Gerechtshof Amsterdam, 24-12-2009, BK7952, 07/00407
Gerechtshof Amsterdam, 24-12-2009, BK7952, 07/00407
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 december 2009
- Datum publicatie
- 30 december 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BK7952
- Zaaknummer
- 07/00407
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 228
Inhoudsindicatie
Precariobelasting. Belanghebbende heeft parkeerplaatsen in gebruik genomen en afgezet voor werkzaamheden aan het in de grond aanwezige netwerk van leidingen voor de levering van energie (het Netwerk).
In geschil is of het de heffingsambtenaar, gegeven de tussen partijen bestaande afspraken, vrijstond de aanslag parkeerplaatsengeld op te leggen.
Naar het oordeel van het Hof is gegeven de omstandigheden van het geval sprake van onderhoud als bedoeld in de Precario-overeenkomst 2003. Aanwezigheid en gebruik van het Netwerk als bedoeld in de in artikel 1.1. van de Precario-Overeenkomst 2003 opgenomen definitie van het begrip precario. Het gelijk is aan belanghebbende. Hoger beroep gegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P07/00407
uitspraak: 24 december 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X N.V, voorheen Y N.V., te Z, belanghebbende,
gemachtigde mr. A,
tegen de uitspraak in de zaak no. SBR 06/1323 van de rechtbank Utrecht in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Utrecht,
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 18 november 2005 aan belanghebbende een aanslag parkeerplaatsengeld opgelegd voor het hebben van voorwerpen, niet zijnde voertuigen, op of boven parkeerplaatsen aan de […], ten bedrage van € 42.746.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend
8 februari 2006, de aanslag verminderd tot een bedrag van € 21.426.
1.2. Bij uitspraak van 6 juli 2007 heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op
12 juli 2007. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.5. Bij brief van 15 december 2008 heeft het Hof naar aanleiding van het onderzoek ter zitting een voorlopig oordeel meegedeeld en aan belanghebbende verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Een afschrift van deze brief is aan de heffingsambtenaar gezonden.
1.6. Op 22 december 2008 is een reactie ontvangen van belanghebbende. Deze is in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar. Op 11 februari 2009 is een reactie ontvangen van de heffingsambtenaar. Deze is in afschrift verstrekt aan belanghebbende. Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd dat het Hof de zaak afdoet zonder nadere zitting.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is een vennootschap die behoort tot een groep die zich bezig houdt met de productie en levering van energie. Als zodanig beheert belanghebbende het in de grond van de gemeente Utrecht aanwezige netwerk van leidingen dat voor de eerder bedoelde levering binnen het gebied van de gemeente wordt gebruikt (hierna: het Netwerk).
2.2. Van 18 mei 2005 tot 1 augustus 2005 heeft belanghebbende aan de [..] te Utrecht werkzaamheden uitgevoerd. Daarbij heeft zij ongeveer 60 parkeerplaatsen afgezet voor de opslag van materiaal, waaronder warmtebuizen, en voor de werkzaamheden zelf.
2.3. In een Overeenkomst van samenwerking van maart 1990 (hierna: de Overeenkomst 1990) hebben onder meer B NV (de rechtsvoorganger van belanghebbende) en de gemeente Utrecht afgesproken dat geen precariobelasting of leges geheven zouden worden voor het hebben c.q. gebruiken van voorwerpen in, op of boven voor de openbare dienst bestemde grond en water.
2.4. Tussen onder meer de gemeente Utrecht en B NV is op 10 maart 2003 een overeenkomst gesloten (hierna: de Precario-overeenkomst 2003), waarvan de artikelen 1.1 en 2.1 als volgt luiden:
Artikel 1 Definities:
1.1. (…)
Netwerk: Het gas-, licht-, elektriciteits-, warmte-, en glasvezelnetwerk dat door één of meer van de Vennootschappen geëxploiteerd wordt en dat (voor wat betreft het gas- en elektriciteitsnetwerk) rechtsgeldig wordt beheerd door één of meer van de Vennootschappen in de zin van artikel 2 lid 1 Gaswet respectievelijk artikel 10 lid 3 Elektriciteitswet 1998.
Precario: De door de Gemeente Utrecht geheven precario belasting zoals bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet terzake van de aanwezigheid en het gebruik van (delen van het) Netwerk voorzover dit zich bevindt in, op, onder of boven gronden van de Gemeente Utrecht.
Precarioverhoging: Een na 13 november 2002 door de Gemeente Utrecht aan een of meer Vennootschappen opgelegde verhoging van Precario indien en voorzover het bedrag van deze verhoging hoger is dan een voor zodanige heffingen gebruikelijke inflatiecorrectie.
