Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-02-2009, BP2592, 07/00608 tot en met 07/00615 en 07/00678 tot en met 07/00681

Gerechtshof Amsterdam, 17-02-2009, BP2592, 07/00608 tot en met 07/00615 en 07/00678 tot en met 07/00681

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 februari 2009
Datum publicatie
2 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BP2592
Zaaknummer
07/00608 tot en met 07/00615 en 07/00678 tot en met 07/00681

Inhoudsindicatie

Het Hof acht het vermoeden gerechtvaardigd dat in de taxi een KTO is ingebouwd. Kilometeradministratie niet betrouwbaar. IB over privé gebruik terecht nagevorderd en BPM en MRB terecht nageheven. Goed koopmansgebruik staat toe de BPM en MRB als last in de inkomstenbelastingsfeer toe te rekenen aan de jaren waarop zij betrekking hebben.

Boeten op grond van tijdsverloop gematigd.

Op verzoek gepubliceerd (zie Hoge Raad 09/01317 inzake MRB).

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 07/00608 tot en met 07/00615 en 07/00678 tot en met 07/00681

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

- de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,

de inspecteur;

- de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn,

de inspecteur MRB.

tegen de uitspraken in de zaken met de kenmerknummers 06/1294, 06/3290 tot en met 06/3296 en 06/2613 tot en met 06/2616 van de rechtbank Haarlem van 27 augustus 2007 in het geding tussen

- [X],

wonende te [Z],

belanghebbende,

gemachtigde mr. J.B. Frie,

en

- de inspecteur/de inspecteur MRB.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1998 (07/00609)

De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (verder ook navorderingsaanslag IB 98) berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 34.153 (bedrag van de belastingaanslag ƒ 8.421) en bij beschikking een boete opgelegd van 50% van het bedrag van de belastingaanslag, zijnde (50% x ƒ 8.421 =) ƒ 4.210 (de IB-98-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 februari 2006, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot (25% x ƒ 8.421 =) ƒ 2.105.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/3290), verzonden op 30 augustus 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boete vernietigd.

1.2. Met betrekking tot de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1998 (07/00610)

De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder ook navorderingsaanslag WAZ 98) berekend naar een premie-inkomen van ƒ 54.108 (bedrag van de navorderingsaanslag ƒ 1.717) en bij beschikking een boete opgelegd van 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag, zijnde (50% x ƒ 1.717 =) ƒ 858 (de WAZ-98-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 februari 2006, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot (25% x ƒ 1.717 =) ƒ 429.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/3290), verzonden op 30 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boete vernietigd.

1.3. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1999 (07/00611)

De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (verder ook navorderingsaanslag IB 99) berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.328 (bedrag van de belastingaanslag ƒ 8.610). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag heeft de inspecteur bij beschikking een boete opgelegd van 50% van het bedrag van de belastingaanslag, zijnde (50% x ƒ 8.610 =) ƒ 4.305 (de IB-99-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 februari 2006, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot (25% x ƒ 8.610 =) ƒ 2.152.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/3292), verzonden op 30 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boete vernietigd.

1.4. Met betrekking tot de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999 (07/00612)

De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag opgelegd in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder ook navorderingsaanslag WAZ 99) berekend naar een premie-inkomen van ƒ 52.835 (bedrag van de navorderingsaanslag ƒ 1.830) en bij beschikking een boete opgelegd van 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag, zijnde (50% x ƒ 1.830 =) ƒ 915 (de WAZ-99-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 februari 2006, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot (25% x ƒ 1.830 =) ƒ 457.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/3293), verzonden op 30 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boete vernietigd.

1.5. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 2000 (07/00613)

De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (verder ook navorderingsaanslag IB 00) berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 26.334 (bedrag van de belastingaanslag ƒ 7.668). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag heeft de inspecteur bij beschikking een boete opgelegd van 50% van het bedrag van de belastingaanslag, zijnde (50% x ƒ 7.668 =) ƒ 3.834 (de IB-00-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 februari 2006, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot (25% x ƒ 7.668 =) ƒ 1.917.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/3294), verzonden op 30 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boete vernietigd.

1.6. Met betrekking tot de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2000 (07/00614)

De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder ook navorderingsaanslag WAZ 00) berekend naar een premie-inkomen van ƒ 54.627 (bedrag van de navorderingsaanslag ƒ 1.913) en bij beschikking een boete opgelegd van 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag, zijnde (50% x ƒ 1.913 =) ƒ 956 (de WAZ-00-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 februari 2006, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot (25% x ƒ 1.913 =) ƒ 478.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/3295), verzonden op 30 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boete vernietigd.

1.7. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 2001 (07/00615)

De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (verder ook navorderingsaanslag IB 01) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.583. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag heeft de inspecteur bij beschikking een boete opgelegd van € 664 (de IB-01-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 februari 2006, de belastingaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 332. Met dagtekening 10 augustus 2006 heeft de inspecteur de belastingaanslag ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.528 en de boete verminderd tot € 166.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/3294), verzonden op 30 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boete vernietigd.

