Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2009, BR5248, 08/01056 t/m 08/01067

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2009, BR5248, 08/01056 t/m 08/01067

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 mei 2009
Datum publicatie
17 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BR5248
Formele relaties
Zaaknummer
08/01056 t/m 08/01067

Inhoudsindicatie

Taxi-zaak. Het Hof acht aannemelijk dat in de taxi van belanghebbende een KTO is ingebouwd. De kilometeradministratie is daardoor manipuleerbaar en niet geschikt om aan te tonen dat niet meer dan 1.000 kilometer privé is gereden. De navorderingsaanslagen IB en WAZ zijn terecht opgelegd evenals de naheffingsaanslag BPM en MRB. Met betrekking tot de naheffingsaanslag OB heeft de inspecteur niet voldaan aan zijn stelplicht en in samenhang daarmee op hem rustende bewijslast. De naheffingsaanslag OB dient daarom te worden vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 08/01056 tot en met 08/01067

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

- de inspecteur van de Belastingdienst/P,

de inspecteur;

- de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn,

de inspecteur MRB.

tegen de uitspraken in de zaken met de kenmerknummers 06/2320 tot en met 06/2328 en 07/5040, 007/5041 en 07/5043 en van de rechtbank Haarlem van 19 augustus 2008 in het geding tussen

- X,

wonende te Y,

belanghebbende,

- C, gevestigd te Y,

de coöperatie,

- D, gevestigd te Y,

de VOF,

Gemachtigde: E

en

- de inspecteur/de inspecteur MRB.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1998 (08/01056)

De inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (verder ook navorderingsaanslag IB 1998) berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.766 en bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 3.372.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 januari 2006, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 43.021, en de boete verminderd tot ƒ 674.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2320), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.

1.2. Met betrekking tot de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1998 (08/01057)

De inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder ook navorderingsaanslag WAZ 1998) berekend naar een premie-inkomen van ƒ 78.339 en bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 732.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 januari 2006, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van ƒ 74.594 en de boete verminderd tot ƒ 146.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2321), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boetebeschikking vernietigd.

1.3. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1999 (08/01058)

De inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (verder ook navorderingsaanslag IB 1999) berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 61.675 en bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 3.729.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 januari 2006, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 58.310 en de boete verminderd tot ƒ 745.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2322), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boetebeschikking vernietigd.

1.4. Met betrekking tot de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999 (08/01059)

De inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag opgelegd in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder ook navorderingsaanslag WAZ 1999) berekend naar het maximaal in aanmerking te nemen premie-inkomen van ƒ 84.000 en bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 805.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 januari 2006, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 161.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2323), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente vernietigd.

1.5. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 2000 (08/01060)

De inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2003 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (verder ook navorderingsaanslag IB 2000) berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 58.890 en bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 3.395.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 januari 2006, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.267 en de boete verminderd tot ƒ 679.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2324), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boetebeschikking vernietigd.

1.6. Met betrekking tot de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2000 (08/01061)

De inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2003 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder ook navorderingsaanslag WAZ 2000) berekend naar het maximaal in aanmerking te nemen premie-inkomen van ƒ 84.000 en bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 426.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 januari 2006, de navorderingsaanslag verminderd en verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van ƒ 83.293 en de boete verminderd tot ƒ 85.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2325), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, navorderingsaanslag en boetebeschikking vernietigd.

1.7. Met betrekking tot de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (08/01062)

De inspecteur heeft met dagtekening 1 juli 2003 aan belanghebbende over het tijdvak 25 juni 1997 tot en met 24 juni 2000 (verder ook: het BPM-naheffingstijdvak) een naheffingsaanslag betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (verder ook BPM) opgelegd van € 11.268. Ook is een boete vastgesteld van 50% van het bedrag van de belastingaanslag.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 januari 2006, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 20%.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2326), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boetebeschikking vernietigd.

1.8.Met betrekking tot de omzetbelasting (08/01063)

De inspecteur heeft met dagtekening 25 juli 2003 aan de coöperatie over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag betreffende de omzetbelasting (verder ook de naheffingsaanslag OB opgelegd aan de coöperatie) opgelegd van ƒ 4.531. Ook is een boete vastgesteld van 50% van het bedrag van de belastingaanslag.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 20 januari 2006, de naheffingsaanslag gehandhaafd, de boete verminderd tot ƒ 906.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2327), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boetebeschikking vernietigd.

1.9.Met betrekking tot de omzetbelasting (08/01064)

De inspecteur heeft met dagtekening 25 juli 2003 aan de VOF over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag betreffende de omzetbelasting(verder ook de naheffingsaanslag OB opgelegd aan de VOF) opgelegd van ƒ 5.080. Ook is een boete vastgesteld van 50% van het bedrag van de belastingaanslag.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 januari 2006, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 1.016.

