Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-12-2009, BK6507, 08/00085 en 08/00086

Gerechtshof Amsterdam, 10-12-2009, BK6507, 08/00085 en 08/00086

Inhoudsindicatie

WOZ tijdvak 2003-2004

Nu belanghebbende in zijn bezwaar tegen de aanslag OZB 2003 (in-)direct een verzoek gedaan heeft om een nieuwe WOZ-waarde beschikking in zijn hoedanigheid van nieuwe eigenaar en de heffingsambtenaar blijkens zijn reactie hierop niet voornemens is een nieuwe waardevaststelling op te maken, heeft het Hof de waardevaststelling als zodanig beoordeeld en geoordeeld dat de waarde als vastgesteld voor het tijdvak 2001-2004 met waardepeildatum 1-1-1999 niet te hoog is.

OZB 2003 en 2004

De heffingsambtenaar heeft aanvankelijk aanslagen opgelegd naar een te hoog tarief, die hij heeft vernietigd. De nadien naar het juiste tarief opgelegde aanslagen,worden door het Hof vernietigd, aangezien het tweede primitieve aanslagen voor hetzelfde belastbare feit betreft.

WOZ tijdvak 2005-2006

Zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende hebben de door hen voorgestane waarde van de woning van belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, zodat het Hof de waarde van de woning in goede justitie zelf vaststelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/00085 en P08/00086

uitspraak: 10 december 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

wonende te [Y], belanghebbende,

tegen de uitspraken in de zaken no. 06/673 WOZ en 06/2177 WOZ van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Jaar 2003

1.1.1. Met dagtekening 29 februari 2004 is aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarengedeelte niet-woning) opgelegd ter zake van het object [A-straat 1 te Y] (hierna: de woning). De aanslag is berekend naar een waarde van de woning van € 179.696 en bedraagt € 290.

1.1.2. Met dagtekening 30 april 2004 is aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarengedeelte) opgelegd ter zake van de woning. De aanslag is berekend naar een waarde van de woning van € 179.696 en bedraagt € 244.

1.1.3. Met dagtekening 29 februari 2004 is aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag in de rioolrechten (eigenarengedeelte) opgelegd ter zake van de woning. De aanslag is opgenomen op hetzelfde biljet als de onder 1.1.1 vermelde aanslag en bedraagt € 73,14.

1.1.4. Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken, opgenomen in één geschrift met dagtekening 17 januari 2006, de onder 1.1.1 vermelde aanslag vernietigd en de overige aanslagen gehandhaafd.

1.2. Jaar 2004

1.2.1. Bij beschikking als bedoeld in het destijds geldende artikel 25 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) van 7 februari 2004 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning voor het tijdvak 2001-2004, met als ingangsdatum 1 januari 2004, vastgesteld op € 333.153 naar de waardepeildatum 1 januari 1999.

1.2.2. Met dagtekening 29 februari 2004 is aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarengedeelte niet-woning) opgelegd ter zake van de woning. De aanslag is berekend naar een waarde van de woning van € 333.153 en bedraagt € 550.

1.2.3. Met dagtekening 30 april 2004 is aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarengedeelte) opgelegd ter zake van de woning. De aanslag is berekend naar een waarde van de woning van € 333.153 en bedraagt € 462.

1.2.4. Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken gedagtekend 17 januari 2006, opgenomen in hetzelfde geschift als de onder 1.1.4 vermelde uitspraak, de onder 1.2.1 vermelde beschikking gehandhaafd, de onder 1.2.2 vermelde aanslag vernietigd en de onder 1.2.3 vermelde aanslag gehandhaafd.

1.3. Tijdvak 2005-2006

1.3.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 Wet WOZ van 28 februari 2005 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning vastgesteld op € 501.752 naar de waardepeildatum 1 januari 2003. De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Op hetzelfde biljet is de aan belanghebbende ter zake van de woning opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarengedeelte) voor het jaar 2005 opgenomen.

1.3.2. Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 17 januari 2006, de onder 1.3.1 vermelde beschikking gehandhaafd.

