Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-03-2010, BL6973, 08/01158 t/m 08/01164

Gerechtshof Amsterdam, 04-03-2010, BL6973, 08/01158 t/m 08/01164

Inhoudsindicatie

Door BV betaalde reparatiekosten en reiskosten zijn uitdelingen. Boetes zijn terecht opgelegd omdat sprake is van grove schuld. Belanghebbende heeft niet de redelijkerwijs van hem te verlangen zorg betracht in de samenwerking met zijn gemachtigde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 08/01158 tot en met 08/01164

4 maart 2010

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

[X], te [Z], belanghebbende,

gemachtigde W.M. Dorenbos,

tegen de uitspraken in de zaken no. 07/6399 en 07/6776 tot en met 07/6781 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden/kantoor Haarlem,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 (08/01158)

De inspecteur heeft met dagtekening 1 september 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.028 en bij beschikking een boete van ƒ 3.268 (25% van de navorderingsaanslag).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 8 augustus 2007, de navorderingsaanslag en beschikking gehandhaafd.

Bij uitspraak van 8 september 2008 (AWB 07/6399) heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.2. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 (08/01159)

De inspecteur heeft met dagtekening 1 september 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.478 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.708 en bij beschikking een boete van € 3.931 (25% van de navorderingsaanslag).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 31 augustus 2007, de navorderingsaanslag en beschikking verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.067 en boete van € 768.

Bij uitspraak van 8 september 2008 (AWB 07/6776 t/m 07/6781) heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.3. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 (08/01160)

De inspecteur heeft met dagtekening 1 september 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.244 en bij beschikking een boete van € 1.882 (25% van de navorderingsaanslag).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 31 augustus 2007, de navorderingsaanslag en beschikking verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.578 en een boete van € 688.

Bij uitspraak van 8 september 2008 (AWB 07/6776 t/m 07/06781) heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 (08/01161)

De inspecteur heeft met dagtekening 1 september 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.493 en bij beschikking een boete € 5.285 (25% van de navorderingsaanslag).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 31 augustus 2007, de navorderingsaanslag en beschikking verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.818 en een boete van € 1.680.

Bij uitspraak van 8 september 2008 (AWB 07/6776 t/m 07/06781) heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.5. Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2001 t/m 2003 (08/01162 t/m 08/01164)

De inspecteur heeft met dagtekening 1 september 2006 aan belanghebbende voor de jaren 2001 tot en met 2003 navorderingsaanslagen premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) opgelegd berekend naar premie-inkomens van € 38.118 (WAZ 2001), € 35.244 (WAZ 2002) en € 38.118 (WAZ 2003).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 29 augustus 2007, de navorderingsaanslagen verminderd tot premie-inkomens van € 22.067 (WAZ 2001), € 22.578 (WAZ 2002) en € 32.818 (WAZ 2003).

Bij uitspraak van 8 september 2008 (AWB 07/6776 t/m 07/06781) heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.6. Hoger beroep

De tegen de hiervoor vermelde uitspraken van de rechtbank ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 20 oktober 2008, aangevuld bij brief van 18 december 2008. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

Op 18 november 2009 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de gemachtigde.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende was, samen met [Y], tot 9 maart 1999 aandeelhouder van [H] BV. Op 9 maart 1999 worden de aandelen in [H] BV geleverd aan de coöperatie [C] UA (hierna: [C]). Belanghebbende is enig bestuurlid van [C].

2.2. De activiteiten van [H] BV bestaan tot en met 1999 uit de exploitatie van een schoenherstelbedrijf, detailhandel en reparatie van lederwaren en de handel in fournituren en aanverwante artikelen. Vanaf 2000 bestaan de activiteiten uit het verpachten van een drietal winkels.

