Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-03-2010, BL8289, 08/00144 t/m 08/00147

Gerechtshof Amsterdam, 11-03-2010, BL8289, 08/00144 t/m 08/00147

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 maart 2010
Datum publicatie
24 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL8289
Zaaknummer
08/00144 t/m 08/00147
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

De heffingsambtenaar slaagt er, na gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet in om aannemelijk te maken dat er op de percelen van belanghebbende een aansluiting is op het gemeentelijke riool, hetgeen het heffen van rioolrechten van belanghebbende in de weg staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/00144, 08/00145, 08/00146 en 08/00147

uitspraak: 11 maart 2010

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer,

de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraken in de zaken AWB 07/2432, 07/2433, 07/2434 en 07/2436 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 5 december 2007 in het geding tussen

[X], wonende te [Y], gemeente [H],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 november 2006 voor het jaar 2006 aanslagen rioolrecht opgelegd voor de onroerende zaken [A-straat 1 en 2] en [B-straat 1 en 2] te [Y] (hierna: de onroerende zaken).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 9 maart 2007, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Bij in één geschrift vervatte uitspraken van 5 december 2007, verzonden op 12 december 2007, heeft de rechtbank de daartegen door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de aanslagen rioolrecht vernietigd, alsmede de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een proceskostenvergoeding van € 5,44 en een teruggave van griffierecht van € 39.

1.4. Tegen deze uitspraken van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 21 januari 2008, bij het Hof ingekomen op diezelfde datum.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Bij brief van 10 november 2009 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.

1.6. De zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende eigenaar is van de onroerende zaken. In aanvulling hierop stelt het Hof nog de volgende feiten vast.

2.2. De Verordening op de heffing en invordering van rioolrechten 2006 van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Verordening) bepaalt onder meer het volgende:

“Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam ‘rioolrechten’ worden geheven:

a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, en

(…)”

2.3. De heffingsambtenaar heeft bij zijn hoger beroepschrift een tekening gevoegd waarop de opstallen [A-straat 1 en 2] te zien zijn, alsmede een lange persleiding die uitkomt in een pompput. Tussen de opstallen en de persleiding zijn vrijvervalriolen ingetekend tussen beide opstallen en de persleiding, alsmede twee huisaansluitingsputjes waar de vrijvervalriolen de persleiding raken. De tekening is gemaakt door Grontmij en is niet gedateerd.

2.4. Het hoger beroepschrift vermeldt onder meer dat een WOZ-taxateur op verzoek van de heffingsambtenaar een bezoek heeft gebracht aan [B-straat 1] en heeft gesproken met de bewoonster daarvan, mevrouw [E], die de taxateur heeft “medegedeeld dat de onroerende zaak wel degelijk beschikt over een rioolaansluiting, maar dat deze niet wordt gebruikt aangezien wordt geloosd op een septictank.”

2.5. Belanghebbende heeft brieven van de gemeente Haarlemmermeer van 14 december 1984 en 11 januari 1985 in geding gebracht met betrekking tot de aanleg van riolering onder meer ter hoogte van [A-straat 1 en 2]. In deze brieven staat onder meer dat voor de aanleg op gronden die geen gemeente-eigendom zijn de toestemming nodig is van de betrokken eigenaren van die grond. Voorts is ter zitting onder meer een brief van 10 december 1985 van Rentmeesterskantoor Houdringe B.V. aan belanghebbende en diens broer in geding gebracht waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“Bij controle (…) is ons gebleken dat voor het gedeelte van het hoofdriool in uw perceel (…) nog geen verklaring tussen u en de gemeente Haarlemmermeer is afgesloten.

Voor de instandhouding van het hoofdriool is het echter dringend gewenst deze overeenkomst met u af te sluiten.”

De bij deze brief gevoegde, door belanghebbende in te vullen verklaring vermeldt onder meer het volgende:

“(…) verklaart hierbij toestemming te verlenen aan de gemeente Haarlemmermeer om een riolering met bijbehoren aan te leggen, te gebruiken en in stand te houden, zijnde een afvalwaterleiding en/of persleiding van maximaal 200 mm Ø met eventuele bijbehoren in een strook grond ter breedte van ongeveer 2 meter, zulks onder voorwaarde dat de huisafvalwaterleiding(en) gratis door of vanwege de gemeente wordt(en) aangesloten op bovengenoemde riolering (…).”

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard de verklaring niet te hebben ondertekend en teruggezonden.