1.8. Met betrekking tot de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (07/00608)

De inspecteur heeft met dagtekening 20 oktober 2003 aan belanghebbende over het tijdvak 5 januari 1998 tot en met 4 januari 2001(verder ook: het BPM-naheffingstijdvak) een naheffingsaanslag betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (verder ook BPM) opgelegd van € 13.464. Ook is een boete vastgesteld van 50% van het bedrag van de belastingaanslag, zijnde (50% x € 13.464 =) € 6.732 (de BPM-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 1 december 2005, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd met 25%, derhalve tot € 3.366.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/1294), verzonden op 31 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boete vernietigd.

1.9. Met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting (07/00678)

De inspecteur MRB heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende een naheffingsaanslag betreffende de motorrijtuigenbelasting (verder ook MRB) opgelegd over het tijdvak 5 januari 1998 tot en met 4 januari 1999 (verder ook de MRB1-naheffingsaanslag).

De naheffingsaanslag bedroeg € 1.088. Ook is een boete vastgesteld van 100% van het bedrag van de belastingaanslag (de MRB1-boete)

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur MRB bij uitspraak, gedagtekend 6 januari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 50%, derhalve tot (50% x € 1.088 =) € 544.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/2613), verzonden op 29 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boete vernietigd.

1.10. Met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting (07/00679)

De inspecteur MRB heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende een naheffingsaanslag betreffende de motorrijtuigenbelasting (verder ook MRB) opgelegd over het tijdvak 5 januari 1999 tot en met 4 januari 2000 (verder ook de MRB2-naheffingsaanslag).

De naheffingsaanslag bedroeg € 1.088. Ook is een boete vastgesteld van 100% van het bedrag van de belastingaanslag (de MRB2-boete)

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur MRB bij uitspraak, gedagtekend 6 januari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 50%, derhalve tot (50% x € 1.088 =) € 544.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/2614), verzonden op 29 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boete vernietigd.

1.11. Met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting (07/00680)

De inspecteur MRB heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende een naheffingsaanslag betreffende de motorrijtuigenbelasting (verder ook MRB) opgelegd over het tijdvak 5 januari 2000 tot en met 4 januari 2001 (verder ook de MRB3-naheffingsaanslag).

De naheffingsaanslag bedroeg € 1.097. Ook is een boete vastgesteld van 100% van het bedrag van de belastingaanslag (de MRB3-boete)

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur MRB bij uitspraak, gedagtekend 6 januari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 50%, derhalve tot (50% x € 1.097 =) € 548.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/2615), verzonden op 29 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boete vernietigd.

1.12. Met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting (07/00681)

De inspecteur MRB heeft met dagtekening 15 oktober 2003 aan belanghebbende een naheffingsaanslag betreffende de motorrijtuigenbelasting (verder ook MRB) opgelegd over het tijdvak 5 januari 2001 tot en met 25 februari 2001 (verder ook de MRB4-naheffingsaanslag).

De naheffingsaanslag bedroeg € 149. Ook is een boete vastgesteld van 100% van het bedrag van de belastingaanslag (de MRB4-boete)

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur MRB bij uitspraak, gedagtekend 6 januari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 50%, derhalve tot (50% x € 149 =) € 74.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007 (AWB 06/2616), verzonden op 29 augustus 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boete vernietigd.

1.13. Met betrekking tot het hoger beroep

Tegen bovenstaande uitspraken van de rechtbank, vermeld onder 1.1. tot en met 1.8., heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschriften van 5 september 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde dag, en aangevuld bij brieven van 31 oktober 2007.

Tegen bovenstaande uitspraken van de rechtbank, vermeld onder 1.9. tot en met 1.12., heeft de inspecteur MRB hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 26 september 2007, bij het Hof ingekomen op 25 september 2007, en aangevuld bij brief van 16 oktober 2007.

De gemachtigde heeft verweerschriften ingediend.

Op 23 december 2008 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Op 5 januari 2009 zijn nadere stukken van de gemachtigde ontvangen. Op 31 december 2008 is een pleitnota van de inspecteur MRB ontvangen. Op 12 januari 2009 is een pleitnota van de inspecteur ontvangen. Afschriften van deze stukken zijn aan gemachtigde respectievelijk de inspecteur (MRB) gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld: de zaken 07/00608 tot en met 07/00615 (BPM, IB 1998, WAZ 1998, IB 1999, WAZ 1999, IB 2000, WAZ 2000 en IB 2001) en 07/00678 tot en met 07/00681 (MRB 1 t/m 4).

2. Overwegingen

2.1. Feiten

Het Hof stelt de feiten vast zoals hierna opgenomen.

2.1.1. Belanghebbende is werkzaam als taxichauffeur in de regio Amsterdam. Aan het taxibedrijf van belanghebbende is door de vergunningverlenende instantie het taxinummer [abc] toegekend. In de jaren dan wel de tijdvakken waarop de onderhavige belasting- en premieaanslagen betrekking hebben, maakte belanghebbende voor zijn werkzaamheden gebruik van een Mercedes-Benz E 220 met kenteken [AB-CD-05] (hierna: de auto). De auto fungeerde tevens als reserve-auto voor [Y]. Belanghebbende heeft deze auto op 26 februari 2001 verkocht.