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 06/2328), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boetebeschikking vernietigd.

1.10. Met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting (08/01065 tot en met 08/01067)

De inspecteur MRB heeft met dagtekening 11 augustus 2003 aan belanghebbende de volgende drie naheffingsaanslagen betreffende de motorrijtuigenbelasting (verder ook MRB) opgelegd.

Aanslagnummer 000.00.000.Y.0.00000:

tijdvak belasting boete (verder ook MRB1)

1 januari 1998 tot en met 24 maart 1998 € 251 € 251

Aanslagnummer 000.00.000.Y.0.00000:

tijdvak belasting boete (verder ook MRB2)

25 maart 1998 tot en met 24 maart 1999 € 1.088 € 1.088

Aanslagnummer 000.00.000.Y.0.00000:

tijdvak belasting boete (verder ook MRB3)

25 maart 1999 tot en met 24 maart 2000 € 1.088 € 1.088

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 11 juli 2007, de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de daarmee verbandhoudende boeten verminderd tot respectievelijk € 100 (MRB1), € 435 (MRB2) en € 435 (MRB3).

Bij uitspraak van 19 augustus 2008 (AWB 07/5040, 07/5041 en 07/5043), heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen vernietigd.

1.11. Met betrekking de hogere beroepen

Tegen de onder 1.1 tot en met 1.9 opgenomen uitspraken van de rechtbank heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 26 september 2008, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum, en aangevuld bij brief van 2 oktober 2008.

Tegen de onder 1.10 opgenomen uitspraak van de rechtbank heeft de inspecteur MRB hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 29 september 2008, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting zijn de hiervoor opgenomen zaken gelijktijdig behandeld.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

Het Hof stelt de feiten vast zoals hierna opgenomen.

2.1.1. Belanghebbende is werkzaam als taxichauffeur in de regio Y. In de jaren dan wel de tijdvakken waarop de onderhavige belastingaanslagen betrekking hebben exploiteerde hij, tezamen met B, tot en met 19 oktober 1999 in verband van een coöperatie met de naam C een taxibedrijf en exploiteerde hij, tezamen met B, vanaf 19 oktober 1999 in verband van een vennootschap onder firma met de naam D een taxibedrijf. Voor zijn werkzaamheden maakte belanghebbende gebruik van een Mercedes Benz E220 diesel met het kenteken XX-XX-00 (hierna: de taxi).

Het kenteken van de taxi stond in de jaren dan wel de tijdvakken waarop de onderhavige belastingaanslagen betrekking hebben op naam van belanghebbende. Hij gebruikte de taxi tezamen met B. De cataloguswaarde van de taxi was ƒ 94.224. Aan de onderneming is het taxinummer 000 toegekend.

2.1.2. . Op 25 juni 1997 heeft S Taxi-installateur (Inbouwbedrijf S) werkzaamheden aan de taxi verricht.

2.1.3. Op een aan “Taxi 000 X” gerichte factuur gedagtekend 25 juni 1997 heeft Inbouwbedrijf S de als volgt omschreven materialen en werkzaamheden in rekening gebracht:

“taxameter tx 30 s (…)

serie nr. 00000

1e fase keuring taxameter incl. arb. loon (…)

2e fase keuring taxameter incl. arb. loon (…)

taxameter inbouw excl. materiaal

mobilofoon inbouw exl. materiaal

inruil taxameter(…)

2.1.4. Inbouwbedrijf S hanteerde een werkplaatsagenda. Tot de gedingstukken behoren afschriften van vele pagina’s uit de jaren 1997, 1998 en 1999. Op de pagina betreffende 25 juni 1997 is - voor zover hier van belang – vermeld:

“X 000 Mercedes 220

Diversen

Tx 30 s (nieuw)

mob”.

2.1.5. Ten behoeve van Inbouwbedrijf S heeft een persoon met de voornaam “F” als freelancer gewerkt.

2.1.6. Een kilometertelleronderbreker (KTO) is een in een auto aangebracht schakelmechanisme waarmee de kilometerteller langs elektronische weg kan worden uitgeschakeld, zodat deze tijdens het rijden niet doortelt, dan wel waarmee de kilometerteller, die tijdens het rijden normaal blijft functioneren, na een of meer ritten kan worden teruggezet op de stand die op de teller stond vóór aanvang van die rit(ten). Het was (in ieder geval vanaf 1997) mogelijk een KTO van een afstandsbediening te voorzien.

2.1.7. Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/WAZ over de onderhavige jaren geen bijtelling privégebruik auto aangegeven. Wat de omzetbelasting betreft, hebben de coöperatie en de VOF ter zake van privégebruik van de taxi niet de zogenoemde 12%-heffing als bedoeld in de laatste volzin van artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (verder Uitvoeringsbeschikking OB) voldaan. Aan belanghebbende zijn teruggaven BPM verleend. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur MRB voor de taxi vrijstelling van MRB verleend.

