Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-01-2010, BK8634, 09/00154

Gerechtshof Amsterdam, 06-01-2010, BK8634, 09/00154

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 januari 2010
Datum publicatie
13 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BK8634
Zaaknummer
09/00154
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

De kosten van haartransplantatie zijn door het Hof niet als buitengewone uitgaven wegens ziekte aangemerkt omdat belanghebbende noch met de overgelegde verklaringen van artsen noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat bij zijn echtgenote sprake was van psychisch lijden of enige andere medische noodzaak bestond voor het laten uitvoeren van haartransplantatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P09/00154

6 januari 2010

uitspraak van de zestiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Y],

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/3402 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Hoorn,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 oktober 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van € 34.188 (aanslagnummer [0000.00.000.H.46]).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 21 maart 2008, de aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 27 januari 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 februari 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen schriftelijk verzocht inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.7. Bij brieven van 13 november 2009, ingekomen 16 november 2009, respectievelijk 25 november 2009, ingekomen 26 november 2009, hebben partijen afgezien van een nadere zitting.

2. Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Eiser, geboren [1946], is gehuwd met mevrouw [A], geboren [1948].

2. Mevrouw [A] is werkzaam als onderneemster en haar ondernemingsactiviteiten bestaan uit werkzaamheden als freelance fotomodel, ladyspeaker, scholing van mannequins en presentaties van modebeurzen.

Op 14 juni 2004 heeft mevrouw [A] door dr. [B] en dr. [C] bij [D] een folliceltransplantatie (transplantatie van haarzakjes) laten uitvoeren. Eiser heeft de kosten van deze transplantatie ten bedrage van € 3.300 in zijn aangifte IB/PVV over 2004 als buitengewone uitgaven wegens ziekte in aftrek gebracht op zijn inkomen. Bij de definitieve aanslag, gedagtekend 16 oktober 2007, heeft verweerder deze kosten niet in aftrek toegestaan en ook in de uitspraak op bezwaar heeft verweerder dat standpunt gehandhaafd.

3. Eiser heeft verschillende medische stukken overgelegd voor zijn stelling dat bij zijn echtgenote sprake was van psychisch lijden tengevolge van haaruitval.

Twee verklaringen van 6 februari 2008 en 19 augustus 2008 zijn afkomstig van de huisarts [E], waarin deze het volgende heeft verklaard:

“Patiente is meer dan tien jaar geleden verwezen naar de [F-kliniek] in verband met psychische probelemen met haaruitval en heel dunne implant van de haren.”

en

“Onder verwijzing naar mijn brief d.d. 6 februari jl. hecht ik eraan expliciet te vermelden, dat door mij is vastgesteld, dat patiënte psychisch heeft geleden onder de hevige haaruitval.”

Dr. [G], vrouwenarts, heeft in zijn brief van 17 december 2008 het volgende verklaard:

“In 1993 heb ik patiënte op de polikliniek gezien. Zij werd gezien wegens klachten over haaruitval die mogelijk een hormonale achtergrond zouden kunnen hebben. Voor medebehandeling heb ik haar verwezen naar mijn collega in de dermatologie, de heer [J], en uiteindelijk is zij ook naar een kliniek in [M] doorverwezen.”

Voorts heeft eiser een tweetal brieven van 3 augustus 1994 en 31 augustus 1994 overgelegd van huidarts [J] aan de huisarts [E] met - voorzover hier van belang – de volgende inhoud:

“(…)De haarinplantatie bovenop de scalp was inderdaad iets verminderd en zij had geheimratsecken. Kale plekken zag ik niet en aan de hoofdhuid waren geen afwijkingen zoals haarroos, zichtbaar. De hoofdharen zaten goed vast maar patiënte had dezelfde ochtend nog de haren gewassen. (…)”

en

“(…)Ook nadat patiënte gedurende 4 dagen de haren niet had gewassen bleken de hoofdharen goed vast te zitten.

Dit laatste is in tegenspraak met de mededeling van patiënte dat zij per dag meer dan 100 haren verliest.

