameling bij bedrijven.
(...)
2. Toerekeningssystematiek
(...) Het aangeboden afval wordt in twee werkprocessen ingezameld. In het reguliere inzamelproces wordt twee dagen in de week ingezameld bij zowel huishoudens als bedrijven. Volgens onderzoeksresultaten van 1997 (...) is de procentuele toedeling aan bedrijven 33% en aan huishoudens 67%. De hoeveelheid restafval die op de overige 5 dagen binnen het reguliere inzamelproces in een apart werkproces bij bedrijven wordt ingezameld verhoogt de verhouding van het afval bij bedrijven ten opzichte van huishoudens tot 42% bedrijven en 58% huishoudens. Aan de hand van deze laatste procentuele verdeling worden de inzamelkosten toegerekend aan huishoudens dan wel bedrijven.
(...)
3. De huisvuilinzameling (afvalstoffenheffing)
(...)
Aantal betalende huishoudens:
(...) In 2004 wordt het verwachte aantal meerpersoonshuishoudens 19 420 (...), het aantal éénpersoonshuishoudens 18 407 (...).
1. Verwerkingskosten
De geraamde verwerkingskosten worden om 2 redenen naar beneden bijgesteld:
a. Nominale ontwikkeling verwerkingstarief (...)
b. Verlaging verwachte hoeveelheid te verwerken tonnen (...). Uit ervaringscijfers blijkt dat de verwachte hoeveelheid in te zamelen en te verwerken afval aan de hoge kant is geweest. M.i.v. 2004 wordt met een lagere hoeveelheid (ca 2.600 ton) rekening gehouden. Hiervan heeft 1.500 ton betrekking op huishoudelijk afval. (...).
4. Bedrijfsvuilinzameling (reinigingsrecht)
(...) De tarieven voor de restafvalcontracten en voor glas- en papier/kartoncontracten blijven voor 2004 ongewijzigd. Deze tarieven zijn al meer dan kostendekkend en zijn de afgelopen jaren (2002 en 2003) met ca. 30% gestegen en worden in verband met de concurrentiepositie in 2004 gehandhaafd.
Uitgaven bedrijfsvuilinzameling
1. (...) De geraamde verwerkingskosten worden om 2 redenen naar beneden bijgesteld:
a. Nominale ontwikkeling verwerkingstarief (...)
b. Verlaging verwachte hoeveelheid te verwerken tonnen (...). Uit ervaringscijfers blijkt dat de verwachte hoeveelheid in te zamelen en te verwerken afval aan de hoge kant is geweest. M.i.v. 2004 wordt met een lagere hoeveelheid (ca 2.600 ton) rekening gehouden. Hiervan heeft 1.100 ton betrekking op bedrijfsafval. (...).
(…)
Inkomsten bedrijfsvuilinzameling
De inkomsten uit contracten worden op hetzelfde bedrag geraamd als in 2003.”
b. een agendastuk van de Commissie van Advies Bouwen en Wonen ten behoeve van een vergadering van de Stadsdeelraad op 5 november 2003, onder meer inhoudende:
“Kostenontwikkelingen die van invloed zijn op de hoogte van de tarieven zijn:
- voor de afvalstoffenheffing:
1.a verlaging van het verwerkingstarief voor restafval. (...)
1.b. verlaging van de geraamde hoeveelheid te verwerken tonnen afval
2. Verhoging van de solidariteitsbijdrage (...)
3. nominale stijging (prijsindex) van personele en materiële kosten
4. in 2004 wordt voorgesteld een kleiner deel van de in de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht door te berekenen kosten van straatreiniging en reinigingspolitie ten laste van de burgers te brengen.
