Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2009, BK5868, 08/00330
Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2009, BK5868, 08/00330
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 december 2009
- Datum publicatie
- 16 december 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BK5868
- Zaaknummer
- 08/00330
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een kostenvergoeding verstrekt aan een werknemer. Nu deze kostenvergoeding niet vooraf of uiterlijk bij betaling naar aard en omvang is gespecificeerd, dient deze tot het belastbare loon te worden gerekend (hoger beroep ongegrond)
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 08/00330
3 december 2009
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, gevestigd te Y, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak no. 07/2461 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden/kantoor Hoofddorp,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 27 december 2005 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) opgelegd van € 2.178.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 21 februari 2007, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 18 februari 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 maart 2008, aangevuld bij brief van 28 april 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. In de uitspraak van de rechtbank is met betrekking tot de feiten het volgende vermeld (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de inspecteur als verweerder):
“2.1. Eiseres drijft een accountants-, administratie- en belastingadvieskantoor te Y. In 2000 was eiseres in Z gevestigd. De aandelen van eiseres waren in 2000 in handen van [naam] B Groep B.V. Naast een 100%-belang in eiseres had B Groep B.V. tot medio 2002 onder meer een 100%-belang in D en E B.V. (nu: F B.V.) te AA.
2.2. Tot 2001 werkte eiseres nauw samen met D en E B.V.
2.3. Van 1 september 1999 tot 1 januari 2001 was de heer [naam] G (hierna: G) bij eiseres in dienst als assistent-accountant.
2.4. G ontving in 2000 maandelijks een bedrag van fl. 125 als onkostenvergoeding en daarnaast een vergoeding van fl. 800. Laatstgenoemd bedrag werd op de salarisspecificatie als volgt omschreven: “Onb.-4, vast/dag”.
2.5. De door eiseres verstrekte vergoedingen voor het woon-werkverkeer en algemene kostenvergoedingen werden door eiseres als zodanig en onder die noemer in haar administratie geboekt. De aan de heer G betaalde vergoeding werd met een andere omschrijving, namelijk “Onb-4, vast/dag”, geboekt in de administratie van eiseres.
2.6. Verweerder heeft in 2002 bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Omdat de administratie van eiseres in verband met een ander onderzoek geruime tijd in handen was van de FIOD, is het rapport door verweerder eerst op 9 augustus 2006 uitgebracht.
2.7. In verband met het niet door eiseres in de loonheffing betrekken van de maandelijkse vergoeding van fl. 800 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag LB/PVV, gedagtekend 27 december 2005, opgelegd.”
2.2. Het Hof gaat ook van de hiervoor vermelde feiten uit en voegt daar nog het volgende aan toe.
2.2.1. In de pleitnota van belanghebbende, zoals deze ter zitting bij de rechtbank is overgelegd, is de volgende specificatie van de kostenvergoeding van fl.800 welke is verstrekt aan [naam] G (hierna G) opgenomen:
“De reiskosten zijn als volgt bepaald, rekening houdend met 40% auto en 60% motor gebruik.
Woon-werkverkeer p/m fl.270.00
Tussen kantoren ca. 160x per jaar (40 weken a 4 keer)
50 km vv a fl.0.60 = fl 4800.00 = p/m 400.00
Diverse boodschappen en extra
ritten per maand 130.00
Totale vaste vergoeding per maandag fl.800.00”
3. Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende toegekende vaste vergoeding van fl. 800 tot het loon behoort.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 11, lid 1, aanhef en letter j, onder 3, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2000) juncto artikel 5a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 behoren vaste vergoedingen niet tot het loon voor zover deze per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten zijn gespecificeerd, en daaraan voorts - op verzoek van de inspecteur - een steekproefsgewijs onderzoek van de werkelijk gemaakte kosten tot verwerving van het loon ten grondslag ligt.
4.2. Voor de toepassing van de hiervoor in 4.1 vermelde bepalingen dienen de vaste kostenvergoedingen per kostencategorie vooraf of uiterlijk op het moment van betaling ervan naar aard en veronderstelde omvang te zijn gespecificeerd (vgl. HR 23 januari 2009. nr. 07/13576).
4.3. Belanghebbende heeft niet met schriftelijke bescheiden of anderszins aannemelijk gemaakt dat de vaste kostenvergoeding van fl.800 vooraf of uiterlijk op het moment van betaling naar aard en veronderstelde omvang was gespecificeerd. De (blote) stelling dat de specificatie ten tijde van de controle aanwezig was is naar het oordeel van het Hof daartoe onvoldoende. De ter zitting van het Hof ingenomen stelling van belanghebbende dat de specificatie van de kostenvergoeding in het personeelsdossier van G was opgenomen heeft hij niet met enig schriftelijk bewijsmiddel gestaafd en ook niet anderszins kunnen onderbouwen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij niet zeker weet of een dergelijke specificatie in het personeeldossier van G was opgenomen. Belanghebbende heeft dit aangenomen omdat, volgens belanghebbende, in de meeste personeelsdossiers specificaties van onkostenvergoedingen aanwezig waren.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene en nu belanghebbende in hoger beroep geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die - indien zij zouden komen vaststaan - een nieuw of ander licht op de zaak (kunnen) werpen, is het Hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist dat belanghebbende de kostenvergoedingen niet vooraf of uiterlijk bij de betaling ervan heeft gespecificeerd en dat dientengevolge de vaste kostenvergoedingen geheel tot het loon dienen te worden gerekend. Het Hof maakt deze beslissing en de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden, onder aanvulling van het onder 4.3. overwogene, tot de zijne.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient de uitspraak van de rechtbank te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter van de belastingkamer, M.J. Leijdekker en E. van Waaijen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh - Vanherck als griffier.. De beslissing is op 3 december 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.