2.1.2. De auto is door belanghebbende gekocht van een dealer in [P]. Aan deze dealer is op diens verzoek van 23 december 1997 een kenteken voor de auto afgegeven met als datum van eerste toelating 5 januari 1998. In opdracht van belanghebbende is door [Inbouwbedrijf D] een taxameter in de auto ingebouwd. Deze taxameter is op 6 januari 1998 gekeurd. Inbouwbedrijf [D] heeft een factuur van deze keuring gericht aan ‘Taxi [abc] [Z].

2.1.3. Inbouwbedrijf [D] hanteerde een werkplaatsagenda. Tot de gedingstukken behoren afschriften van vele pagina’s uit de jaren 1997, 1998 en 1999.

Op de bladzijde met datum 8 december 1997 is vermeld:

“[abc] uitbouwen meter en mob. + Div. Mercedes. Meter van deze wagen in reserve wagen van de [abc]”

Op de bladzijde met datum 22 december 1997 is vermeld:

“[abc] Merc. 220 meter inbouw + Diversen”.

Op de bladzijde met datum 6 januari 1998 is vermeld:

“[abc] Yken en Dakteken aansl[onleesbaar]”

2.1.4. [E] en [B] hebben ten behoeve van Inbouwbedrijf [D] gewerkt; de eerste in loondienst, de tweede als freelancer.

2.1.5. Inbouwbedrijf [D], waarvan [D] tot 1 mei 1999 eigenaar was, is met ingang van die datum aan [F] en [G] verkocht. [F] en [G] hebben het bedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma voortgezet. [E] en [B] bleven ook na de overname voor de onderneming werkzaam.

2.1.6. Een kilometertelleronderbreker (KTO) is een in een auto aangebracht schakelmechanisme waarmee de kilometerteller langs elektronische weg kan worden uitgeschakeld, zodat deze tijdens het rijden niet doortelt, dan wel waarmee de kilometerteller, die tijdens het rijden normaal blijft functioneren, na een of meer ritten kan worden teruggezet op de stand die op de teller stond vóór aanvang van die rit(ten). Het was (in ieder geval vanaf 1997) mogelijk een KTO van een afstandsbediening te voorzien.

2.1.7. Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB en WAZ over de onderhavige jaren geen bijtelling privé gebruik auto aangegeven. Aan belanghebbende zijn teruggaven BPM verleend. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur MRB voor de taxi vrijstelling van MRB verleend.

2.1.8. De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn aan de inspecteur MRB doorgegeven.

2.1.9. De inspecteur heeft naar aanleiding van de boekenonderzoeken onder meer de onder ‘Ontstaan en loop van het geding’ opgenomen belastingaanslagen/premieaanslagen en boeten opgelegd. De inspecteur MRB heeft op basis van hetzelfde onderzoek de aldaar vermelde naheffingsaanslagen MRB opgelegd.

2.2. Het geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil:

- of belanghebbende conform artikel 42, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet) heeft doen blijken dat de taxi in de onderhavige jaren (telkens) voor niet meer dan 1.000 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt;

- of belanghebbende conform artikel 3.20, tweede en derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB 2001) heeft doen blijken dat de taxi in 2001 voor niet meer dan 500, althans voor niet meer dan 4.000 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt;

- of de taxi in het BPM-naheffingstijdvak geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer;

- of de taxi in de MRB-naheffingstijdvakken geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer;

- of belanghebbende zich terecht op het gelijkheidsbeginsel beroept;

- of de inspecteur terecht en voor het juiste bedrag boeten heeft opgelegd.

2.3. Overwegingen van het Hof; plan van behandeling

Het Hof zal in 2.4. ingaan op de heffing van IB en WAZ. In 2.5. en 2.6. komen respectievelijk de heffing van BPM en MRB aan de orde. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel zal in 2.7. worden behandeld. In 2.8. wordt becijferd tot welke inkomens de navorderingsaanslagen IB en WAZ dienen te worden vastgesteld. In 2.9. komen vervolgens de boeten aan de orde. In 2.10. wordt de slotsom betreffende het hoger beroep geformuleerd. Tot slot komt in 2.11. de proceskostenveroordeling aan de orde.

2.4. De heffing van inkomstenbelasting en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

2.4.1. Wat de jaren 1998, 1999 en 2000 betreft, blijft voor de heffing van IB en WAZ-premie toepassing van de autokostenfictie ingevolge artikel 42, vijfde lid, van de Wet achterwege als blijkt – dat wil zeggen als belanghebbende overtuigend aantoont – dat de taxi op jaarbasis – voor niet meer dan 1.000 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Een sluitende kilometeradministratie kan daarvoor als bewijsmiddel dienen, maar het bewijs kan ook op andere wijzen worden geleverd. Voor het jaar 2001 geldt een vergelijkbare bewijsregel ingevolge artikel 3.20, tweede lid, met dien verstande dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt.

