Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2010, BL3958, 08-00958
Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2010, BL3958, 08-00958
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 februari 2010
- Datum publicatie
- 17 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3958
- Zaaknummer
- 08-00958
- Relevante informatie
- Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67c, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 19, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 35, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 37
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft de auto gebruikt in de zin van artikel 35, eerste lid, Wet MRB in de periode waarin het kenteken was geschorst.
Elk gebruik tijdens de schorsingsperiode, hoe kort ook, leidt tot naheffing van de ten onrechte niet betaalde belasting. Voor matiging van het belastingbedrag vanwege het beperkte gebruik van de weg laat de wet geen ruimte.
De door belanghebbende verstrekte gegevens zijn onvoldoende om te oordelen dat de opgelegde boete, met inachtneming van zijn financiële omstandigheden in 2007, belanghebbende onevenredig treft.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P 08/00958
11 februari 2010
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, te Z, belanghebbende,
gemachtigde A,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/83 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie/Apeldoorn,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 23 augustus 2007 aan belanghebbende voor het tijdvak 19 september 2006 tot en met 12 augustus 2007 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend op € 635. Tevens heeft de inspecteur bij beschikking een boete vastgesteld van € 635. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boete bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 9 november 2007 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 18 juli 2008, verzonden op 22 juli 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 september 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.5. Na de zitting is de zaak heropend. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 18 november 2009 informatie gevraagd. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 9 december 2009. De inspecteur heeft een reactie, gedagtekend 22 december 2009, ingediend. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 29 december 2009.
Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend tot het achterwege laten van een nieuwe mondelinge behandeling.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is van 16 augustus 2005 tot en met 9 oktober 2007 ingeschreven geweest in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel i, jo artikel 42, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) als houder van het motorrijtuig met het kenteken […] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel 1 is 13 februari 1996.
2.2. Belanghebbende heeft de geldigheid van het kentekenbewijs met toepassing van hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW met ingang van 19 september 2006 laten schorsen.
2.3. Op 29 mei 2007 is door middel van een controle geconstateerd dat de Rijksweg […] bij P werd gebruikt met de auto. De auto werd stilstaand aangetroffen. Vastgesteld werd dat belanghebbende de bestuurder was.
2.4. De naheffingsaanslag is vastgesteld naar aanleiding van de onder 2.3 vermelde controle.
2.5. Tot de stukken behoort een salarisafrekening van B B.V. te Q over de maand juni 2008 waaruit een netto loon van belanghebbende van € 1.750 blijkt. Op deze afrekening is met de hand geschreven ‘als in 2007’. Blijkens de brief van 9 december 2009 van belanghebbende was hij in 2007 en in 2008 bij voormelde werkgeefster werkzaam.
Eveneens tot de stukken behoort een salarisafrekening van C Vof te R, waaruit een salaris van € 585 netto voor de maand oktober 2009 blijkt. Op deze afrekening is onder meer vermeld “Datum in dienst 01-02-2009”.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:
“5. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing de belasting worden nageheven. Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
6. Ingevolge artikel 5 van de WVW wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat met het motorrijtuig tijdens een daarvoor geldende schorsing gebruik is gemaakt van de weg in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB. Elk gebruik tijdens de schorsingsperiode, hoe kort ook, leidt tot naheffing van de ten onrechte niet betaalde belasting (zie arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2000, nr. 35 076, BNB 2000/85, V-N 2000/14.17). Voor matiging van het belastingbedrag vanwege het beperkte gebruik van de weg, zoals eiser (Hof: belanghebbende) stelt, laat de wet geen ruimte. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd. De tijdvakken worden bepaald aan de hand van de afgiftedatum van het kentekenbewijs deel I. Dat is in dit geval 13 februari 1996. Dat betekent dat het eerste heffingstijdvak liep van 13 februari 1996 tot en met 12 mei 1996. Het laatste naheffingstijdvak liep derhalve van 13 mei 2007 tot en met 12 augustus 2007. De melding viel binnen dit laatste naheffingstijdvak zodat het gehele naheffingstijdvak door verweerder (Hof: de inspecteur) juist is vastgesteld.
7.2. Voor zover eiser heeft bedoeld zijn beperkte financiële middelen aan te voeren als grond voor matiging van de naheffingsaanslag overweegt de rechtbank als volgt. Bij het vaststellen van een naheffingsaanslag als de onderhavige ontbreekt de wettelijke basis om rekening te houden met de financiële omstandigheden van eiser, zodat ook deze grief eiser niet baat.
8. Ingevolge artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de AWR vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen. Ingevolge paragraaf 34 van het BBBB, onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
9. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval heeft eiser niet aan de voorwaarden voor de schorsingsregeling voldaan. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100 procent. Factoren als de mate van schuld en opzet of de duur van het niet voldoen aan de schorsingsvoorwaarden spelen verder geen rol.
Bijzondere omstandigheden of afwezigheid van alle schuld kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete. Van afwezigheid van alle schuld is echter geen sprake. De omstandigheden van het geval vormen evenmin aanleiding tot matiging van de boete. Eiser heeft kennis kunnen nemen van de stallingsbrief, waarin de voorwaarden voor schorsing worden vermeld. De boete is dan ook passend en geboden.”
4. Geschil in hoger beroep
In geschil is of de motorrijtuigenbelasting over de juiste periode is nageheven. Voorts is in geschil de hoogte van de boete.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen.
6.2. Naar aanleiding van het in hoger beroep aangevoerde voegt het Hof hieraan nog toe dat de door belanghebbende op verzoek van het Hof verstrekte informatie geen aanleiding geeft tot verlaging van de boete. In de jaren 2007 en 2008 bedroeg belanghebbendes salaris € 1.750 netto per maand. Het Hof acht dan niet voldoende aannemelijk dat belanghebbendes inkomens- en vermogenspositie ten tijde van het opleggen van de boete zodanig laag waren dat hierin een reden lag om de boete te matigen. De enkele omstandigheid dat belanghebbende, zo blijkt uit de in het geding gebrachte salarisspecificatie, in oktober 2009 € 585 netto per maand verdiende, maakt dit niet anders. De door belanghebbende verstrekte gegevens zijn onvoldoende om te oordelen dat de opgelegde boete, met inachtneming van zijn financiële omstandigheden in 2007, belanghebbende onevenredig treft.
6.3. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en B. Emmerig, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 11 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.