2.3. Belanghebbende is in loondienst bij [H] BV.

2.4. [H] BV heeft in 2000 een bedrag van ƒ 5.636 (exclusief omzetbelasting) ten laste van het resultaat gebracht. Dit bedrag heeft betrekking op een door [H] BV in 2000 betaalde factuur van een reparatie van een auto met kenteken [...]. Het betrof de reparatie van schade na een ongeval in 1999 waarbij belanghebbende betrokken was. De auto stond niet op naam van [H] BV en stond evenmin op haar balans. Ter dekking van de schade was door belanghebbende een verzekering afgesloten. Met het betrokken garagebedrijf is afgesproken dat met de betaling voor het herstel van de schade gewacht kon worden totdat de verzekeringsmaatschappij tot uitkering was overgegaan. De verzekeringsmaatschappij heeft in 2000 aan belanghebbende terzake van de schade een vergoeding uitgekeerd.

2.5. In 2001 heeft [H] BV een bedrag van ƒ 5.968 (€ 2.708) ten laste van het resultaat gebracht. Dit bedrag heeft betrekking op een door [H] BV in 2001 betaalde privéreis van belanghebbende.

2.6. Bij [H] BV is door de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld, op basis waarvan de onderhavige navorderingsaanslagen en boetes zijn opgelegd. Daarbij zijn de onder 2.4 en 2.5 genoemde (door [H] BV gedane) uitgaven voor de reparatiekosten en de privéreis als uitdeling aan belanghebbende aangemerkt. De eveneens aangebrachte correctie ‘looninkomsten’ is niet in geschil. Ten aanzien van de correcties met betrekking tot de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto’s zijn partijen ter zitting van het Hof tot overeenstemming gekomen over de te aan te brengen correcties: voor de jaren 2001 tot en met 2003 zal voor de SSangyong Korando (jaarlijks) een voordeel in aanmerking worden genomen van € 2.551 en voor de Ford F-150 Super CAB in 2003 een voordeel van € 4.516. Het Hof zal overeenkomstig beslissen.

2.7. In een brief van de inspecteur van 8 augustus 2007 aan de adviseur van [H] BV (tevens belanghebbendes gemachtigde) is opgenomen de motivering van de uitspraak op bezwaar inzake de aan [H] BV opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Door mij heeft een nadere beoordeling plaatsgevonden van het eerder aan u gezonden controleverslag. Daarnaast heb ik de controlerend ambtenaar verzocht mij nog wat nadere toelichtingen te geven op voornoemd verslag.

Uit de verslaglegging kan worden opgemaakt dat van het voeren van een adequate administratie geen sprake is. Contact tussen ondernemer en adviseur was dusdanig dat het administreren en samenstellen van de jaarrekening jaarlijks een struggle was. Laatste blijkt ondermeer uit het niet kunnen bepalen van de omzet, het niet kunnen vaststellen van de balanspositie van de omzetbelasting en het niet kunnen beoordelen van de te claimen voorbelasting.

(…)

- Uit de verslaglegging blijkt dat door belastingplichtige, die zelf de aangiften OB verzorgt, de voorheffing wordt geclaimd op basis van factuurstelsel terwijl de adviseur de voorbelasting claimt op basis kasstelsel.”

2.8. Bij het verweerschrift in eerste aanleg inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 is in bijlage 6 een pagina welke door de inspecteur is aangemerkt als een ‘mededeling gemachtigde met betrekking tot de uitkering verzekeringsgelden’ gevoegd waarin het volgende staat vermeld:

“2000

Auto met kenteken [...]

De Chrysler was in 1999 gekocht. In deze Jeep heeft [X] in 1999 (en de eerste maanden van 2000) ingereden. Stond op naam van mw. [X] i.v.m. de verzekering (meer korting).

Dit is de reparatie van de schade van het ongeval met dodelijke afloop waar [X] in 1999 bij betrokken was. Met de garage was afgesproken dat er pas betaald hoefde te worden als de verzekeringsuitkering ontvangen was. De kosten hadden dus niet geboekt mogen worden, de BTW wel (…).

2001

Reis- en verblijfkosten: volgens info van de heer [X] gaat het hier vermoedelijk om een privéreis”

2.9. Door de gemachtigde is ter zitting bij de rechtbank verklaard dat belanghebbende altijd zeer laat is met het aanvoeren van gegevens en er altijd zeer weinig tijd is om zaken door te spreken.