2.1.8. De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn aan de inspecteur MRB gerenseigneerd.

2.1.9. De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek onder meer de onder ‘Ontstaan en loop van het geding’ opgenomen belastingaanslagen en boeten opgelegd. De inspecteur MRB heeft op basis van hetzelfde onderzoek de aldaar vermelde naheffingsaanslagen en boeten opgelegd.

2.2. Het geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil:

- of belanghebbende conform artikel 42, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet) overtuigend heeft aangetoond dat de taxi in 1998, 1999 en 2000 (telkens) voor niet meer dan 1.000 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt;

- of de taxi in het BPM-naheffingstijdvak geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer;

- of de taxi in de MRB-naheffingstijdvakken geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer;

- of de taxi in de OB-naheffingstijdvakken voor niet meer dan 1.000 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt;

- of bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat zijn kilometeradministratie adequaat was;

- of de inspecteur dan wel de inspecteur MRB – betreffende de IB, de WAZ, de BPM, de MRB en de OB - terecht en voor het juiste bedrag boeten heeft opgelegd.

2.3. Overwegingen van het Hof; plan van behandeling

Het Hof zal in 2.4. ingaan op de heffing van IB en de heffing van de premie WAZ. In 2.5., 2.6. en 2.7. komen respectievelijk de heffing van BPM, MRB en OB aan de orde. Het beroep op het vertrouwensbeginsel zal in 2.8. worden behandeld. In 2.9. wordt becijferd tot welke belastbare inkomens en premie-inkomens de navorderingsaanslagen IB en WAZ dienen te worden vastgesteld. In 2.10. komen vervolgens de boeten aan de orde. In 2.11. wordt de slotsom betreffende de hogere beroepen geformuleerd. Tot slot komt in 2.12. de proceskostenveroordeling aan de orde.

2.4. De heffing van IB en de WAZ

2.4.1. Wat de jaren 1998, 1999 en 2000 betreft, blijft voor de heffing van IB en WAZ-premie toepassing van de autokostenfictie ingevolge artikel 42, vijfde lid, van de Wet achterwege als blijkt – dat wil zeggen als belanghebbende overtuigend aantoont – dat de taxi op jaarbasis (voor de firmanten tezamen) voor niet meer dan 1.000 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Een sluitende kilometeradministratie kan daarvoor als bewijsmiddel dienen, maar het bewijs kan ook op andere wijzen worden geleverd.

2.4.2. Belanghebbende stelt dat hij het van hem verlangde bewijs heeft geleverd door middel van zijn kilometeradministratie. De kilometeradministratie van belanghebbende bestaat uit door hem ingevulde rittenkaarten.

2.4.3. Daargelaten wat er overigens zij van de kilometeradministratie van belanghebbende, is voor de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan van primordiaal belang of de inspecteur geslaagd moet worden geacht in het – op hem rustende bewijs – van de aanwezigheid van een KTO in de taxi van belanghebbende.

2.4.4. Op grond van de door de inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen acht het Hof aannemelijk dat vanaf omstreeks maart 1997 bij Inbouwbedrijf S op betrekkelijk grote schaal KTO’s werden ingebouwd in taxi’s. Belanghebbende heeft overigens ook niet betwist dat bij Inbouwbedrijf S KTO’s werden ingebouwd.

2.4.5. Voorts acht het Hof op grond van de door de inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen minst genomen het vermoeden gerechtvaardigd dat de aanduiding ‘Diversen’ in de werkplaatsagenda van Inbouwbedrijf S betekende dat in de auto (taxi) van de desbetreffende klant een KTO moest worden ingebouwd. Belanghebbende heeft dit vermoeden niet ontzenuwd met de stelling dat de aanduiding ‘Diversen’ in de administratie van Inbouwbedrijf S duidde op diverse (kleinere) werkzaamheden. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van deze stelling een geanonimiseerde factuur van Inbouwbedrijf S overgelegd waarin onder de benaming ‘diversen’ een bedrag van ƒ 35 is opgenomen. Het Hof is van oordeel dat deze stelling van belanghebbende niet steekhoudend is voor wat de werkplaatsagenda van Inbouwbedrijf S betreft: niet aannemelijk is immers dat een monteur – ook bij een betrekkelijk kleinschalig bedrijf – zonder nadere specificatie uit de aanduiding ‘diversen’ kan opmaken wat hem te doen zou staan. Om deze reden verwerpt het Hof ook de in het proces-verbaal van het verhoor van J (G01/06), opgemaakt op 6 december 2000, opgenomen verklaring “U vraagt mij over zogenaamde lijsten waarop de globale dingen staan vermeld die je aan een auto doet. U zegt dat daarop ook de tekst “diversen” staat aangevinkt. Het heeft niet specifiek met de onderbrekers te maken. Het heeft met de materialen te maken” als ongeloofwaardig.