Omdat patiënte zegt dat de haaruitval wisselt werd afgesproken dat zij over anderhalve maand nog eens terugkomt na de haren weer enige dagen niet te hebben gewassen. Voor een combinatie van ciproteronacetaat en ethinyloestradiol zie ik op dit moment mede gezien de betrekkelijk geringe afwijkingen op het behaarde hoofd nog geen indicatie.”

Nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

3. Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg bij de rechtbank is tussen partijen uitsluitend in geschil of de kosten van de folliceltransplantatie van de echtgenote van belanghebbende zijn aan te merken als uitgaven wegens ziekte in de zin van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 luidt:

“Als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling worden aangemerkt de daarmee verband houdende: uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer;”

Ter verduidelijking van de in aftrek te brengen buitengewone uitgaven is er een vraag- en antwoordbesluit door de Staatssecretaris van Financiën uitgebracht op 14 mei 2003 (nr. CPP2003/795M). Hierin wordt onder punt 3.a.29.5 een vraag gesteld met betrekking tot kaalheid. De Staatssecretaris beantwoordt de vraag als volgt:

“Leefgewoonten, aanleg en het natuurlijk proces van ouder worden, kunnen zich manifesteren door lichamelijke veranderingen (kaalheid, vetophoping, rimpels e.d.). Op zich zijn deze niet als ziekte in de zin van Afdeling 6.5 Wet IB 2001 aan te merken. Deze veranderingen kunnen evenwel leiden tot psychische stoornissen of lichamelijke klachten (bijvoorbeeld veroorzaakt bij aanzienlijk overgewicht) welke een zodanige ernst en omvang heeft dat deze wel als ziekte kan worden beschouwd. Belastingplichtige zal dit aannemelijk dienen te maken. Alleen het uitgeven van een aanzienlijk bedrag is hiertoe onvoldoende.

Het kan zijn dat de kaalhoofdigheid e.d. het gevolg of bijverschijnsel is van een ziekte of van het gebruik van geneesmiddelen wegens een ziekte, bestraling en dergelijke. Als dat het geval is, kunnen de kosten, indien overigens aan de voorwaarden wordt voldaan, wel als buitengewone uitgaven worden aangemerkt.”

Uit het voorgaande volgt dat alleen die kosten in aftrek worden toegelaten die in direct verband staan met een ziekte en aan welke kosten de belastingplichtige zich op grond van medische noodzaak niet kan onttrekken. De bewijslast of sprake is van dergelijke kosten rust op belanghebbende.

4.2. De inspecteur stelt dat niet aannemelijk is dat de kosten van de haartransplantatie in direct verband staan met psychisch lijden. Op belanghebbende rust daarom de last om aannemelijk te maken dat er een medische noodzaak bestond voor zijn echtgenote om de folliceltransplantatie te ondergaan.

4.3. Het Hof overweegt dat gesteld noch gebleken is dat de haaruitval het gevolg of bijverschijnsel was van enige zich bij de echtgenote van belanghebbende voorgedaan hebbende (ernstige) ziekte. Op zichzelf kan dit verschijnsel dan ook niet als ziekte worden aangemerkt. Gelet op het vraag- en antwoordbesluit van de Staatssecretaris is dit slechts anders wanneer zich als gevolg van deze haaruitval bij de betrokkene een psychische stoornis of een lichamelijke klacht voordoet of gaat voordoen, in welk geval deze stoornis of die klacht wel als ziekte kan worden beschouwd.

4.4. Belanghebbende heeft betoogd dat de problemen die zijn echtgenote had met betrekking tot de haaruitval gelijk zijn te stellen met psychisch lijden. Ter onderbouwing van dit betoog heeft hij enkele verklaringen en brieven van medici overgelegd, waaruit de relevante passages hierboven onder punt 3 van onderdeel 2.1.1 zijn geciteerd. Uit die stukken blijkt dat de echtgenote van belanghebbende reeds in 1993 en 1994 artsen heeft bezocht vanwege haaruitval. Haar huisarts heeft haar, volgens zijn brieven van 6 februari 2008 en 19 augustus 2008, vanwege psychische problemen veroorzaakt door die haaruitval naar een kliniek verwezen.