3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is nog in geschil of de door [H] BV in 2000 betaalde reparatiekosten van ƒ 5.636 en in 2001 betaalde reiskosten van ƒ 5.968 (€ 2.708) in die jaren als uitdelingen voor de inkomstenbelasting in aanmerking moeten worden genomen en of terecht boetes zijn opgelegd van 25% van het bedrag van de navorderingsaanslagen IB/PVV.

4. Beoordeling van het geschil

Reparatiekosten

4.1. Tussen partijen is niet in geschil, en het Hof neemt dit ook tot uitgangspunt, dat belanghebbende in de onderhavige jaren (via zijn gerechtigheid tot [C]) (middellijk) aandeelhouder in [H] BV was.

4.2. De vraag ligt voor of de betaling door [H] BV van de reparatiekosten als een uitdeling aan belanghebbende moet worden aangemerkt.

4.3. Als gevolg van een ongeval is in 1999 aan de onder 2.4 genoemde auto een schade ontstaan die in hetzelfde jaar is hersteld. De auto, zo begrijpt het Hof de toelichting van gemachtigde ter zitting, stond op dat moment op naam van de echtgenote van belanghebbende.

Met het betrokken garagebedrijf is afgesproken dat de factuur voor het schadeherstel eerst betaald behoefde te worden zodra de verzekeringsmaatschappij tot uitkering zou overgegaan. In 2000 is door deze verzekeringsmaatschappij een bedrag uitgekeerd ter (gedeeltelijke) dekking van de schade. In hetzelfde jaar heeft [H] BV de factuur van het garagebedrijf ad ƒ 5.636 geheel voldaan en als bedrijfskosten ten laste het resultaat gebracht.

4.4. Met het laten betalen door, en ten laste van het resultaat van [H] BV brengen van de factuur van het garagebedrijf ad ƒ 5.636 heeft er in 2000 een vermogensverschuiving plaatsgevonden van [H] BV naar belanghebbende en heeft er daarmee – zoals de inspecteur terecht stelt – een uitdeling plaatsgevonden waarvoor de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2000 mede is opgelegd. Zowel belanghebbende als [H] BV, gelet op de positie van belanghebbende binnen deze vennootschap, moeten zich van deze onttrekking bewust zijn geweest.

4.5. Het Hof volgt partijen in hun eensluidende standpunt dat indien de correctie wordt gevolgd, er op het bedrag van de uitdeling van ƒ 5.636 alsnog de dividendvrijstelling van ƒ 2.000 in mindering moet komen.

4.6. De stelling van gemachtigde dat bij [H] BV niet of onvoldoende winstreserves aanwezig zijn geweest om voorgenoemde uitdeling mogelijk te maken verwerpt het Hof nu de inspecteur, onder verwijzing naar punt 6 van het controlerapport, deze stelling gemotiveerd heeft weersproken en voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitdeling werd gedekt door in [H] BV aanwezige winst(reserves).

Reiskosten

4.7. [H] BV heeft in 2001 de reiskosten van een privéreis van belanghebbende betaald middels een op haar naam staande creditcardrekening. Vervolgens is de door belanghebbende bijgehouden administratie van [H] BV aan de gemachtigde verstrekt met de opdracht een jaarrekening en belastingaangiften op te maken, en uit de administratie kon niet worden opgemaakt dat bedoelde reiskosten in rekening-courant moesten worden geboekt.

4.8. Het Hof volgt, net als de rechtbank, de inspecteur in zijn stelling dat de met de creditcard van [H] BV betaalde reiskosten ad ƒ 5.968 (€ 2.708) aan het vermogen van [H] BV zijn onttrokken en dat dit bedrag in het vermogen van belanghebbende is gevloeid. Het Hof acht voorts niet aannemelijk dat deze betaling aan de aandacht van belanghebbende is ontsnapt en gaat ervan uit dat hij en [H] BV zich bewust moeten zijn geweest van de hiermee gemoeide bevoordeling van belanghebbende in privé. Hieruit volgt dat er sprake is van een uitdeling.

4.9. De stelling van gemachtigde dat bij [H] BV niet of onvoldoende winstreserves aanwezig zijn geweest om bovengenoemde uitdeling mogelijk te maken verwerpt het Hof nu de inspecteur, onder verwijzing naar punt 6 van het controlerapport, deze stelling gemotiveerd heeft weersproken en voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitdeling werd gedekt door in [H] BV aanwezige winst(reserves).