2.4.6. Het Hof neemt derhalve tot uitgangspunt dat ‘Diversen’ in de werkplaatsagenda van Inbouwbedrijf S betekende dat in de auto(taxi) van de desbetreffende klant een KTO moest worden ingebouwd. Dit uitgangspunt acht het Hof in ieder concreet geval voor tegenbewijs vatbaar.

2.4.7. Naar blijkt uit de in 2.1.2. en 2.1.4. vermelde feiten, heeft belanghebbende door Inbouwbedrijf S op 25 juni 1997 werkzaamheden aan de taxi laten verrichten en is bij de desbetreffende afspraak op 25 juni 1997 onder meer de aanduiding ‘Diversen’ aangetekend.

2.4.8. Nu ervan moet worden uitgegaan dat ‘Diversen’ in het algemeen betekent dat in de taxi waar die term in de werkplaatsagenda aan is te relateren, een KTO is ingebouwd en die term ook in relatie tot de taxi van belanghebbende in de agenda van Inbouwbedrijf S op 25 juni 1997 is gebruikt, acht het Hof het vermoeden gerechtvaardigd dat ook in die taxi een KTO is ingebouwd. Belanghebbende heeft dit vermoeden naar ’s Hofs oordeel niet ontzenuwd met zijn bewering dat hij op woensdag 25 juni 1997 bij Inbouwbedijf S is geweest om een taxameter te laten inbouwen en dat hij de gehele dag bij de taxi is gebleven. Dit alles doet immers niet af aan hetgeen is overwogen onder 2.4.5, vierde volzin. Vervolgens brengt de omstandigheid dat 25 juni 1997 een woensdag was en dat “F” die met name KTO’s in Mercedessen inbouwde dit vooral op maandagen deed, het Hof niet tot een ander oordeel nu door de inspecteur -onbetwist- is gesteld dat “F” ook wel (zij het in veel mindere mate) op andere dagen bij Inbouwbedrijf S werkte.

Ook als belanghebbende moet worden gevolgd in zijn stelling dat er sprake is van meerdere handschriften in de onder 2.1.4. opgenomen aantekening in de werkplaatsagenda, leidt dat niet tot de conclusie dat “Diversen” er later is bijgeschreven om te verhullen dat bij Inbouwbedrijf S KTO’s werden ingebouwd, zoals door gemachtigde ter zitting gesteld. Voor deze (blote) stelling is geen enkele aanwijzing in bijvoorbeeld de door de diverse eigenaren en werknemers van Inbouwbedrijf S afgelegde verklaringen, terwijl evenmin aannemelijk is dat bij het maken van een afspraak een regel wordt vrijgehouden (het woord ‘Diversen’ is in het onderhavige geval op de tweede regel geschreven onder de vermelding van type auto en boven de vermelding van het type taxameter) om later een aanduiding voor het inbouwen van een KTO op te kunnen nemen teneinde daarmee verwarring te scheppen bij een eventueel op een later moment in te stellen controle.

2.4.9. Samenvattend is het Hof van oordeel dat op grond van de aantekening in de werkplaatsagenda van 25 juni 1997, tegen de achtergrond van de door de inspecteur ter zitting gegeven toelichting en bij gebreke van concreet tegenbewijs van de kant van belanghebbende, aannemelijk is dat op die dag niet alleen een taxameter en een mobilofoon, maar ook een KTO in de auto is ingebouwd.

2.4.10. Door de aanwezigheid van een KTO in de taxi is de kilometeradministratie manipuleerbaar; het Hof verwijst nader naar hetgeen is overwogen onder 2.4.10.1 in zijn uitspraak van 19 november 2008, kenmerk nr. 07/00048, 07/00049, 07/00053, 07/00054 en 07/00055, op www.rechtspraak.nl gepubliceerd onder kenmerk LJN BG 5439 (hierna: de uitspraak van 19 november 2008).

De kilometeradministratie is daarmee niet geschikt om het door artikel 42, vijfde lid, van de Wet vereiste bewijs te leveren. Ook overigens heeft belanghebbende geen bewijsmiddelen bijgebracht waarmee hij overtuigend heeft aangetoond dat met de taxi 1998, 1999 en 2000 niet meer dan 1.000 kilometer privé is gereden.

De omstandigheden dat de auto gezamenlijk met B werd gebruikt voor taxidiensten en belanghebbende voorts in privé over een auto beschikte, maakt dit oordeel niet anders.

2.4.11. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt het Hof anders dan de rechtbank tot de slotsom dat belanghebbende niet is geslaagd in het in artikel 42, vijfde lid, van de Wet bedoelde bewijs. Met de omstandigheid dat belanghebbende de taxi met B deelde is bij de berekening van de hoogte van navorderingsaanslagen IB en WAZ onvoldoende rekening gehouden. Het Hof komt hierop terug onder 2.9.