2.6. In opdracht van belanghebbende heeft [onderneming C] te [Y] werkzaamheden verricht op de voorzijde van de percelen waarop de panden [B-straat 1 en 2] zich bevinden. Een deel van de bestrating is verwijderd en er zijn gaten gegraven. Tijdens deze werkzaamheden zijn foto’s gemaakt waarvan kopieën bij de in 1.5 vermelde brief van 10 november 2009 aan het Hof gezonden zijn. Ook heeft belanghebbende de rekening van 23 februari 2008 van de graafwerkzaamheden ten bedrage van € 572,66 meegezonden.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende de originele foto´s getoond. Daarop is te zien dat in een gat voor [B-straat 1] een uit dat huis afkomstige rioolpijp eindigt ter plekke van dat gat en is afgesloten door een tegel. In een gat gegraven voor [B-straat 2] is wel een leiding te zien maar geen rioolpijp.

3. Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de onroerende zaken zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering.

3.2. De heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat op de in 2.3 vermelde tekening duidelijk zichtbaar is dat voor [A-straat 1 en 2] een “rioolaansluiting” op het perceel aanwezig is en dat reeds de aanwezigheid van een dergelijke aansluiting (door hem ook “huisaansluiting” genoemd) belastingplicht in het leven roept.

Voor [B-straat 1 en 2] stelt de heffingsambtenaar dat deze onroerende zaken binnen de bebouwde kom liggen, dat daarvoor geen tekeningen beschikbaar zijn, dat binnen de bebouwde kom een rioolaansluiting verplicht is en dat hij, anders dan door graafwerkzaamheden op locatie, geen bewijs kan leveren dat deze onroerende zaken niet op het riool zijn aangesloten. Daarom heeft hij de in 2.4 vermelde verklaring aangevoerd, waarmee voldoende aannemelijk wordt dat [B-straat 1] op het riool is aangesloten. De heffingsambtenaar acht bewijsvoering door middel van het uitvoeren van graafwerkzaamheden door de gemeente disproportioneel.

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat hij aldus het bewijs heeft geleverd dat de onroerende zaken op het riool zijn aangesloten en dat meer bewijs niet in redelijkheid van hem kan worden gevergd.

De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en handhaving van de uitspraken op bezwaar en de aanslagen.

3.3. Belanghebbende stelt met de in 2.5 vermelde documenten en het in 2.6 vermelde fotomateriaal te hebben bewezen dat de onroerende zaken niet op het riool zijn aangesloten. Voorts wijst hij er op dat de woningen op [B-straat 2] en [A-straat 1] onbewoonbaar zijn en dat om die reden voor die onroerende zaken geen rioolrechten verschuldigd zijn.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank. Voorts verzoekt hij een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de graafwerkzaamheden, foto´s, werkverzuim, reiskosten en administratiekosten.

4. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft voor zover thans nog van belang het volgende overwogen:

“4.3. Nu [belanghebbende] heeft gesteld dat de onroerende zaken niet direct of indirect zijn aangesloten op het riool, rust op [de heffingsambtenaar] de last om te bewijzen dat de aanslagen rioolrecht terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de heffingsambtenaar] met de enkele mededeling dat uit de gegevens van de verantwoordelijke afdeling van de gemeente Haarlemmermeer blijkt dat er zich per 1 januari 2006 op elk van de onroerende zaken aansluitpunten bevinden, niet aannemelijk gemaakt dat er zich ook daadwerkelijk aansluitpunten bevinden. Daarnaast blijkt uit de nadere stukken die [de heffingsambtenaar] op verzoek van de rechtbank heeft ingediend evenmin dat er sprake is van aansluitpunten, zoals [de heffingsambtenaar] stelt. Immers het door [de heffingsambtenaar] nader ingediend stuk voor de [A-straat] van 7 november 2007 heeft geen betrekking op de [A-straat], maar op de [C-straat 1 tot en met 4]. Ten aanzien van de [A-straat] zijn geen andere stukken overgelegd en [de heffingsambtenaar] heeft ook geen bewijsaanbod daartoe gedaan.

Voorts zijn in het door [de heffingsambtenaar] nader ingediend stuk van 9 november 2007, dat betrekking heeft op de onroerende zaken aan de [B-straat], geen aansluitpunten ingetekend. Volgens de verklaring van [de heffingsambtenaar] ter zitting zijn deze aansluitpunten niet ingetekend omdat deze onroerende zaken binnen de bebouwde kom liggen en in de bebouwde kom alle onroerende zaken verplicht op de riolering moeten zijn aangesloten volgens de Wet Milieubeheer. [Belanghebbende] heeft hiertegen ingebracht dat ten tijde van de bouw van de nieuwbouwwijk in de jaren '70 hij brieven van de gemeente heeft ontvangen waarin hij toestemming kon geven voor het aanleggen van een rioolaansluitpunt op de percelen [B-straat 1 en 2]. Dat [belanghebbende] toentertijd daarvoor toestemming moest verlenen heeft [belanghebbende] met stukken uit die tijd onderbouwd. Vervolgens heeft [belanghebbende] aangegeven dat hij een dergelijke toestemming niet heeft verleend. Op dit moment wordt op de onroerende zaken van [belanghebbende] nog geloosd op septictanks. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de heffingsambtenaar] met de algemene stelling dat de gemeente verplicht is elke onroerende zaak binnen de bebouwde kom te voorzien van een rioolaansluitingspunt, niet aannemelijk gemaakt dat er zich op de onroerende zaken van [belanghebbende] ook daadwerkelijk aansluitpunten bevinden.