2.4.2. Uit de gedingstukken leidt het Hof af dat de kilometeradministratie van belanghebbende bestaat uit rittenstaten die door hem worden opgesteld aan de hand van de per dienst door hem ingevulde rittenkaarten, en dat de rittenkaarten door belanghebbende zijn ingevuld aan de hand van de standen van de taxameter die steeds na afloop van een dienst handmatig op nul werd gezet.

2.4.3. Daargelaten wat er overigens zij van de kilometeradministratie van belanghebbende, is voor de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan van primordiaal belang of de inspecteur geslaagd moet worden geacht in het – op hem rustende bewijs – van de aanwezigheid van een KTO in de taxi van belanghebbende.

2.4.4. Op grond van de door de inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen acht het Hof aannemelijk dat vanaf omstreeks maart 1997 bij Inbouwbedrijf [D] op betrekkelijk grote schaal KTO’s werden ingebouwd in taxi’s. Belanghebbende heeft overigens ook niet betwist dat bij Inbouwbedrijf [D] KTO’s werden ingebouwd.

2.4.5. Voorts acht het Hof op grond van de door de inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen minst genomen het vermoeden gerechtvaardigd dat de aanduiding ‘Div.’ dan wel ‘Diversen’ in de werkplaatsagenda van Inbouwbedrijf [D] betekende dat in de auto (taxi) van de desbetreffende klant een KTO moest worden ingebouwd. Belanghebbende heeft dit vermoeden niet ontzenuwd met de stelling dat de aanduiding ‘Diversen’ in de administratie van Inbouwbedrijf [D], respectievelijk de VOF, duidde op diverse (kleinere) werkzaamheden. De inspecteur heeft die stelling gemotiveerd betwist: voor zover elders in de administratie, met name op facturen, de aanduiding ‘diversen’ is gebezigd, heeft dat betrekking op aan de klant in rekening gebrachte (diverse) materialen. De tot de gedingstukken behorende kopieën van facturen bevestigen het gelijk van de inspecteur op dit punt. De stelling van belanghebbende is hoe dan ook niet steekhoudend voor wat de werkplaatsagenda betreft: niet aannemelijk is immers dat een monteur zonder nadere specificatie uit de aanduiding ‘Div’ kan opmaken wat hem te doen zou staan. Om deze reden verwerpt het Hof ook de verklaring van [D]: ‘Deze agenda bevatte alle telefonisch gemaakte afspraken, als een klant meerdere reparaties had, dan vermeldde ik dat als diversen’ als ongeloofwaardig. Datgene wat belanghebbende overigens op dit punt heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

2.4.6. Het Hof neemt derhalve tot uitgangspunt dat ‘Div(ersen)’ in de werkplaatsagenda van Inbouwbedrijf [D] betekende dat in de auto (taxi) van de desbetreffende klant een KTO moest worden ingebouwd. Dit uitgangspunt acht het Hof in ieder concreet geval voor tegenbewijs vatbaar.

2.4.7. Naar blijkt uit de in 2.1.2. en 2.1.3. vermelde feiten, heeft belanghebbende door Inbouwbedrijf [D] werkzaamheden aan de taxi laten verrichten en is bij de afspraak van 22 december 1997 onder meer de aanduiding ‘Diversen’ aangetekend.

2.4.8. Nu ervan moet worden uitgegaan dat ‘Div(ersen)’ in het algemeen betekent dat in de taxi waar die term in de werkplaatsagenda aan is te relateren, een KTO is ingebouwd en die term ook in relatie tot de taxi van belanghebbende is gebruikt, acht het Hof het vermoeden gerechtvaardigd dat ook in die taxi een KTO is ingebouwd. Met zijn enkele ontkenning daarvan, en ook overigens, heeft belanghebbende dit vermoeden niet weerlegd. In dit verband oordeelt het Hof nader als volgt.

2.4.8.1. Op basis van de aantekening in de werkplaatsagenda van 22 december 1997 stelt de Inspecteur dat belanghebbende op 22 december 1997 bij Inbouwbedrijf [D] een taxameter en een KTO heeft laten inbouwen. Belanghebbende heeft ontkend dat de auto op 22 december 1997 bij Inbouwbedrijf [D] is geweest, maar die ontkenning komt het Hof niet geloofwaardig voor in het licht van de door de Inspecteur aangevoerde feiten en omstandigheden. Het Hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.

2.4.8.2. Redelijkerwijs is niet voor twijfel vatbaar dat de aanduiding “[abc]” in de aantekening in de werkplaatsagenda van 22 december 1997, evenals in de aantekeningen van 8 december 1997 en 6 januari 1998, betrekking heeft op (een auto van) het taxibedrijf van belanghebbende. Vaststaat immers dat het nummer [abc] door de vergunningverlenende instantie aan belanghebbende was toegekend. Belanghebbende heeft zijn – op voorhand niet plausibele – stelling dat het nummer [abc] ook wel op anderen kan slaan, niet met concreet bewijs onderbouwd.