2.5. De heffing van BPM

2.5.1. Artikel 16, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet BPM) houdt – voor zover hier van belang – in dat een teruggaaf van belasting op aanvraag wordt verleend voor personenauto's die zijn bestemd om taxivervoer te verrichten. Ingevolge artikel 16, vijfde lid, van de Wet BPM bedraagt de teruggaaf nihil indien de personenauto niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.

2.5.2. De inspecteur heeft de aan belanghebbende op diens verzoek teruggegeven BPM nageheven, waartoe hij, kort gezegd, aanvoert dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de taxi geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer. De kilometeradministratie is ondeugdelijk en onbetrouwbaar, aldus de inspecteur, en met een dergelijke kilometeradministratie kan niet het vereiste bewijs worden geleverd.

2.5.3. De stellingen van belanghebbende komen erop neer dat hij met zijn kilometeradministratie, en met name de vastlegging op de rittenkaarten, aannemelijk heeft gemaakt dat de taxi voor ten minste 90% voor personenvervoer werd gebruikt.

2.5.4. Het Hof oordeelt dat op een belastingplichtige die zich op een vrijstelling beroept – zoals in casu belanghebbende – de last rust te bewijzen dat hij aan de voorwaarden voldoet.

2.5.5. Op grond van de door het Hof vastgestelde feiten en hetgeen daaromtrent door het Hof is overwogen, acht het Hof aannemelijk dat gedurende het BPM-naheffingstijdvak een KTO in de taxi aanwezig was. Als vorenoverwogen, maakt dit de kilometeradministratie te enen male onbetrouwbaar. Gelet op dit wezenlijk gebrek van de kilometeradministratie acht het Hof het niet aannemelijk dat de taxi geheel of nagenoeg geheel voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt. Ook voor het overige heeft belanghebbende geen bewijsmiddelen aangebracht waarmee hij het verlangde bewijs heeft geleverd. Nu belanghebbende er (reeds) niet in slaagt aannemelijk te maken dat de taxi in het naheffingstijdvak geheel of nagenoeg geheel als zodanig is gebruikt kan in het midden blijven of op belanghebbende ter zake een zwaardere bewijslast rust.

2.5.6. Het beroep is gegrond wat betreft de nageheven BPM.

2.6. De heffing van MRB

2.6.1. Artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (tekst tot en met 2000, verder Wet MRB) houdt – samengevat – in dat vrijstelling van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, wordt verleend voor motorrijtuigen die bestemd zijn om daarmee als personenauto taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt. De hiervoor genoemde voorwaar-den en beperkingen zijn gesteld in het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit MRB).

In artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit MRB is – voor zover hier van belang - bepaald dat vrijstelling van belasting wordt verleend indien een verklaring wordt overgelegd van de exploitant van het motorrijtuig dat het motorrijtuig geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten van taxivervoer.

2.6.2. Op verzoek is belanghebbende bij beschikking vrijstelling van MRB verleend. De inspecteur MRB heeft bij de in geschil zijnde naheffingsaanslagen MRB nageheven omdat belanghebbende in het desbetreffende tijdvak geen juiste en controleerbare kilometeradministratie heeft bijgehouden en ook met de overigens aanwezige administratie niet overtuigend heeft aangetoond dat de taxi geheel of nagenoeg geheel als zodanig werd gebruikt. Voor de onderbouwing van deze naheffingsaanslagen verwijst de inspecteur MRB in zijn verweerschrift bij de rechtbank verder naar het bij de rechtbank ingediende verweerschrift betreffende de BPM.

2.6.3. Met betrekking tot de op partijen rustende bewijslast geldt voor de MRB hetzelfde als voor de BPM. Ook met betrekking tot de MRB concludeert het Hof dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat de taxi geheel of nagenoeg geheel als zodanig is gebruikt.

2.6.4. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen omtrent de BPM concludeert het Hof ook in dit verband dat belanghebbendes kilometeradministratie als gevolg van de aanwezigheid van een KTO manipuleerbaar en dus niet betrouwbaar was en dat met een dergelijke kilometeradministratie niet aannemelijk gemaakt kan worden dat de taxi geheel of nagenoeg geheel als zodanig is gebruikt. Ook voor het overige heeft belanghebbende geen bewijsmiddelen aangebracht waarmee hij het verlangde bewijs heeft geleverd.

2.6.5. Belanghebbende heeft nog betoogd dat de onderhavige naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd althans verminderd omdat op grond van artikel 76, tweede lid, van de Wet MRB de periode waarover kan worden nageheven beperkt is tot de twaalf maanden voorafgaande aan de datum waarop de Belastingdienst heeft geconstateerd dat belanghebbende niet meer aan de voorwaarden voor de MRB-vrijstelling voldeed. Het Hof verwerpt dit betoog onder verwijzing naar hetgeen onder 2.6.10. tot en met 2.6.13. is overwogen in zijn uitspraak van 19 november 2008.