- voor het reinigingsrecht:
1.a. verlaging van het verwerkingstarief voor restafval
1.b verlaging van de geraamde hoeveelheid te verwerken tonnen afval
2. nominale stijging (prijsindex) van personele en materiële kosten
3. in 2004 wordt voorgesteld een groter deel van de in de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht door te berekenen kosten van straatreiniging en reinigingspolitie ten laste van de bedrijven te brengen.”
c. Een stuk genaamd “Berekening reinigingsrecht over 2004 vanuit de begroting 2004”, voor zover hier van belang inhoudende:
Totaal te dekken kosten bedrijfsvuilinzameling volgens begroting 2004 3.032.992
2.) Nog op te nemen posten in de begroting van 2004: Opbrengsten
Bijdrage straatreiniging van de gemaakte kosten 642.000-
Bijdrage reinigingspolitie van de gemaakte kosten 330.000-
Totale opbrengsten nog op te nemen in begroting 2004 972.000-
Directe Indirecte Totale
kosten kosten kosten
Verlaging tarief afvalverwerkingskosten *1 179.000- 179.000-
Voorziening i.v.m. oninbaarheid 128.000 128.000
Totale kosten nog op te nemen in begroting 51.000- 51.000-
Totaal te dekken kosten bedrijfsvuilinzameling nog op te nemen in de begroting 2004 921.000
Totaal te dekken kosten bedrijfsvuilinzameling over 2004 3.953.992
*1 Deze post is nog niet opgenomen in de begroting 2004.
DEFINITIEVE TARIEVEN: Aantallen Tarief *2 Tarief*2 Jaar
per jaar per maand Opbrengst
Bedrijven binnenstad 7.000 515,40 42,95 3.607.800
Bedrijven westelijk havengebied 500 515,40 42,95 257.700
Bedrijven particulier tarief 220 240,48 20,04 52.906
Bedrijven op nota 70 515,40 42,95 36.078
3.954.484
Afrondingsverschil 492-
Totaal netto te dekken kosten via reinigingsrecht 3.953.992
*2 Tarief is exclusief 19% btw.
d. een stuk genaamd “Productenraming 2004, hoofdstuk 13.10 straatreiniging”, voor zover hier van belang inhoudende:
13.10.3 Wat mag het kosten?
Tabel: Lasten en baten product Straatreiniging
Begroting Begroting
(*€ 1.000) 2003 2004
Lasten
Schoonhouden straten & pleinen 9.490 9.989
Schoonhouden groenstroken 402 410
Schoonhouden urinoirs 1.011 810
Legen afvalbakken 1.167 1.216
Regie en beleid schoon 309 88
Totaal 12.379 12.513
Baten 1.292 1.292
Schoonhouden straten & pleinen - -
Schoonhouden groenstroken - -
Schoonhouden urinoirs - -
Legen afvalbakken - -
Regie en beleid schoon 150 -
Totaal 1.442 1.292
Saldo product -10.937 -11.221
4. Geschil
Na cassatie is niet meer in geschil de belastingplicht van belanghebbende.
Gelet op de verwijzingsopdracht in het arrest dient het Hof enkel nog te onderzoeken of het tarief voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil voor het jaar 2004 zodanig is vastgesteld dat de geraamde baten van dat recht uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Hierbij is met name aan de orde of de kosten van straatreiniging en reinigingspolitie voor een te hoog bedrag aan het reinigingsrecht bedrijfsvuil zijn toegerekend.
Indien het Hof oordeelt dat de geraamde baten met een meer dan verwaarloosbaar klein bedrag uitgaan boven de geraamde lasten dient het Hof te onderzoeken of sprake is van een algehele- of van een partiële onverbindendheid van het tarief. In het laatste geval dient het Hof vast te stellen tot welk bedrag de aanslag moet worden verminderd.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 24 september 2009.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. In de uitspraak P05/00509 heeft het Hof in 6.4.3 en 6.4.4 overwogen dat, uitgaande van een totaalbedrag van kosten van straatreiniging en reinigingspolitie van € 1.477.000, 42% daarvan, dat is € 620.340 aan het reinigingsrecht bedrijfsvuil kan worden toegerekend en dat, nu € 972.000 is toegerekend aan het reinigingsrecht bedrijfsvuil, het tarief is vastgesteld in strijd met artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet.