2.4.8.3. Belanghebbende heeft daarnaast aangevoerd dat de auto niet op 22 december 1997 bij Inbouwbedrijf [D] kan zijn geweest omdat hij, nu het kenteken van de auto nog niet op zijn naam was gesteld, niet met de auto mocht rijden. Belanghebbende heeft gewezen op de factuur ter zake van de werkzaamheden op 6 januari 1998, waaruit blijkt dat de taxameter is gekeurd op 6 januari 1998. Belanghebbende stelt dat de inbouw van de taxameter op 5 januari 1998 heeft plaatsgevonden, hetgeen ermee samenhangt dat het kenteken van de auto op die dag op zijn naam is gesteld, en hij pas toen de auto bij de dealer is gaan ophalen.

Het Hof acht het relaas van belanghebbende niet concludent. Het Hof acht het zeer wel mogelijk dat, zoals de Inspecteur ter zitting heeft aangevoerd, de auto reeds vóór 5 januari 1998, voorzien van een handelaarskenteken (groene plaat) naar Inbouwbedrijf [D] is gereden. Terecht wijst de Inspecteur er ook op dat de factuur van 6 januari 1998 uitsluitend ziet op de 2e fase keuring van de taxameter en dat belanghebbende ter zake van de inbouw van de taxameter geen specifieke factuur heeft overgelegd. De datum waarop de inbouw van de taxameter zou hebben plaatsgevonden, is op die wijze dan ook niet te verifiëren. Evenmin heeft belanghebbende op enige manier aannemelijk gemaakt dat hij de auto pas op 5 januari 1998 bij de dealer heeft opgehaald.

Tegenover het relaas van belanghebbende heeft de inspecteur – in zoverre onbetwist – gesteld dat het vaker voorkomt dat een auto – zonodig voorzien van een handelaarskenteken - ter beschikking wordt gesteld van een koper met name wanneer het met het oog op de toekomstige inruilwaarde voordelig is om met de tenaamstelling van het kenteken te wachten tot na de aanvang van een nieuw jaar. Verder heeft de inspecteur erop gewezen dat van een eventuele inbouw van een taxameter in de auto van belanghebbende – waarvan in confesso is dat deze inbouw bij Inbouwbedrijf [D] heeft plaatsgevonden – geen andere aantekening in de werkplaatsagenda is te vinden dan die van 22 december 1997.

2.4.8.4. Samenvattend is het Hof van oordeel dat op grond van de aantekening in de werkplaatsagenda van 22 december 1997, tegen de achtergrond van de door de inspecteur ter zitting gegeven toelichting en bij gebreke van concreet tegenbewijs van de kant van belanghebbende, aannemelijk is dat op die dag de inbouw van een taxameter en de inbouw van een KTO in de auto hebben plaatsgevonden.

2.4.9. Door de aanwezigheid van een KTO in de taxi is de kilometeradministratie manipuleerbaar; het Hof verwijst nader naar hetgeen is overwogen onder 2.4.10.1 en 2.4.10.2 in zijn uitspraak van 19 november 2008, kenmerk nr. 07/00048, 07/00049, 07/00053, 07/00054 en 07/00055, op www.rechtspraak.nl gepubliceerd onder kenmerk LJN BG 5439 (hierna: de uitspraak van 19 november 2008).

De kilometeradministratie is daarmee niet geschikt om het door artikel 42, vijfde lid, van de Wet, respectievelijk artikel 3.20, tweede lid, van de Wet IB 2001, vereiste bewijs te leveren. Voor het vereiste bewijs is naar ’s Hofs oordeel ook onvoldoende dat belanghebbende ook in privé over een auto beschikte. Ook voor het overige heeft belanghebbende geen bewijsmiddelen bijgebracht waarmee hij heeft aangetoond dat met de taxi (in ieder van de betrokken jaren) niet meer dan 1.000 kilometer (respectievelijk in 2001: niet meer dan 500 kilometer) privé is gereden.

2.4.10. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt het Hof, anders dan de rechtbank, tot de slotsom dat belanghebbende niet is geslaagd in het van hem vereiste bewijs.

2.4.11. Voor het jaar 2001 heeft belanghebbende subsidiair betoogd dat in ieder geval niet meer dan 3.000 kilometer (de wettelijke grens is 4.000 kilometer) voor privé-doeleinden is gereden, zodat de bijtelling beperkt dient te worden tot 15%. Belanghebbende wijst in dit verband erop dat de auto op 26 februari 2001 is verkocht. Tussen partijen is niet in geding dat de bijtelling naar tijdsgelang beperkt dient te worden tot 2/12 van het te dezen toepasselijke percentage van de catalogusprijs. Het Hof verenigt zich met het standpunt van de inspecteur dat niet het vereiste bewijs omtrent (de omvang van) het privé-gebruik is geleverd en dat de enkele omstandigheid dat de auto gedurende het jaar 2001 slechts twee maanden door belanghebbende is gebruikt, onvoldoende is om overtuigend aan te tonen dat met de auto niet meer dan 4.000 kilometer voor privé-doeleinden is gereden. De wettelijke regeling impliceert dan ook dat bijtelling in 2001 25% bedraagt. De inspecteur heeft gesteld dat met de beperking naar tijdsgelang (tot 2/12) reeds rekening is gehouden bij de ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag. Het Hof heeft geen reden daaraan te twijfelen. Overigens heeft de inspecteur ter zitting toegezegd tot (verdere) ambtshalve vermindering over te zullen gaan indien in een nader overleg met belanghebbende zou blijken dat hij zich op dit punt zou hebben vergist.