1.4. Beroep en hoger beroep

1.4.1. Belanghebbende heeft tegen de voormelde uitspraken op bezwaar waarbij een aanslag of een beschikking is gehandhaafd, beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraken, opgenomen in één geschrift van 7 december 2007, verzonden op 10 december 2007, heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de evenbedoelde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.2. Het tegen deze uitspraken ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 januari 2008 en aangevuld bij brief van 15 februari 2008. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

Belanghebbende heeft de woning gekocht op 21 november 2001. De woning is op 27 maart 2002 aan hem geleverd. Volgens de akte van levering bedroeg de koopprijs afgerond € 462.856. Volgens de afrekening van de notaris heeft een deel van dit bedrag betrekking op roerende zaken. Na aftrek van dit deel resteert een koopprijs voor de woning van afgerond

€ 453.780. Na de koop heeft belanghebbende de woning grondig verbouwd, waarvoor een aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend bij de gemeente. Met de verbouwing is in het najaar van 2002 begonnen. Hierbij is het binnenwerk van de woning verwijderd en heeft een asbestsanering plaatsgevonden. Hierna is in het voorjaar van 2003 de verbouwing voltooid waarna belanghebbende de woning daadwerkelijk heeft kunnen betrekken.

3. Geschil in hoger beroep

Het Hof stelt vast dat in hoger beroep het navolgende nog in geschil is:

1. de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2003;

2. de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2004;

3. de WOZ-waarde van de woning voor het tijdvak 2005-2006;

4. de aanslag rioolrecht voor het jaar 2003; en

5. of het gelijkheidsbeginsel in acht is genomen.

4. Beoordeling van het geschil

Alvorens over te gaan tot de beoordeling van de geschilpunten, overweegt het Hof ambtshalve het volgende.

4.1. Aanslagen OZB 2003 en 2004

4.1.1. Naar vaste rechtspraak is het niet mogelijk na de oplegging en vernietiging of vermindering van een primitieve aanslag OZB voor een onroerende zaak over een bepaald belastingjaar aan een bepaalde belastingplichtige, voor dezelfde onroerende zaak een tweede primitieve aanslag OZB op te leggen over hetzelfde belastingjaar aan dezelfde belastingplichtige (vgl. HR 25 oktober 1978, BNB 1979/6 en HR 6 april 1994, nr. 29.248, BNB 1994/181*).

4.1.2. De aanslagen OZB over het jaar 2003 opgelegd aan belanghebbende zijn:

1. Aanslag met dagtekening 29 februari 2004 (10 2003 010 00014630) OZB niet-woning, berekend naar de WOZ-waarde van de woning van € 179.696 over het belastingjaar 2003.

2. Aanslag met dagtekening 30 april 2004 (10 2003 011 00008748) OZB woning berekend naar de WOZ-waarde van de woning van € 179.696 over het belastingjaar 2003.

4.1.3. De aanslagen OZB over het jaar 2004 opgelegd aan belanghebbende zijn:

1. Aanslag met dagtekening 29 februari 2004 (10 2004 002 00282244) OZB niet-woning berekend naar de WOZ-waarde van de woning van € 333.153 over het belastingjaar 2004.

2. Aanslag met dagtekening 30 april 2004 (10 2004 004 00015584) OZB woning berekend naar de WOZ-waarde van de woning van € 333.153 over het belastingjaar 2004.

4.1.4. De aanslagen nummers 10 2003 010 00014630 en 10 2004 002 00282244 zijn door de heffingsambtenaar vernietigd en de onder de nummers 2 vermelde primitieve aanslagen zijn gehandhaafd. Het Hof kan gelet op hetgeen onder 4.1.1 is overwogen, tot geen andere conclusie komen dan dat de OZB-aanslagen met nummers 10 2003 011 00008748 en 10 2004 004 00015584 tweede primitieve aanslagen betreffen die dienen te worden vernietigd.

4.2. WOZ-waarde 2003

4.2.1. Artikel 26, lid 1, Wet WOZ geeft belanghebbende in de hoedanigheid van nieuwe eigenaar de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen de door de heffingsambtenaar bepaalde WOZ-waarde voor het reeds ingegane tijdvak.