Nieuwe Precario: Een na 13 november 2002 door de Gemeente Utrecht aan een of meer Vennootschappen opgelegde Precario anders dan de Precario welke bij één of meer van de Vennootschappen per 13 november 2002 reeds werd geheven.
Vennootschappen: B, Dochtermaatschappijen en Stichtingen, zoals gedefinieerd in de Overeenkomst of hun rechtsopvolgers.
Artikel 2 Precarioverhoging/Nieuwe Precario
2.1. Gedurende een periode van 10 (tien) jaar na de Leveringsdatum zal de Gemeente Utrecht niet overgaan tot een Precarioverhoging of het opleggen van een Nieuwe Precario, met uitzondering van Precarioverhogingen en/of Nieuwe Precario die voorgeschreven zijn door de centrale overheid of landelijk op de sector van toepassing worden verklaard.
2.5. Op 28 april 2004 hebben belanghebbende en de gemeente Utrecht een regeling getroffen (hierna: de Regeling 2004). De tekst van de Regeling 2004 luidt, voorzover hier van belang:
In het onderstaande schetsen wij een regeling om de verschillen van inzicht, die er thans bestaan, te beslechten.
(…)
Alle oude contracten, overeenkomsten en afspraken hieromtrent en overige zaken komen met de instemming met deze brief te vervallen. Hieronder onder andere [de Overeenkomst 1990] en (…).
2.6. In de onder 1.5 vermelde brief van 15 december 2008 heeft het Hof een voorlopig oordeel meegedeeld en aan belanghebbende de volgende vragen gesteld:
In verband hiermee verzoek ik u de volgende vragen te beantwoorden:
1. Was aan het begin van de op 18 mei 2005 aangevangen werkzaamheden aan de […] te Utrecht ter
plaatse van die werkzaamheden reeds tot het Netwerk behorende ondergrondse infrastructuur aanwezig?
2.a. Zo ja, welke werkzaamheden zijn toen aan de reeds aanwezige infrastructuur verricht?
2.b. Zo nee, welke werkzaamheden zijn toen verricht?
2.7. De onder 1.6 vermelde reactie van belanghebbende van 22 december 2008 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
Ik heb de vragen van het Hof voorgelegd aan de betrokken projectleider.
Hij deelde mee dat het oude tracé dateerde van 1966 en aan vervanging toe was. Omdat de gemeente niet wilde dat de vervanging (nagenoeg) ter plaatse van het oude tracé zou plaatsvinden in verband met de daar aanwezige bomen, heeft de gemeente voor het nieuwe tracé de ondergrond van de parkeerplaatsen aangewezen. Er is geen sprake geweest van capaciteitsuitbreiding. Het oude tracé is niet verwijderd in verband met de aanwezigheid van de bomen. Per saldo is er derhalve sprake van vervangen infrastructuur.
Bijgaand doe ik u een kopie van de e-mailwisseling tussen de projectleider en mij toekomen. Hetgeen in het laatste e-mailbericht van 22 december tussen haken staat, zijn zijn antwoorden op mijn nadere vragen.
Ik wijs volledigheidshalve ook nog op de volgende passage in de zich bij de dossierstukken bevindende brief van de gemeente Utrecht d.d. 2 november 2005: ”Onderwerp van het gesprek was de door X uit te voeren werkzaamheden aan de […], inzake het vervangen van de stadsverwarming.”
2.8. In het kader van de onder 2.7 bedoelde e-mailwisseling is op 20 december 2008 een e-mailbericht verzonden dat, voorzover hier van belang, als volgt luidt:
Het ging hier inderdaad om vervanging van het stadsverwarmings tracé. Het tracé bevond zich al reeds op de […], echter onder de bomen van de […] zodat er een tracé aangewezen is door de gemeente wat geheel onder de parkeerplaatsen gelegen is.
(…) Teamleider X
2.9. De tekst van het onder 2.7 vermelde emailbericht van 22 december 2008 luidt, voorzover hier van belang:
Naar aanleiding van je reactie nog een paar vragen.
Was het oude tracé aan vervanging toe omdat de buizen slecht waren of speelde ook mee dat de capaciteit moest worden uitgebreid. (Was aan vervanging toe).
Als er geen sprake was geweest van capaciteitsuitbreiding, zouden jullie dan toch tot vervanging zijn overgegaan? (Er was geen sprake van capaciteitsuitbreiding).