2.4.12. Op de berekening van de navorderingsaanslagen IB en WAZ komt het Hof nog terug onder 2.8.

2.5. De heffing van BPM

2.5.1. Artikel 16, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet BPM) houdt – voor zover hier van belang – in dat een teruggaaf van belasting op aanvraag wordt verleend voor personenauto's die zijn bestemd om taxivervoer te verrichten. Ingevolge artikel 16, vijfde lid, van de Wet BPM bedraagt de teruggaaf nihil indien de personenauto niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.

2.5.2. De inspecteur stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de auto een KTO is ingebouwd, dat geen sprake is van een sluitende kilometeradministratie en dat belanghebbende met die administratie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto voor tenminste 90% is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.

2.5.3. De stellingen van belanghebbende komen erop neer dat hij met zijn kilometeradministratie, en met name de vastlegging op de rittenkaarten, aannemelijk heeft gemaakt dat de taxi voor 90% voor taxivervoer werd gebruikt.

2.5.4. Het Hof oordeelt dat op een belastingplichtige die zich op een vrijstelling beroept – zoals in casu belanghebbende – de last rust te bewijzen dat hij aan de voorwaarden voldoet.

Dit betekent dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat de taxi in het naheffingstijdvak geheel of nagenoeg geheel als zodanig is gebruikt.

2.5.5. Op grond van de door het Hof vastgestelde feiten en hetgeen daaromtrent door het Hof is overwogen, acht het Hof aannemelijk dat gedurende het BPM-naheffingstijdvak een KTO in de taxi aanwezig was. Als vorenoverwogen, maakt dit de kilometeradministratie te enen male onbetrouwbaar. Gelet op dit wezenlijk gebrek van de kilometeradministratie acht het Hof het niet aannemelijk dat de taxi geheel of nagenoeg geheel voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt. Ook voor het overige heeft belanghebbende geen bewijsmiddelen bijgebracht waarmee hij het verlangde bewijs heeft geleverd. Nu belanghebbende er (reeds) niet in slaagt aannemelijk te maken dat de taxi in het naheffingstijdvak geheel of nagenoeg geheel als zodanig is gebruikt, kan in het midden blijven of op belanghebbende ter zake een zwaardere bewijslast rust.

2.5.6. Het beroep is ongegrond wat betreft de nageheven BPM.

2.6. De heffing van MRB

2.6.1. Artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting zoals dat in de onderhavige tijdvakken luidde, houdt – samengevat – in dat vrijstelling van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, wordt verleend voor motorrijtuigen die bestemd zijn om daarmee als personenauto taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt. De hiervoor genoemde voorwaarden en beperkingen zijn gesteld in het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit MRB).

In artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit MRB is – voor zover hier van belang - bepaald dat vrijstelling van belasting wordt verleend indien een verklaring wordt overgelegd van de exploitant van het motorrijtuig dat het motorrijtuig geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten van taxivervoer.

2.6.2. Op verzoek is belanghebbende bij beschikking vrijstelling van MRB verleend. De inspecteur heeft bij de in geschil zijnde naheffingsaanslagen MRB nageheven omdat belanghebbende in de desbetreffende tijdvakken geen juiste en controleerbare kilometeradministratie heeft bijgehouden en ook met de overigens aanwezige administratie niet overtuigend heeft aangetoond dat de taxi geheel of nagenoeg geheel als zodanig werd gebruikt. Voor de onderbouwing van dit standpunt verwijst de inspecteur MRB in hoger beroep verder naar het hogerberoepschrift betreffende de BPM.

2.6.3. Met betrekking tot de op partijen rustende bewijslast geldt voor de MRB hetzelfde als voor de BPM. Ook met betrekking tot de MRB concludeert het Hof dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat de taxi geheel of nagenoeg geheel als zodanig is gebruikt.

2.6.4. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen omtrent de BPM concludeert het Hof ook in dit verband dat belanghebbendes kilometeradministratie als gevolg van de aanwezigheid van een KTO manipuleerbaar en dus niet betrouwbaar was en dat met een dergelijke kilometeradministratie niet aannemelijk gemaakt kan worden dat de taxi geheel of nagenoeg geheel als zodanig is gebruikt. Ook voor het overige heeft belanghebbende geen bewijsmiddelen bijgebracht waarmee hij het verlangde bewijs heeft geleverd.

2.6.5. Belanghebbende heeft nog betoogd dat de onderhavige naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd althans verminderd omdat op grond van artikel 76, tweede lid, van de Wet MRB de periode waarover kan worden nageheven beperkt is tot de twaalf maanden voorafgaande aan de datum waarop de Belastingdienst heeft geconstateerd dat belanghebbende niet meer aan de voorwaarden voor de MRB-vrijstelling voldeed. Het Hof verwerpt dit betoog onder verwijzing naar hetgeen onder 2.6.10. tot en met 2.6.13. is overwogen in zijn uitspraak van 19 november 2008.