4.2.2. De eerste mogelijkheid voor belanghebbende om bezwaar aan te tekenen tegen de reeds door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde is de op belanghebbende van toepassing zijnde aanslag OZB voor het belastingjaar 2003. Het bezwaar dat belanghebbende heeft aangetekend tegen deze OZB aanslag omvatte tevens genoemd onder punt 2 in het onderwerp van het bezwaar het volgende:

“Verzoek waardevaststelling i.v.m. eerste WOZ-beschikking voor deze onroerende zaak”.

Ter zitting heeft de heffingsambtenaar gezegd dat belanghebbende in zijn brief niet expliciet heeft verzocht om een nieuwe waardebeschikking, dat de brief een bezwaar inhield tegen de OZB-aanslag en dat de heffingsambtenaar van mening was dat de WOZ-waarde wat belanghebbende betreft niet klopte, maar wat de heffingsambtenaar betreft vast stond.

Belanghebbende heeft ter zitting hierover opgemerkt dat hij in hoger beroep het standpunt wil innemen dat hij wel om een nieuwe waardebeschikking heeft verzocht bij de heffingsambtenaar, maar dat het klopt dat hij in zijn brief niet expliciet verzocht heeft om een nieuwe waardebeschikking. Naar de mening van belanghebbende dient het Hof uit te gaan van hetgeen in de brief vermeld is en was het voor belanghebbende vanzelfsprekend dat het verzoek om een nieuwe waardebeschikking volgde uit de rest van zijn brief.

4.2.3. Het Hof komt naar aanleiding van de stellingen van partijen en de stukken van het geding tot de conclusie, dat de formulering in het bezwaarschrift van belanghebbende gericht is geweest op het verkrijgen van een nieuwe waardevaststelling op grond van artikel 26, lid 1, Wet WOZ. Formeel gezien dient de heffingsambtenaar alsnog een waardebeschikking af te geven. Nu de heffingsambtenaar van mening is dat belanghebbende niet expliciet om een mutatie waardebeschikking heeft verzocht en dat de waarde wat hem betreft al vaststond is het Hof van oordeel dat de afwijzing van het bezwaar impliciet inhoudt dat de heffingsambtenaar afziet van afgifte van een mutatie waardebeschikking. Om redenen van proceseconomie zal het Hof de waarde als zodanig beoordelen.

4.2.3.1. De waarde van de woning is voor het tijdvak 2001-2004 vastgesteld op € 179.696 naar de waardepeildatum 1 januari 1999.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat er op 1 januari 2003 slechts sprake was van een omhulsel en niet van een woning, gezien de sloopwerkzaamheden in het najaar van 2002. Deze stelling kan belanghebbende niet baten, omdat enerzijds de verwijdering van het binnenwerk in de woning een waardedaling bewerkstelligt en anderzijds het verwijderen van de asbestkoelcellen in diezelfde woning een waardestijging bewerkstelligt.

Het Hof is derhalve van oordeel dat de waarde van de woning voor het tijdvak 2001-2004 die door de heffingsambtenaar reeds was vastgesteld op € 179.696, niet te hoog is gelet op de toestand van de woning op 1 januari 2003. Het bezwaar van belanghebbende hiertegen is derhalve ongegrond.

4.3. WOZ-waarde 2004

4.3.1. De heffingsambtenaar heeft met ingang van 1 januari 2004 de WOZ-waarde van de woning voor het tijdvak 2001-2004 opnieuw vastgesteld en middels kennisgevingen met dagtekening 7 februari 2004 aan belanghebbende bekendgemaakt. De bevoegdheid hiertoe heeft de heffingsambtenaar ontleend aan artikel 18, eerste lid, Wet WOZ in samenhang met artikel 19, tweede lid, onderdeel b, Wet WOZ gelet op het feit dat de verbouwing van de woning voltooid is in 2003 en het aannemelijk is dat deze verbouwing een verandering in de waarde van de woning van ten minste vijf percent tot gevolg heeft gehad.

4.3.2. De heffingsambtenaar heeft de opnieuw vastgestelde WOZ-waarde van de woning onderbouwd met een taxatieverslag woningen met printdatum 26 februari 2004. Hierin is tevens het verkoopcijfer van de woning zelf betrokken.