Hoe oud was het oude tracé? (van 1966)
Als er wel plaats onder de bomen was geweest, hadden jullie dan het nieuwe tracé op dezelfde plaats gelegd; m.a.w. zou er dan een tijdje geen stadsverwarming mogelijk zijn geweest. (correct, voorkeur heeft ten alle tijden het oude tracé volgen zodat de oude leiding ook verwijderd kan worden.)
Hebben jullie de buizen van het oude tracé na de aanleg van het nieuwe tracé verwijderd?
(Dit mocht niet i.v.m. de oude bomen.).
2.10. De onder 1.6 vermelde reactie van de heffingsambtenaar luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
De door u aan [belanghebbende] gestelde vragen heb ik voorgelegd aan mevrouw […], projectleider en adviseur van de afdeling Parkeren van StadsOntwikkeling van de gemeente Utrecht.
Hieronder treft u aan, de gestelde vraag en het antwoord van mevrouw […] daarop.
Vraag:
1. Was aan het begin van de op 18 mei 2005 aangevangen werkzaamheden aan de […] te Utrecht ter plaatse van die werkzaamheden reeds tot het Netwerk behorende ondergrondse infrastructuur aanwezig?
Antwoord:
“Deze vraag wordt door [belanghebbende] niet direct beantwoord. Het feitelijke antwoord is: Nee. Ter plaatse van deze werkzaamheden, dit is ter plaatse van de parkeerplaatsen, was nog geen tot het Netwerk behorende infrastructuur aanwezig.”
Vraag:
2b. Zo nee, welke werkzaamheden zijn er toen verricht?
“Ook hier geeft [belanghebbende] geen rechtstreeks antwoord. Voor zover ik kan nagaan, zijn er nieuwe leidingen gelegd. Hiervoor zijn parkeerplaatsen opgebroken. Daarnaast zijn ook parkeerplaatsen afgezet en gebruikt voor opslag van materieel/materialen. Op de vraag naar de aard van de werkzaamheden kan X, als uitvoerder van de werkzaamheden, een beter antwoord geven.”
2.11. Artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen en precariobelasting 2005 (hierna: de Verordening) luidt:
Artikel 2 Belastbaar feit
1. (…)
2. Onder de naam parkeerplaatsengeld wordt geheven de belasting als bedoeld in artikel 228 Gemeentewet, ter zake van het hebben van een voorwerp, niet zijnde een voertuig, op of boven een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats.
3. Procedure voor de rechtbank
De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder:
2.2 Partijen verschillen niet (langer) van mening over de duur van het gebruik door verweerder van 60 parkeerplaatsen aan de […] in de periode van 18 mei 2005 tot 1 augustus 2005. Het geschil is beperkt tot de vraag of de tussen partijen gesloten overeenkomsten in de weg staan aan het heffen van parkeerplaatsengeld van eiseres.
2.3 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de Overeenkomst van samenwerking van maart 1990 (hierna: Overeenkomst 1990), waarbij de gemeente Utrecht met B N.V., een rechtsvoorganger van eiseres, was overeengekomen dat precario noch leges zouden worden geheven. Deze overeenkomst is volgens eiseres bij de overname van B N.V. niet ter sprake geweest, zodat eiseres stelt dat deze overeenkomst nog van kracht is. Eiseres vindt verder steun voor haar opvatting in de op 10 maart 2003 gesloten Precario Overeenkomst tussen B N.V. en de gemeente Utrecht, waarbij volgens eiseres eveneens is overeengekomen dat geen precariobelasting zal worden geheven.
2.4 De rechtbank stelt voorop dat niet wordt betwist dat verweerder ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening de bevoegdheid heeft om parkeerplaatsengeld te heffen ter zake van het hebben van voorwerpen, niet zijnde voertuigen, op of boven een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats.
2.5 Bij de beantwoording van de vraag of de Overeenkomst 1990 of de Precario Overeenkomst in de weg staan aan het heffen van parkeerplaatsengeld van eiseres overweegt de rechtbank als volgt.
Naar aanleiding van een geschil over leges in 2003 tussen eiseres en de gemeente Utrecht is op 28 april 2004 een regeling getroffen waarbij de Overeenkomst 1990 uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud is genoemd als een van de overeenkomsten die is komen te vervallen. Deze overeenkomst kan daarom geen gevolgen meer hebben voor de heffing van parkeerplaatsengeld door verweerder.
De Precario Overeenkomst van 2003 ziet voorts alleen op De door de gemeente Utrecht geheven precario belasting zoals bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet terzake van de aanwezigheid en het gebruik van (delen van het) Netwerk voorzover dit zich bevindt in, op, onder of boven gronden van de Gemeente Utrecht. (zie artikel 1.1 Precario Overeenkomst)
Verhoging van bestaande, en heffing van nieuwe, onder deze definitie vallende precario is bij deze overeenkomst in beginsel gedurende 10 jaar uitgesloten.