Gelijkheidsbeginsel

2.7. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel doch hij heeft dit uitdrukkelijk beperkt tot het geval waarin het Hof zou hebben geoordeeld dat een KTO niet aannemelijk is. Nu dit geval zich niet voordoet, behoeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel geen behandeling.

2.8. Berekening van de navorderingsaanslagen IB en WAZ

Nu het Hof tot het oordeel is gekomen dat de inspecteur terecht BPM heeft nageheven, staat goed koopmansgebruik toe de bedragen van de opgelegde naheffingsaanslagen BPM als last in de inkomstenbelastingsfeer toe te rekenen aan de jaren waarop zij betrekking hebben.

Partijen zijn het ter zitting erover eens geworden dat dit de jaren 1998, 1999 en 2000 betreft en het Hof heeft geen reden zich hierbij niet aan te sluiten. Dientengevolge dienen de belastbare inkomens (IB) respectievelijk premie-inkomens (WAZ) met € 4.488 ofwel f 9.890 (1998 en 1999) en € 4.489 ofwel f 9.892 (2000) te worden verminderd. Hieruit resulteren de in het dictum vermelde belastbare inkomens en premie-inkomens.

2.9. Boeten

2.9.1. De boeten voor de IB, WAZ en BPM zijn vergrijpboeten die de inspecteur heeft opgelegd op basis van artikel 67e respectievelijk 67f van de Awr. Volgens de inspecteur betekent de inbouw en het gebruik van een KTO dat belanghebbende zijn kilometeradministratie oncontroleerbaar heeft gemaakt en dat hij daarmee het oogmerk heeft gehad te weinig IB, WAZ-premie en BPM te betalen.

De inspecteur heeft - met inachtneming van § 25 en § 27 (IB en WAZ) respectievelijk § 25 en § 28 (BPM) van het BBBB 1998 - een boete opgelegd van 50% van de nagevorderde of nageheven bedragen.

De MRB-boeten zijn verzuimboeten die de inspecteur MRB op basis van artikel 67c van de AWR heeft opgelegd. De inspecteur MRB heeft – met inachtneming van § 34, onderdeel 2, van het BBBB 1998 – boeten opgelegd van telkens 100% van het nageheven bedrag. Voor wat betreft de onderbouwing van de boeten verwijst de inspecteur MRB naar het verweerschrift in eerste aanleg, respectievelijk het hogerberoepschrift, inzake de BPM.

2.9.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de boeten voor de IB, WAZ en BPM gematigd tot telkens 25% van het nagevorderde respectievelijk nageheven bedrag.

De inspecteur MRB heeft de MRB-boeten bij uitspraak op bezwaar verminderd tot telkens 50% van het nageheven bedrag.

2.9.3. Belanghebbende heeft de boeten betwist.

2.9.4. Met betrekking tot de boeten in de IB en de WAZ acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende bij het doen van aangiften voor ieder der betrokken jaren de bedoeling heeft gehad om de inspecteur met zijn kilometeradministratie te doen blijken dat niet meer dan 1000 (respectievelijk, voor 2001: niet meer dan 500) kilometer privé werd gereden met de auto. Voorts acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende ten tijde dat hij zijn aangiften voor de onderscheiden jaren indiende, wist dat zijn kilometeradministratie onbetrouwbaar was en dat deze niet kon dienen als het door de wet vereiste bewijs. Door desondanks de bijtelling wegens privé-gebruik niet in zijn aangiften op te nemen, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting en premie zou worden geheven. Dit betekent dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.

Hetgeen belanghebbende op dit punt verder heeft aangevoerd, doet aan dit oordeel niet af. Gelet op de ingebouwde KTO kan – anders dan belanghebbende kennelijk betoogt, van een pleitbaar standpunt met betrekking tot de kilometeradministratie geen sprake zijn nu de inbouw van een KTO enkel de functie heeft het kunnen manipuleren van de reguliere vastlegging van de kilometerstand.

2.9.5. De onderhavige boeten van (uiteindelijk) 25% van de nagevorderde IB en WAZ gaan naar ’s Hofs oordeel in ieder geval niet boven hetgeen passend en geboden is gelet op de ernst van het feit (het manipuleren van de kilometeradministratie door de inbouw en het gebruik van een KTO en het vervolgens opzettelijk niet aangeven van het privégebruik van de taxi in de aangiften inkomstenbelasting). De overige omstandigheden van het geval leiden niet tot een ander oordeel.

2.9.6. Het vorenoverwogene geldt mutatis mutandis evenzo voor de BPM-boete. Een boete van 25% van de nageheven BPM gaat naar ’s Hofs oordeel in ieder geval niet boven hetgeen passend en geboden is gelet op de ernst van het feit (het verzoeken om een teruggaaf van betaalde BPM, wetende dat de kilometeradministratie als gevolg van de inbouw en het gebruik van de KTO onbetrouwbaar was en dus niet als onderbouwing voor deze verzoeken kon en mocht dienen).