De WOZ-waarde is, naar de bedoeling van de wetgever, ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’ (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44). Anders dan belanghebbende stelt, komt de aankoopprijs die hij in maart 2002 heeft betaald overeen met de waarde als hiervoor bedoeld. Hierbij dient in dit geval tevens rekening te worden gehouden met de verbouwing en verbetering van de woning.

4.3.3. Het is het Hof niet gebleken dat bij de totstandkoming van de koop van de woning sprake zou zijn geweest van een onzakelijke koopprijs of van een transactie in de familiesfeer. Belanghebbende was op het moment van zijn aankoop de meestbiedende koper voor de woning. De onderbouwing die de heffingsambtenaar heeft gebezigd bij de totstandkoming van de vastgestelde waarde komt het Hof aannemelijk voor. Hiervan uitgaande ziet het Hof geen enkele reden om aan te nemen dat de door de heffingsambtenaar voor 2004 vastgestelde WOZ-waarde van € 333.153 te hoog zou zijn. Het bezwaar van belanghebbende hiertegen is derhalve ongegrond.

4.4. WOZ-waarde tijdvak 2005 tot en met 2006 en OZB-aanslag 2005

4.4.1. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde voor de woning voor het tijdvak 2005-2007 vastgesteld op € 501.752. Deze waarde is, overeenkomstig de Wet WOZ, bepaald naar de waarde op 1 januari 2003.

Belanghebbende heeft nogmaals gewezen op de omstandigheid dat hij zijn woning in een impuls heeft gekocht en er derhalve teveel voor heeft betaald, en op de vele gebreken van de woning.

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij meer dan de marktwaarde heeft betaald voor de woning. Met zijn stelling “op dat moment was het gewoon de vraagprijs of meer voor woningen te bieden” heeft belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij eenvoudigweg de ‘meestbiedende koper’ is geweest die een prijs heeft betaald die overeenkomt met het waardebegrip van de Wet WOZ.

Naar vaste rechtspraak dient er, in het geval dat de woning kort voor of na de peildatum is gekocht, in de regel van worden uitgegaan dat de WOZ-waarde van de woning overeenkomt met de betaalde aankoopprijs (zie hiervoor HR 29 november 2000, BNB 2001/52c). Nu belanghebbende de aankoopprijs heeft betaald in maart 2002 kan niet worden gesproken van ‘kort voor de peildatum’ als hiervoor bedoeld. Maar de verstreken periode is niet zo lang dat de aankoopprijs niet meer kan worden gezien als een doorslaggevende aanwijzing voor de WOZ-waarde van de woning.

4.4.2. Bij de vaststelling van de WOZ-waarde heeft de heffingsambtenaar de woning:

adres soort woning inhoud perceel WOZ-waarde peildatum

[A-straat 1] vrijstaand 1336 m³ 1587 m² € 501.752 1 januari 2003

vergeleken met de in de tabel hieronder genoemde referentiewoningen:

adres soort woning inhoud perceel verkoopprijs verkoopdatum

[A-straat 2] vrijstaand 1031 m³ 1238 m² € 483.276 18 januari 2002

[B-straat 1] vrijstaand 782 m³ 1280 m² € 363.024 7 oktober 2002

Hierbij dient de prijs die belanghebbende voor zijn woning heeft betaald in maart 2002 in ogenschouw te worden genomen alsmede de omstandigheid dat de woning na die aankoop is verbeterd door een grondige opknapbeurt en verbouwing. Op grond van artikel 19, eerste lid, Wet WOZ diende naar aanleiding van deze verbouwing de WOZ-waarde voor het tijdvak 2005-2007 te worden bepaald naar de staat van de woning op 1 januari 2005.

De referentiewoningen zijn ook stolpboerderijen die niet ver van de woning gelegen zijn. Ook de referentiewoningen hebben te maken met onbruikbare ruimten onder de stolp.

Het Hof acht de referentiewoning aan de [A-straat 2] een goede onderbouwing van de vastgestelde waarde. De referentiewoning aan de [B-straat 1] is weliswaar door de kleinere inhoud een minder geschikte onderbouwing voor de waarde van de woning, maar de vastgestelde waarde van de woning van belanghebbende staat naar het oordeel van het Hof wel in redelijke verhouding tot de verkoopprijs van dit vergelijkingsobject.