6.2. De heffingsambtenaar heeft in zijn brief van 16 juni 2009 gesteld dat de kosten die het stadsdeel heeft gemaakt voor straatreiniging en reinigingspolitie in 2004 geen € 1.477.000 maar € 9.989.000 en € 2.236.000 hebben bedragen. In de uitspraak P05/00509 is zijns inziens dan ook uitgegaan van een te laag totaalbedrag. Nu de heffingsambtenaar het vermelde bedrag voor de kosten van straatreiniging heeft gestaafd met het overleggen van een zogenoemde "Productenraming 2004" van het stadsdeel en heeft gesteld dat ook het kostenbedrag van reinigingspolitie aan een dergelijke raming is ontleend, acht het Hof aannemelijk dat de thans genoemde bedragen juist zijn.
6.3. De heffingsambtenaar heeft in zijn brief van 16 juni 2009 gesteld dat de stadsdeelraad ervoor heeft gekozen een derde van de totale kosten van straatreiniging toe te rekenen aan de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht bedrijfsvuil, een derde deel aan “de riooltaak” en een derde deel aan het onderhoud van wegen. Voor de kosten van reinigingspolitie is eenzelfde keuze gemaakt. De heffingsambtenaar heeft deze toerekening onderbouwd door te stellen dat het aanbieden van afvalstoffen in zakken, neven-vervuiling (zwerfvuil) met zich brengt en dat controle nodig is op het juist aanbieden van afval.
Het Hof ziet geen aanleiding de gemaakte keuze onjuist te achten. Een dergelijke keuze maakt immers deel uit van de vrije beleidsruimte van de stadsdeelraad en het Hof ziet ook overigens geen reden van die keuze af te wijken. Dit brengt mee dat een derde deel van € 9.989.000 = € 3.329.667 en een derde deel van € 2.236.000 = € 745.333, mogen worden toegerekend aan de kosten voor het inzamelen van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen waarop de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht bedrijfsvuil gezamenlijk betrekking hebben.
6.4. Het Hof sluit voor de toerekening van de kosten van straatreiniging en reinigingspolitie aan het inzamelen van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen, aan bij de door de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.2.3 gehanteerde onderlinge verhouding van 67:33. Deze verhouding is gebaseerd op onderzoeksresultaten uit 1997 naar de omvang van het aanbod van huishoudelijk en bedrijfsafval waarmee deze verhouding naar het oordeel van het Hof voldoende is onderbouwd. Hieruit volgt dat van de kosten van straatreiniging en reinigingspolitie in 2004 een bedrag van € 1.344.750 (33% van (€ 3.329.667 + € 745.333)) aan de kosten voor het inzamelen van bedrijfsafval had mogen worden toegerekend. Nu de kosten van straatreiniging en reinigingspolitie voor € 972.000 aan het reinigingsrecht bedrijfsvuil zijn toegerekend concludeert het Hof dat deze kosten niet voor een te hoog bedrag zijn toegerekend.
6.5. De omstandigheid dat de stadsdeelraad relatief een groter deel van de kosten van straatreiniging en reinigingspolitie heeft toegerekend aan het inzamelen van bedrijfsafval in vergelijking met de toerekening aan het inzamelen van huishoudelijk afval, leidt niet tot een ander oordeel omdat het bedrag van de toegerekende kosten minder is geweest dan overeenkomt met de werkelijke kosten volgens de raming en per heffing afzonderlijk dient te worden beoordeeld of de heffing in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet.
6.6. Uit het voorgaande volgt dat het tarief van het reinigingsrecht bedrijfsvuil voor het jaar 2004 zodanig is vastgesteld dat de geraamde baten van dat recht niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Nu het onderzoek van het Hof ook overigens geen aanleiding geeft de berekeningen van de heffingsambtenaar onjuist te achten, is het Hof van oordeel dat de tariefstelling in de Verordening verbindend is.
6.7. De heffingsambtenaar heeft ter zitting aangegeven dat de aanslag in ieder geval zal worden verminderd met de daarin begrepen 19% omzetbelasting omdat de Verordening het bedrag zonder omzetbelasting aangeeft, welk standpunt het Hof juist acht. De slotsom is dat het beroep van belanghebbende enkel met betrekking tot dit punt gegrond is.
7. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
8. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar,
- vermindert de aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil tot een bedrag van € 515,40.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, J.P.F. Slijpen en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Blokland, als griffier. De beslissing is op 12 november 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.