2.9.7. De omstandigheid dat de naheffing niet kan worden gebaseerd op artikel 76 van de Wet MRB, maar (slechts) op artikel 20 AWR doet er niet aan af dat de MRB-boete een verzuimboete is die is opgelegd op basis van artikel 67c AWR. De omstandigheid dat de inspecteur ten onrechte artikel 76 van de Wet MRB aan de naheffing ten grondslag heeft gelegd brengt dan ook niet mee dat de boete moet worden vernietigd. Op vergelijkbare gronden als vermeld onder 2.10.9. van de uitspraak van 19 november 2008, past dan een verzuimboete tot 10%. Niet kan worden geoordeeld – voor zover belanghebbende dit al heeft betoogd – dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.

2.9.8. Op overeenkomstige gronden als vermeld in 2.10.12 tot en met 2.10.16. van de uitspraak van 19 november 2008, oordeelt het Hof dat geen sprake is van een cumulatie van verschillende boeten voor hetzelfde feit, dat de omstandigheid dat voor de heffing van IB en WAZ sprake is van een verzwaarde bewijslast evenmin aanleiding vormt tot (verdere) matiging van de boete, dat ook het totale bedrag van de boeten niet disproportioneel is ten opzichte van het totaal van de beboetbare gedragingen, en (ambtshalve) dat wegens overschrijding van de redelijke termijn een vermindering van de boeten geboden is met (telkens) 10% van het bedrag zoals dat luidt na de voorafgaande verminderingen, toe te passen zowel voor de fase tot en met de uitspraak van de rechtbank als voor de fase van het hoger beroep, dus in totaal met 5 procentpunt. Dit houdt in dat de boeten voor de IB, WAZ en BPM dienen te worden verminderd tot 20% van de nagevorderde respectievelijk nageheven bedragen. De MRB-boeten zijn door het Hof uit anderen hoofde reeds tot zodanig lage bedragen verminderd dat het Hof geen noodzaak ziet de overschrijding van de redelijke termijn met een verdere vermindering te compenseren. De geconstateerde verdragsschending is in zoverre voldoende gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, van het EVRM.

2.10. Slotsom

De slotsom is dat de in de onderhavige zaken ingestelde hogere beroepen gegrond zijn.

De uitspraken van de rechtbank dienen te worden vernietigd en het Hof zal op de bij de rechtbank ingestelde beroepen beslissen zoals de rechtbank had behoren te doen. Nu deze beslissingen, in zoverre in overeenstemming met die van de rechtbank, inhouden dat de beroepen gegrond zijn, zal het Hof de beslissingen van de rechtbank voor zover deze de proceskostenveroordeling en het griffierecht in eerste aanleg betreffen, in stand laten.

2.11. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende tot zijn verweer in de procedure voor het Hof heeft moeten maken. Op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op 2 punten (voor proceshandelingen) x 3 ((meer dan drie samenhangende zaken betreffende IB, WAZ en BPM (1,5 punt) en 4 samenhangende zaken betreffende MRB (1,5 punt)) x 1 (gewicht van de zaak) x € 322 ofwel op € 1.932.

3. Beslissingen

Navorderingsaanslag IB 98

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 24.263;

- vermindert de boete tot 20% van het na te vorderen bedrag.

Navorderingsaanslag WAZ 98

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een premie-inkomen van f 44.218; vermindert de boete tot 20% van het na te vorderen bedrag.

Navorderingsaanslag IB 99

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 23.438; vermindert de boete tot 20% van het na te vorderen bedrag.

Navorderingsaanslag WAZ 99

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een premie-inkomen van f 42.945; vermindert de boete tot 20% van het na te vorderen bedrag.

Navorderingsaanslag IB 00

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 16.442;

- vermindert de boete tot 20% van het na te vorderen bedrag.

Navorderingsaanslag WAZ 00

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een premie-inkomen van f 44.735;

- vermindert de boete tot 20% van het na te vorderen bedrag.

Navorderingsaanslag IB 01

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- handhaaft de navorderingsaanslag zoals deze ambtshalve is verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van € 2.528

- vermindert de boete tot 20% van het na te vorderen bedrag.

Naheffingsaanslag BPM

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur voor zover deze de boetebeschikking betreft;

- handhaaft voor het overige de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de boete tot 20% van het na te heffen bedrag.

Naheffingsaanslagen MRB1, MRB2, MRB3 en MRB4

Het Hof

- verklaart de hogere beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking hebben op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraken van de inspecteur voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen;

- handhaaft voor het overige de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de boeten tot (telkens) 10% van de na te heffen bedragen, zijnde € 109 (MRB1), € 109 (MRB2), € 110 (MRB3) en € 15 (MRB4).

Proceskosten en griffierecht

Het Hof

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.932 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

Aldus vastgesteld door mrs. J. den Boer, voorzitter, J.P.A. Boersma en F.J.P.M. Haas, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus. De beslissing is op 17 februari 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.