Belanghebbende heeft met zijn lijst met verkoopgegevens van stolpboerderijen niet aangetoond dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde onjuist is geweest. Het overgrote deel van die stolpboerderijen is ver na de waardepeildatum verkocht waardoor ze niet geschikt zijn voor de waardebepaling van de woning op de waardepeildatum. Bovendien gaat het om stolpboerderijen die bijna allemaal in een andere gemeente gelegen zijn als de woning.

Er is naar het oordeel van het Hof door de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling van de woning in voldoende mate rekening gehouden met de onderlinge verschillen, waaronder het verschil in inhoud en het verschil in perceelsgrootte.

De grieven van belanghebbende zijn echter naar het Hof meent onvoldoende weerlegd door de heffingsambtenaar mede door het ontbreken van een (meer gedetailleerd) taxatierapport. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij rekening heeft gehouden met de door belanghebbende gestelde overlast waaronder de aanwezigheid van een oude gierkelder op het perceel, de ligging van de tuin ten opzichte van de woning, de ligging aan een drukke sluiproute en aan een busbaan die naar de stelling van belanghebbende langs zijn huis loopt en voor verzakkingen en scheuren zorgt. Belanghebbende heeft daarentegen ook niet aannemelijk gemaakt met welk bedrag daarvoor de waarde zou moeten worden verminderd. Vaststaat dat met de inwendige renovatie van de woning rekening dient te worden gehouden op grond van artikel 19, eerste lid, Wet WOZ. Met de door belanghebbende genoemde waardedrukkende effecten die betrekking hebben op de inwendige staat van de woning kan evenwel geen rekening worden gehouden nu belanghebbende de taxateur de toegang tot de woning heeft geweigerd.

4.4.3. Op grond van artikel 30 Wet WOZ in samenhang met artikel 50 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is degene die een gebouw of grond in gebruik heeft, verplicht desgevraagd toegang te verlenen aan de heffingsambtenaar of de door hem aangewezen deskundigen voor zover dat voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig is. Het niet-voldoen aan deze verplichting is strafbaar gesteld bij artikel 68, eerste lid, onderdeel a, AWR. Het is echter niet verplicht om het nemen van foto’s toe te staan. Het Hof merkt hierbij op dat de taxateur op grond van de wet verplicht is tot geheimhouding, hetwelk ook geldt voor foto’s die hij in het kader van de uitvoering van de belastingwet maakt.

Belanghebbende heeft de taxateur de toegang tot zijn woning geweigerd, waardoor geen inpandige opname uitgevoerd kon worden. Niet is gebleken dat de heffingsambtenaar van de hem toekomende bevoegdheden geen redelijk gebruik heeft gemaakt. Nu belanghebbende willens en wetens niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 50 AWR jo. artikel 30 Wet WOZ op hem rustende wettelijke verplichting de heffingsambtenaar dan wel de door deze aangewezen taxateur tot de woning te verlenen, komt die weigering voor zijn rekening en risico.

4.4.4. Beide partijen hebben de door hen voorgestane waarde niet aannemelijk gemaakt. Derhalve zal het Hof de WOZ-waarde van de woning voor het tijdvak 2005 tot en met 2006 vaststellen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en hetwelk blijkens het taxatierapport niet door de heffingsambtenaar in aanmerking is genomen, alsmede hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd. De door de heffingsambtenaar in aanmerking genomen verhoging van de waarde wegens inpandige aanpassingen van de woning komt het Hof op voorhand niet onaannemelijk of onredelijk voor omdat - gegeven de weigering van belanghebbende de heffingsambtenaar tot de woning toe te laten - op dit punt van de heffingsambtenaar in redelijkheid niet meer mag worden verlangd dan het maken van een redelijke schatting op basis van de hem voorhanden gegevens.

Het Hof stelt de waarde in goede justitie vast op € 480.000. De aanslagen OZB dienen overeenkomstig te worden verminderd.