2.7. De heffing van omzetbelasting

2.7.1. Gelet op het bepaalde in artikel 15, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB) juncto artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking OB is de coöperatie respectievelijk de VOF ter zake van het privé-gebruik van de taxi jaarlijks 12 percent omzetbelasting verschuldigd over het bedrag aan kosten dat bij de heffing van inkomstenbelasting beschouwd wordt niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming (verder de 12%-heffing).

2.7.2. De coöperatie en de VOF stellen de taxi niet privé te gebruiken en hebben geen 12%-heffing voldaan.

2.7.3. De inspecteur stelt dat de 12%-heffing achterwege blijft als de coöperatie en de VOF doen blijken dat de taxi voor niet meer dan 1.000 kilometer privé is gebruikt. Nu - aldus de inspecteur - uit het controlerapport blijkt dat geen juiste kilometeradministratie werd bijgehouden hebben de coöperatie en de VOF dit bewijs niet geleverd. Op deze grond heeft de inspecteur met toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Wet OB de zijns inziens verschuldigde omzetbelasting nageheven.

2.7.4. Met betrekking tot de vraag of en in welke mate de taxi in privé is gebruikt geldt voor de heffing van omzetbelasting als uitgangspunt dat de bewijslast ter zake daarvan op de inspecteur rust. Hij dient derhalve aannemelijk te maken dat sprake is van privé-gebruik van de taxi (vergelijk HR 24 augustus 1999, nr. 34 608, BNB 1999/384).

2.7.5. De omstandigheid dat belanghebbende niet op de voet van artikel 42, vijfde lid, van de Wet heeft kunnen doen blijken dat de taxi niet meer dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt houdt niet in dat ook voor de toepassing van omzetbelasting sprake is van privé-gebruik van de taxi. Dat van een dergelijk privé-gebruik sprake is heeft de inspecteur – kennelijk in de veronderstelling verkerend dat dit reeds volgde uit het op de voet van artikel 42 van de Wet vooronderstelde privé-gebruik – niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat de inspecteur voor wat betreft de omzetbelasting niet aan zijn stelplicht en in samenhang daarmee de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. De beroepen zijn ongegrond wat betreft de nageheven omzetbelasting.

2.8. Het vertrouwensbeginsel

Belanghebbende heeft zich voor het geval geen KTO is ingebouwd op het standpunt gesteld dat het vertrouwensbeginsel aan navordering c.q. naheffing in de weg staat. Nu het Hof aannemelijk gemaakt acht dat in de taxi met ingang van 25 juni 1997 een KTO was ingebouwd hoeft het beroep op het vertrouwensbeginsel niet te worden behandeld voor zover het de navorderingsaanslagen IB, de navorderingsaanslagen WAZ, de naheffingsaanslag BPM en de naheffingsaanslagen MRB betreft. De naheffingsaanslagen OB dienen al op andere gronden te worden vernietigd.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel behoeft derhalve geen (verdere) bespreking.

2.9. Berekening van de navorderingsaanslagen IB en de navorderingsaanslagen WAZ

Gelet op het gedeelde gebruik van de taxi acht het Hof het juist om de bijtelling wegens privé-gebruik te halveren. Hieruit volgt, zoals onbetwist door de inspecteur in zijn pleitnota is aangegeven dat de belastbaar inkomens voor 1998, 1999 en 2000 alsdan als volgt moeten worden vastgesteld:

Belastbaar inkomen 1998 € 16.096 (ƒ 35.470)

Belastbaar inkomen 1999 € 22.947 (ƒ 50.568)

Belastbaar inkomen 2000 € 20.491 (ƒ 45.156)

Voor de onderhavige navorderingsaanslagen WAZ betekent dit dat het premie-inkomen als volgt dient te worden vastgesteld:

Premie-inkomen 1998: € 35.548 (ƒ 78.339) -/- € 1.699 -/- € 3.426 = € 30.423 (ƒ 67.043)

Premie-inkomen 1999: € 42.194 (ƒ 92.984) -/- € 1.526 -/-€3.512 = € 37.156 (ƒ 81.881)

Premie-inkomen 2000: € 41.709 (ƒ 91.916)-/- € 3.912 -/- € 2.319 = € 35.478 (ƒ 78.183)

Partijen hebben dit ter zitting bevestigd.

2.10. Boeten

2.10.1. De boeten inzake de omzetbelasting dienen te vervallen nu aan de naheffing van omzetbelasting de grondslag ontbreekt.