De in de overeenkomst gebruikte bewoordingen zijn helder en bieden geen ruimte voor een andere interpretatie. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de duiding van de betekenis van de in de overeenkomst opgenomen bedingen aan de hand van de betekenis van het begrip precario in de Overeenkomst 1990, zoals door eiseres is bepleit.
De aanslag parkeerplaatsengeld is in het onderhavige geval opgelegd voor het feit dat 60 parkeerplaatsen op de […] door eiseres zijn benut voor de opslag van materiaal en de werkzaamheden zelf en niet voor de aanwezigheid of het gebruik van het Netwerk. De Precario Overeenkomst staat daarom evenmin aan deze heffing in de weg.
Ook het feit dat het de uitdrukkelijke wens van verweerder was dat de werkzaamheden ter hoogte van de parkeerplaatsen zouden worden uitgevoerd kan de rechtbank niet tot de conclusie brengen dat bij eiseres het rechtens te honoreren vertrouwen kan zijn gewekt dat van de heffing van parkeerplaatsengeld zou worden afgezien.
4. Geschil in hoger beroep
4.1. Tussen partijen is in geschil of het de heffingsambtenaar, gegeven de tussen partijen bestaande afspraken, vrijstond de onderhavige aanslag parkeerplaatsengeld aan belanghebbende op te leggen. Het bedrag van de aanslag is als zodanig niet in geschil.
4.2. Het standpunt van belanghebbende luidt, kort samengevat, dat de heffingsambtenaar een “ongeloofwaardige, strikt formeel letterlijke uitleg” van de Precario-overeenkomst 2003 hanteert en dat de rechtbank ten onrechte stelt dat de in de Precario-overeenkomst 2003 gebruikte bewoordingen helder zijn en geen ruimte laten voor een andere interpretatie.
Belanghebbende stelt zich daarnaast op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan hetgeen zij in haar pleitnota heeft aangevoerd:
a. De heffingsambtenaar baseert zijn standpunt pas in de beroepsfase op de Precario-overeenkomst 2003;
b. in het verleden is nooit eerder een vergoeding geëist door de gemeente voor de inbeslagname van parkeerplaatsen tijdens onderhoud;
c. ten onrechte wordt belasting geheven bij kortdurende aanwezigheid van infrastructuur in, op, onder of boven parkeerplaatsen. Aanleg en onderhoud van het Netwerk zijn aan te merken als gebruik van het Netwerk;
d. nu voor het openbreken van de openbare weg geen heffing plaatsvindt, valt niet in te zien waarom wel wordt geheven als het om parkeerplaatsen gaat; de aanwijzing van het tracé door de gemeente betekent dat geen heffing van precariobelasting kan plaatsvinden;
e. de bij de werkzaamheden gebruikte warmteleidingen waarmee de parkeerplaatsen waren bezet behoren tot het Netwerk.
Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.3. De heffingsambtenaar heeft onder meer betoogd dat de heffing van parkeerplaatsengeld niet onder de Precario-overeenkomst 2003 valt aangezien de bewoordingen van deze overeenkomst duidelijk zijn, geen ruimte bieden voor een andere uitleg en letterlijk moeten worden opgevat. Deze overeenkomst strekt louter tot het niet heffen van precariobelasting bij voorwerpen die onderdeel uitmaken van het door belanghebbende beheerde Netwerk en die aanwezig zijn onder op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. Nu de parkeerplaatsen ten tijde van de werkzaamheden zijn afgezet voor opslag en de werkzaamheden zelf levert dit een andere situatie op dan die waarop de overeenkomst ziet. Het in gebruik nemen en afzetten van parkeerplaatsen ten behoeve van werkzaamheden aan het Netwerk en het in dat verband hebben van voorwerpen op gemeentegrond valt hier niet onder. Daarbij komt nog dat het verrichten van onderhoud niet hetzelfde is als ‘gebruik’ in de zin van de overeenkomst. De heffingsambtenaar heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Anders dan belanghebbende betoogt kan naar het oordeel van het Hof uit de bewoordingen van de Regeling 2004 direct worden afgeleid dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de Overeenkomst 1990 in zijn geheel is komen te vervallen. Belanghebbende kan naar het oordeel van het Hof aan de Overeenkomst 1990 geen rechten meer ontlenen.
Het Hof zal derhalve alleen de Precario Overeenkomst 2003 in zijn overwegingen betrekken.