4.5. Aanslag rioolrecht voor het jaar 2003

4.5.1. Het Hof volgt de motivering van de rechtbank op dit punt van het geschil zoals hieronder opgenomen, waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

“De aanslag rioolrecht voor 2003

6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening rioolrechten 2003 van de gemeente Hoorn wordt onder de naam “rioolrecht” geheven: een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijk riolering.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt met betrekking tot het hiervoor bedoelde recht, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening rioolrechten 2003 wordt het recht als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, geheven per eigendom.

7. Uit de hiervoor weergegeven bepalingen uit de Verordening rioolrechten 2003 blijkt dat het rioolrecht is verschuldigd voor het genot van aansluiting op de gemeentelijke riolering. Bij zo’n genotsrecht speelt het feitelijk gebruik van de riolering in beginsel geen rol.

Vaststaat dat de aansluiting van eisers woning op de gemeentelijke riolering als zodanig in 2003 nimmer ongedaan is gemaakt. Eiser heeft wel gesteld dat hijzelf, gedurende de verbouwing van zijn woning die deels in 2003 heeft plaatsgevonden, de diverse afvoerpunten in zijn woning heeft afgesloten en feitelijk niet heeft gebruikt. Nog daargelaten dat eiser niet kan aantonen dat hij in 2003 nimmer gebruik heeft gemaakt van zijn aansluiting op de gemeentelijke riolering, overweegt de rechtbank dat deze zelfgekozen onthouding van gebruik van de afvoerpunten in de woning niet kan worden aangemerkt als ‘niet aangesloten zijn’ op de gemeentelijke riolering. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder de aan eiser in 2003 opgelegde aanslag rioolrecht terecht heeft gehandhaafd.”

Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen.

4.6. Schending gelijkheidsbeginsel

4.6.1. Op grond van artikel 40, eerste lid, Wet WOZ kan een belanghebbende verzoeken om de waardegegevens van door hem aan te wijzen onroerende zaken, welke ten aanzien van de belastingheffing voor de onroerende zaak van belanghebbende van belang zijn.

4.6.2. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld ook een beroep te doen op schending van het gelijkheidsbeginsel door de heffingsambtenaar. In die zin dat belanghebbende een verzoek heeft gedaan aan de heffingsambtenaar tot het verstrekken van informatie op grond van artikel 40, eerste lid, Wet WOZ en dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan dat verzoek.

4.6.3. Het is het Hof niet gebleken dat belanghebbende zijn verzoek om de waardegegevens van onroerende zaken voldoende heeft gespecificeerd. De heffingsambtenaar heeft het verzoek derhalve terecht afgewezen. Belanghebbende heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde in het economische verkeer het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, zodat het beroep daarop faalt.

4.7. Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd behoudens het oordeel betreffende de aanslag rioolrecht 2003 en de WOZ-waarden 2003 en 2004. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep voor het overige gegrond verklaren, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigen en de aanslagen verminderen.

5. Kosten

Nu het hoger beroep gegrond is heeft belanghebbende recht op vergoeding van zijn proceskosten in beroep en in hoger beroep. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten voor het bijwonen van het onderzoek ter zittingen per openbaar vervoer tweede klasse. Het Hof schat deze kosten in beroep op € 11 ([Y]-Alkmaar v.v.) en in hoger beroep op € 19 ([Y]-Amsterdam v.v.), derhalve in totaal op € 30.

Overige op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het hoger beroep inzake de WOZ voor het jaar 2003 ongegrond;

- verklaart het hoger beroep inzake de WOZ voor het jaar 2004 ongegrond;

- verklaart het hoger beroep inzake de WOZ voor het tijdvak 2005-2007 en de aanslagen OZB voor het jaar 2005 gegrond en vermindert de WOZ-waarde tot een bedrag van € 480.000 en de aanslagen OZB tot daarmee overeenkomende bedragen;

- verklaart het hoger beroep inzake de aanslagen OZB 2003 en 2004 gegrond en vernietigt de aanslagen met de aanslagnummers 10 2003 011 00008748 en 10 2004 004 00015584;

- verklaart het beroep inzake de aanslag rioolrecht voor het jaar 2003 ongegrond;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 30; en

- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 38 (beroep bij de rechtbank) en € 106 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 144 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, W.M.G. Visser en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Blokland, als griffier. De beslissing is op 10 december 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.