2.10.2. De boeten voor de IB, WAZ en BPM zijn vergrijpboeten die de inspecteur heeft opgelegd op basis van artikel 67e respectievelijk 67f van de Awr. Volgens de inspecteur betekent de inbouw en het gebruik van een KTO dat belanghebbende zijn kilometeradministratie oncontroleerbaar heeft gemaakt en dat hij daarmee het oogmerk heeft gehad te weinig IB en BPM te betalen.

De inspecteur heeft - met inachtneming van § 25 en § 27 (IB) respectievelijk § 25 en § 28 (BPM) van het BBBB 1998 - boeten opgelegd van 50% van de nagevorderde of nageheven bedragen.

De MRB-boeten zijn verzuimboeten die de inspecteur MRB op basis van artikel 67c van de AWR heeft opgelegd. De inspecteur MRB heeft – met inachtneming van § 34, onderdeel 2, van het BBBB 1998 - boeten opgelegd van 100% van het nageheven bedragen. Voor wat betreft de onderbouwing van de boeten verwijst de inspecteur MRB in zijn bij de rechtbank ingediende verweerschrift naar het bij de rechtbank ingediende verweerschrift inzake de BPM.

2.10.3. Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de IB-boeten en WAZ-boeten gematigd tot 10 % van het nagevorderde bedragen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de BPM-boete gematigd tot 20 % van het nageheven bedrag.

De inspecteur MRB heeft MRB1, MRB2 en MRB3 verminderd tot 40%.

2.10.4. Belanghebbende heeft de boeten betwist.

2.10.5. Met betrekking tot de boeten terzake de IB en WAZ acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende bij het doen van aangiften voor ieder der betrokken jaren de bedoeling heeft gehad om de inspecteur met zijn kilometeradministratie te doen blijken dat niet meer dan 1000 kilometer privé werd gereden met de auto. Voorts acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende ten tijde dat hij zijn aangiften inkomstenbelasting voor de onderscheiden jaren indiende, wist dat zijn kilometeradministratie onbetrouwbaar was en dat deze niet kon dienen als het door artikel 42, vijfde lid, van de Wet vereiste bewijs. Door desondanks de bijtelling wegens privé-gebruik niet in zijn aangiften op te nemen, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Dit betekent dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.

Ook de beschikbaarheid van een tweede (privé) auto en de – volgens belanghebbende – gebrekkige informatieverstrekking door de belastingdienst aan ondernemers doen aan het oordeel van het Hof niet af. Tot slot oordeelt het Hof dat gelet op de ingebouwde KTO van een pleitbaar standpunt met betrekking tot de kilometeradministratie geen sprake kan zijn nu de inbouw van een KTO enkel de functie heeft het kunnen manipuleren van de reguliere vastlegging van de kilometerstand.

2.10.6. Het Hof is van oordeel dat boeten van 25 % op zichzelf beschouwd in de onderhavige situatie in ieder geval niet gaan boven hetgeen passend en geboden zou zijn gelet op de ernst van het feit (het manipuleren van de kilometeradministratie door de inbouw en het gebruik van een KTO en het vervolgens opzettelijk niet aangeven van het privégebruik van de taxi in de aangiften inkomstenbelasting/WAZ). De overige omstandigheden van het geval leiden niet tot een ander oordeel. Het vorenoverwogene geldt mutatis mutandis evenzo voor de BPM-boete. De onderhavige boeten zoals die door de inspecteur bij de uitspraken op bezwaar zijn verminderd tot 10% van de nagevorderde IB en WAZ en tot 20 % van de nageheven BPM, zijn derhalve – de overschrijding van de redelijke termijn weggedacht (zie hierna onder 2.10.8) zeker niet te hoog.

2.10.7. De omstandigheid dat de naheffing niet kan worden gebaseerd op artikel 76 van de Wet MRB, maar (slechts) op artikel 20 AWR doet er niet aan af dat de MRB-boeten verzuimboeten zijn die zijn opgelegd op basis van artikel 67c AWR. De omstandigheid dat de inspecteur ten onrechte artikel 76 van de Wet MRB aan de naheffing ten grondslag heeft gelegd brengt dan ook niet mee dat de boeten moeten worden vernietigd. Op vergelijkbare gronden als vermeld onder 2.10.9. van de uitspraak van 19 november 2008, passen dan verzuimboeten tot 10%. Niet kan worden geoordeeld – voor zover belanghebbende dit al heeft betoogd – dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.