De boetes

4.10. Ten slotte is in hoger beroep in geschil of terecht vergrijpboetes zijn opgelegd van 25% van het nagevorderde bedrag.

4.11. Belanghebbende heeft in 2000 werkzaamheden in loondienst verricht voor [H] BV waarbij in plaats van een maandelijks salaris contante bedragen werden opgenomen en privé-kosten werden betaald ten laste van [H] BV. In 2000 gaat het om een (totaal)bedrag van ƒ 34.950 waarvan in de aangifte IB/PVV geen melding wordt gedaan. Tussen partijen is niet meer in geschil dat het bedrag aangemerkt moet worden als looninkomsten en ten onrechte niet in de aangifte is opgenomen. Belanghebbende heeft tegen de ter zake hiervan opgelegde boete uitsluitend aangevoerd dat sprake is geweest van een fout van de gemachtigde welke hem niet kan worden aangerekend. Naar het Hof begrijpt neemt belanghebbende voor de onder 4.1. tot en met 4.9 beschreven uitdelingen hetzelfde standpunt in.

Ten aanzien van het gedeelte van de boete dat ziet op de correctie van bijtelling voor privégebruik auto stelt belanghebbende, naar het Hof begrijpt, dat sprake is van een pleitbaar standpunt.

4.12. Opzet en grove schuld van een ander dan de belastingplichtige, bijvoorbeeld diens adviseur, mag voor het opleggen van een boete niet aan de belastingplichtige worden toegerekend. Dit neemt niet weg dat de omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid dat ook bij de belastingplichtige zelf opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur (vergelijk Hoge Raad, 1 december 2006, nr. 40 369, BNB 2007/151).

4.13. Naar het Hof begrijpt heeft belanghebbende de verantwoordelijkheid op zich genomen voor het juist en volledig bijhouden en vervolgens aanleveren van de administratieve bescheiden van [H] BV aan de adviseur.

Belanghebbende moet zich daarbij bewust zijn geweest dat hij de in 2000 aan hem betaalde bedragen (tot een totaalbedrag van ƒ 34.950) als loon had moeten verantwoorden in zijn belastingaangifte. Evenzeer moet belanghebbende zich er van bewust zijn geweest dat de door [H] BV betaalde reparatiekosten en reiskosten niet ten laste van haar resultaat geboekt moesten worden maar aan belanghebbende hadden moeten worden doorbelast.

De adviseur van belanghebbende heeft ten aanzien van de reparatiekosten verklaard (in zijn hoger beroepschrift en ter zitting van het Hof) en ten aanzien van de reiskosten (ter zitting van het Hof ), dat hij door belanghebbende niet op de hoogte was gesteld van de juiste gang van zaken. Uit de het onder 2.7. genoemde verslag van de controlerend ambtenaar blijkt voorts dat het aanleveren van de (voor de jaarrekening en de belastingaangiften benodigde) gegevens aan de adviseur niet van dusdanige kwaliteit was dat belanghebbende er van uit mocht gaan dat de adviseur in voldoende mate was geïnformeerd.

Alsdan heeft belanghebbende ten aanzien van de looninkomsten, de reparatiekosten en de reiskosten niet de redelijkerwijs van hem te verlangen zorg betracht in de samenwerking met zijn gemachtigde. Daarmee heeft belanghebbende in zodanige mate onachtzaam gehandeld dat sprake is van in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Het is derhalve aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is betaald. Het Hof acht de boete van 25% van het hierop betrekking hebbend bedrag van de navorderingsaanslag passend en geboden.

4.14. Ten aanzien van de bijtelling autokosten merkt het Hof op dat de gemachtigde ter zitting van het Hof heeft verklaard dat hij en belanghebbende zich samen hebben gebogen over de vraag of het autokostenforfait van toepassing was. Door vervolgens zonder nadere onderbouwing er voor te kiezen om deze bijtelling geheel achterwege te laten, heeft belanghebbende in zodanige mate onachtzaam gehandeld dat sprake is van in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Het is derhalve aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is betaald. De omstandigheid dat gelet op het bepaalde in artikel 3.145 Wet IB 2001 sprake is van een verzwaring van de bewijslast is geen grond voor een matiging van de boete.