4.5. Ten aanzien van de door belanghebbende overgelegde verklaringen overweegt het Hof als volgt. De verklaring van de huisarts van 6 februari 2008 over de psychische problemen ziet op een veel eerdere periode dan in de onderhavige procedure van belang is omdat daarin is vermeld dat patiënte meer dan tien jaar geleden is verwezen. De brief van 19 augustus 2008 geeft evenmin een aanwijzing over de periode waarin sprake was van psychisch lijden. Voor de ernst van de psychische problemen in 1994 is verder van belang dat uit de brief van de huidarts [J] van 31 augustus 1994 volgt dat er op dat moment sprake was van betrekkelijk geringe afwijkingen op het behaarde hoofd. Aan deze verklaringen kan het Hof daarom niet de conclusie verbinden dat in de periode direct voorafgaand aan de haartransplantatie sprake was van psychisch lijden. De enkele verklaring van belanghebbende, dat de klachten van zijn echtgenote na 1994 ernstiger zijn geworden is zonder nadere onderbouwing van de juistheid hiervan, onvoldoende.

4.6. Belanghebbende betoogt dat de kosten in aftrek gebracht kunnen worden en verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar de uitspraak van het Gerechtshof te Den Bosch van 29 januari 2004 in de zaak met nummer 01/00294, waarin de kosten van haartransplantatie wel in aftrek zijn toegelaten. Hieruit volgt naar de mening van belanghebbende dat het besluit van de Staatssecretaris zijn belang heeft verloren. Dit betoog kan belanghebbende niet baten. Op basis van de verklaring van de arts en de verklaring van belanghebbende ter zitting, waar het Gerechtshof te Den Bosch geloof aan hechtte, oordeelde dit Hof dat er een medische noodzaak was. Zoals hiervoor onder 4.5. is overwogen kan in de onderhavige situatie van de echtgenote van belanghebbende op basis van de verklaringen niet worden geconcludeerd dat in de periode direct voorafgaand aan de transplantatie sprake was van een medische noodzaak. De feiten in deze procedure wijken daarom af van die in de hiervoor bedoelde procedure van het Gerechtshof te Den Bosch.

4.7. Belanghebbende heeft ter zitting van 2 oktober 2009 aangeboden om foto’s van voor en na de folliceltransplantatie behandeling bij de [D] te tonen. Op verzoek van zijn echtgenote heeft belanghebbende hiervan, bij brief van 14 oktober 2009, afgezien met een beroep op het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op het schenden van beginselen van behoorlijk bestuur door de inspecteur oordeelt het Hof als volgt. De inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is geweest van schending van het vertrouwensbeginsel noch het zorgvuldigheidsbeginsel. De inspecteur heeft gesteld en belanghebbende heeft dit niet weersproken, dat er enkel vragen gesteld zijn in het kader van de aangifte over het jaar 2004 en dat de jaren 2005 en 2006 via het automatische systeem zijn behandeld. Dit leidt naar het oordeel van het Hof niet tot een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. Ook de stelling van belanghebbende, dat de privacy van zijn echtgenote niet gewaarborgd zou kunnen worden, aangezien er medewerkers van de belastingdienst op nog geen 50 meter van belanghebbende en zijn echtgenote wonen, slaagt niet. Medewerkers van de belastingdienst hebben immers op grond van artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een geheimhoudingsverplichting.

4.8. Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot de slotsom dat belanghebbende noch met de overgelegde verklaringen noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat de klachten, die zijn echtgenote tengevolge van haaruitval heeft ervaren, zodanig ernstig waren dat deze kunnen worden aangemerkt als psychisch lijden. Daaruit volgt dat de kosten van de folliceltransplantatie niet als uitgaven wegens ziekte in de zin van artikel 6:17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 kunnen worden aangemerkt. Het beroep is dan ook ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mr. A.P.M. van Rijn, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Blokland, als griffier. De beslissing is op 6 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.