2.10.8. Op overeenkomstige gronden als vermeld in 2.10.12 tot en met 2.10.16. van de uitspraak van 19 november 2008, oordeelt het Hof dat geen sprake is van een cumulatie van verschillende boeten voor hetzelfde feit, dat de omstandigheid dat voor de heffing van IB en WAZ sprake is van een verzwaarde bewijslast evenmin aanleiding vormt tot matiging van de boeten en dat ook het totale bedrag van de boeten niet disproportioneel is ten opzichte van het totaal van de beboetbare gedragingen. Voorts oordeelt het Hof dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, welke termijn niet later is aangevangen dan op 10 juni 2003 (de datum van het controlerapport) is overschreden. De boeten zoals die door de inspecteur bij de uitspraken op bezwaar betreffende de WAZ zijn verminderd zijn dermate gering dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De overschrijding van de redelijke termijn geeft het Hof echter wel aanleiding de boeten met betrekking tot de IB en de BPM te verminderen tot onderscheidenlijk ƒ 625 (ten aanzien van de IB 1998), tot ƒ 700 (ten aanzien van de IB 1999), tot ƒ 625 (ten aanzien van de IB 2000), en tot € 2.000 (ten aanzien van de BPM). De MRB-boeten zijn door het Hof uit anderen hoofde reeds tot zodanig lage bedragen verminderd dat het Hof ook voor de MRB-boeten geen noodzaak ziet de overschrijding van de redelijke termijn met een verdere vermindering te compenseren. De geconstateerde verdragsschending is ook in zoverre voldoende gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

2.11.De slotsom

De slotsom is dat de in de onderhavige zaken ingestelde hogere beroepen gegrond zijn voor zover het betreft:

- de navorderingsaanslagen IB en WAZ en de daarbij genomen boetebeschikkingen;

- de naheffingsaanslag BPM en de daarbij genomen boetebeschikking;

- de naheffingsaanslagen MRB en de daarbij genomen boetebeschikkingen.

Het Hof zal op de bij de rechtbank ingestelde beroepen beslissen zoals de rechtbank had behoren te doen. Nu deze beslissingen voor wat betreft de navorderingsaanslagen IB en WAZ en de daarbij genomen boetebeschikkingen en de boetebeschikkingen bij de naheffingsaanslagen MRB, in zoverre in overeenstemming met de rechtbank, inhouden dat de beroepen gegrond zijn, zal het Hof de beslissingen van de rechtbank voor zover deze de proceskostenveroordeling en het griffierecht in eerste aanleg betreffen, in stand laten.

De hogere beroepen terzake de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de daarbij genomen boetebeschikkingen zijn ongegrond en het Hof zal de desbetreffende uitspraken van de rechtbank in stand laten.

2.12. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur en de inspecteur MRB te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende tot verweer (verweer met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB en WAZ en de daarbij genomen boetebeschikkingen en verweer met betrekking tot de voor bij de naheffingsaanslagen MRB genomen boetebeschikkingen) in de procedure voor het Hof heeft moeten maken.

Op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding voor de zaken betreffende IB en WAZ gesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift,1 punt voor het verschijnen ter zitting, factor 1,5 voor samenhangende zaken(meer dan drie samenhangende zaken betreffende IB en WAZ), met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1).

Op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding voor de zaken betreffende de MRB gesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift,1 punt voor het verschijnen ter zitting, factor 1 (zaken betreffende MRB), met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1).

Het Hof acht voorts termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die de coöperatie tot zijn verweer in de procedure voor het Hof heeft moeten maken. Op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Het Hof acht tot slot termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die de VOF tot zijn verweer in de procedure voor het Hof heeft moeten maken. Op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

3. Beslissingen

Navorderingsaanslag IB 1998

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag IB 1998 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.470 en vermindert de boete tot ƒ 625.

Navorderingsaanslag WAZ 1998

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag WAZ 1998 tot een naar een premie-inkomen van f 67.043, onder dienovereenkomstige aanpassing van de boete.

Navorderingsaanslag IB 1999

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag IB 1999 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.568 en vermindert de boete tot ƒ 700.

Navorderingsaanslag WAZ 1999

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag WAZ 1999 tot een naar een premie-inkomen van f 81.881, onder dienovereenkomstige aanpassing van de boete.

Navorderingsaanslag IB 2000

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag IB 2000 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.156 en vermindert de boete tot ƒ 625.

Navorderingsaanslag WAZ 2000

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag WAZ 2000 tot een naar een premie-inkomen van f 78.183, onder dienovereenkomstige aanpassing van de boete.

Naheffingsaanslag BPM

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op het griffierecht;

- verklaart het beroep ongegrond.

Naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan de coöperatie

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan de VOF

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Naheffingsaanslagen MRB

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op het griffierecht;

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen;

- handhaaft voor het overige de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de boeten tot (telkens) 10% van de na te heffen bedragen, zijnde € 25 (MRB1), € 110 (MRB2) en € 110 (MRB3).

Proceskosten

Het Hof:

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 966 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur MRB in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de coöperatie in hoger beroep tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de VOF in hoger beroep tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Aldus vastgesteld door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en A.M.J.G. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van S.E.S. Snoey Kiewit als griffier. De beslissing is op 28 mei 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.