Anders dan belanghebbend verdedigt is in dezen geen sprake van een objectief gezien redelijkerwijs verdedigbaar (een “pleitbaar”) standpunt.

4.15. Op grond van het voorgaande oordeelt het Hof dat de boetes terecht zijn opgelegd.

De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is in dezen niet later aangevangen dan op 26 juni 2006, de datum van aankondiging van de boetes. De rechtbank heeft eerst uitspraak gedaan op 8 september 2008 maar de boetes op grond van het tijdsverloop niet gematigd. Het tijdsverloop na het instellen van hoger beroep en de totale behandelingsduur van de zaak tot de uitspraak van het Hof geven het Hof geen aanleiding tot vermindering van de boetes.

Slotsom

4.16. De slotsom is dat de hogere beroepen gegrond zijn en dat de uitspraken van de rechtbank dienen te worden vernietigd. De navorderingsaanslagen dienen als volgt te worden verminderd:

2000 (ƒ) fl.)

2001(€) 2002(€) 2003 (€)

Eerder vastgesteld inkomen 7.040 15.689 34.574 16.200 15.150

Correctie loon (niet in geschil) 34.950

Meer beroepskostenaftrek (niet in geschil) -/- 2.598

Correctie privégebruik auto (niet in geschil) 2.551 2.551 2.551

Correctie privégebruik auto (niet in geschil) 4.516

Uitdelingen garagenota en reiskosten 5.636

2.708

Dividendvrijstelling (niet in geschil) -/- 2.000

Nader vast te stellen inkomen box I 43.028 18.240 18.751 22.217

Inkomen box II 2.708

Premie-inkomen WAZ 18.240 18.751 22.217

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Belanghebbende ziet af van een kostenvergoeding voor de behandeling bij de rechtbank in de procedure met kenmerk 07/6399.

Met inachtneming hiervan en van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 724,50 in hoger beroep (indienen hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting is 1½ punt x € 322 x wegingsfactor 1 x factor 1,5 (meer dan 4 samenhangende zaken), € 724,50 in het beroep met kenmerk 07/6776 t/m 07/6781 (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting is 1½ punt x € 322 x wegingsfactor 1 x factor 1,5 (meer dan 4 samenhangende zaken) en € 241,50 voor de bezwaarprocedure (indienen bezwaarschrift x factor 1,5 (meer dan 4 samenhangende zaken), in totaal derhalve € 1.690,50 wegens verleende rechtsbijstand.

6. Beslissing

In de zaak met kenmerk 08/01158:

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 43.028;

- vermindert de bij beschikking opgelegde boete dienovereenkomstig; en

- gelast de inspecteur het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 146 (€ 107 + € 39) aan belanghebbende te vergoeden.

In de zaken met kenmerk 08/01159 tot en met 08/01164:

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.240 met handhaving van de overige daarin begrepen elementen;

- vermindert de bij beschikking opgelegde boete ter zake van de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 dienovereenkomstig;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.751 met handhaving van de overige daarin begrepen elementen;

- vermindert de bij beschikking opgelegde boete ter zake van de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 dienovereenkomstig;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.217 met handhaving van de overige daarin begrepen elementen;

- vermindert de bij beschikking opgelegde boete ter zake van de navorderingsaanslag dienovereenkomstig;

- vermindert de navorderingsaanslag WAZ 2001 tot een berekend naar een premie-inkomen van € 18.240;

- vermindert de navorderingsaanslag WAZ 2002 tot een berekend naar een premie-inkomen van € 18.751;

- vermindert de navorderingsaanslag WAZ 2003 tot een berekend naar een premie-inkomen van € 22.217;

- gelast de inspecteur het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 224 (€ 107 + 3 x € 39) aan belanghebbende te vergoeden; en

- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van € 1.690,50 proceskosten aan belanghebbende.

De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, A.M. van Amsterdam en A.O. Lubbers, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier.

De beslissing is op 4 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.