5.2. Het Hof zal zich beperken tot de bespreking van het standpunt van belanghebbende als weergegeven onder 4.2 onder punt c, dat aanleg en onderhoud van het Netwerk zijn aan te merken als gebruik van het Netwerk, nu het daarin grond ziet te komen tot vernietiging van de beslissing op bezwaar en de onderliggende aanslag.
5.3. Naar het oordeel van het Hof dient de hiervoor onder 2.4 aangehaalde inhoud van de Precario-overeenkomst 2003 te worden opgevat als een schriftelijk vastgelegde toezegging dat voor de duur van deze overeenkomst belanghebbende geen precariobelasting verschuldigd zou zijn terzake van de aanwezigheid en het gebruik van (delen van) het Netwerk voorzover dit zich bevindt in, op, onder of boven gronden van de gemeente Utrecht.
5.4. Het Hof heeft in zijn onder 1.5 vermelde brief van 15 december 2008 het volgende voorlopige oordeel gegeven:
In artikel 1.1. van de “Precario Overeenkomst” van 10 maart 2003 wordt het begrip Precario gedefinieerd als:
De door de gemeente Utrecht geheven precariobelasting (…) ter zake van de aanwezigheid en het gebruik van (delen van) het Netwerk voor zover dit zich bevindt in, op, onder of boven gronden van de gemeente Utrecht. Naar het voorlopige oordeel van het Hof dient in deze definitie onder aanwezigheid en gebruik mede te worden begrepen het onderhoud van het Netwerk. Daaronder valt het in het kader van onderhoud vervangen van (delen van) het Netwerk, met inbegrip van het vergroten van de ter plaatse reeds aanwezige capaciteit, maar niet het uitbreiden van het Netwerk op een plaats waar nog geen Netwerk aanwezig was.
Het Hof maakt dit voorlopige oordeel thans definitief.
5.5. Uit de onder 2.6 tot en met 2.10 weergegeven briefwisseling en verklaringen van partijen is naar het oordeel van het Hof vast komen te staan dat belanghebbende parkeerplaatsen in gebruik heeft genomen en afgezet ten behoeve van werkzaamheden aan het Netwerk. De werkzaamheden zijn op aanwijzing van de gemeente Utrecht vanwege de aanwezigheid van oude bomen op het oude tracé niet verricht op een plaats waar reeds ondergrondse infrastructuur aanwezig was.
5.6. Naar het oordeel van het Hof is in de omstandigheden van het geval sprake van onderhoud als bedoeld in de Precario-overeenkomst 2003. Het Hof acht uit de onder 5.5 vermelde briefwisseling aannemelijk dat de oude leiding buiten gebruik is gesteld en dat haar functie door de nieuwe leiding is overgenomen. Alhoewel de oude leiding is blijven bestaan op de oude locatie, is functioneel gezien derhalve geen sprake van uitbreiding maar van vervanging. Dat ter plekke van de werkzaamheden geen ondergrondse infrastructuur aanwezig was doet daar in de gestelde omstandigheden niet aan af. Dit brengt met zich dat er sprake is van de aanwezigheid en gebruik van (delen van) het Netwerk als bedoeld in de in artikel 1.1 van de Precario-overeenkomst 2003 opgenomen definitie van het begrip precario. Als gevolg hiervan is artikel 2.1 van deze overeenkomst in dit geval van toepassing, wat met zich brengt dat de belemmering in dat artikel om tot heffing over te gaan van toepassing is. Het standpunt van de heffingsambtenaar dat bij onderhoud geen sprake is van gebruik in de zin van de Precario-overeenkomst 2003 en dat ditzelfde heeft te gelden voor leidingen die geen deel uitmaken van een Netwerk, maakt dit gelet op het in 5.4 opgenomen oordeel niet anders.
5.7. Al het vorenoverwogene in aanmerking genomen is naar het oordeel van het Hof het gelijk aan belanghebbende.
Slotsom
De slotsom is dat het beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
6. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van de procedure voor de rechtbank en die voor het Hof op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor vergoeding komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking de reiskosten voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank en het Hof per openbaar vervoer tweede klasse. Het Hof schat deze kosten op € 19 voor de reiskosten Rotterdam – Utrecht v.v. en op € 26 voor de reiskosten Rotterdam – Amsterdam v.v., dus in totaal op € 45.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak van de heffingsambtenaar en de aanslag parkeerplaatsengeld;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 45;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het door deze voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 709.
De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, F.J.P.M. Haas en J.P.F. Slijpen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier.
De beslissing is op 24 december 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.