De eerst ter zitting naar voren gebrachte controlebezoeken van de gemeente aan de onroerende zaken van [belanghebbende] eerdaags voor de zitting maken vorenstaande niet anders. Hierbij is van belang dat onduidelijk is gebleven op welke percelen een controleonderzoek heeft plaatsgevonden, twee percelen zijn onbewoond en op één perceel woont [belanghebbende], die onbetwist ter zitting heeft aangegeven niet bekend te zijn met een controlebezoek. Bovendien is onduidelijk gebleven wat de exacte inhoud van de controlebezoeken is geweest, nu van deze bezoeken geen verslag is overgelegd, terwijl ter zitting wel is komen vast te staan dat tijdens de controlebezoeken niet fysiek de aanwezigheid van de aansluitpunten is gecontroleerd, doch slechts vragen aan de bewoners zijn gesteld.

4.5. Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank [de heffingsambtenaar] er niet erin geslaagd om tegenover de gemotiveerde betwisting door [belanghebbende] aannemelijk te maken dat de onroerende zaken van [belanghebbende] direct of indirect zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het beroep is mitsdien gegrond. De rechtbank zal niet meer ingaan op het standpunt van [belanghebbende] dat twee van de vier onroerende zaken onbewoonbaar zijn verklaard en niet over nutsvoorzieningen beschikken, nu het beroep naar aanleiding van het eerste standpunt van [belanghebbende] reeds gegrond wordt verklaard.”

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het Hof leidt uit de Verordening af dat sprake is van belastingplicht als een onroerende zaak direct of indirect op het riool is aangesloten. De heffingsambtenaar heeft niet gesteld dat van een indirecte aansluiting sprake is. Van een directe aansluiting is naar het oordeel van het Hof sprake als vanuit de onroerende zaak afvalwater op het riool kan worden geloosd. Dat vergt een (open) verbinding tussen de onroerende zaak en het riool. Het Hof verwerpt het standpunt van de heffingsambtenaar dat reeds de aanwezigheid van de mogelijkheid van een rioolaansluiting voldoende is.

5.2. Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat nu belanghebbende heeft gesteld dat de onroerende zaken niet zijn aangesloten op het riool, op de heffingsambtenaar de last rust om te bewijzen dat dat wel zo is en dat de aanslagen rioolrecht terecht zijn opgelegd.

5.3. Met betrekking tot [A-straat 1 en 2] heeft de heffingsambtenaar de in 2.3 vermelde tekening in geding gebracht. Belanghebbende heeft gesteld dat het plan om deze onroerende zaken aan te sluiten op het riool niet is gerealiseerd. Op grond van de in geding gebrachte, in 2.5 vermelde en deels geciteerde documenten en de daarop ter zitting gegeven toelichting, acht het Hof aannemelijk dat de tekening geen weergave is van het riool zoals dat is aangelegd maar een weergave is van het riool dat de gemeente voornemens was aan te leggen en voorts dat de op de tekening voorkomende vrijvervalriolen voor [A-straat 1 en 2] niet zijn gerealiseerd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de heffingsambtenaar de door belanghebbende geschetste gang van zaken niet, althans niet voldoende, heeft weersproken. Op grond van het voorgaande oordeelt het Hof dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat [A-straat 1 en 2] op het riool zijn aangesloten.

5.4. De heffingsambtenaar heeft met betrekking tot [B-straat 1 en 2] als bewijs de verklaring van de bewoonster van nummer [1] aangevoerd. Belanghebbende heeft daartegenover fotomateriaal in geding gebracht en heeft de verklaring van de bewoonster gemotiveerd bestreden. Het Hof acht met het ingebrachte fotomateriaal en de daarop ter zitting gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat [B-straat 1 en 2] geen open rioolverbinding hebben met de persleiding. De verklaring van de bewoonster van [B-straat 1] geeft het Hof geen aanleiding te oordelen dat dit anders is, omdat het goed mogelijk is dat de bewoonster de exacte feiten niet goed kent. Ook de stelling van de heffingsambtenaar dat binnen de bebouwde kom een rioolaansluiting verplicht is, is onvoldoende om anders te oordelen. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar ook met betrekking tot [B-straat 1 en 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze onroerende zaken op het riool zijn aangesloten.

5.5. Met betrekking tot de grief van de heffingsambtenaar dat het op locatie uitvoeren van graafwerkzaamheden de enige manier is waarop onomstotelijk kan worden bewezen dat de onroerende zaken niet zijn aangesloten op het riool en dat het aan hem opleggen van een dergelijke bewijslast niet redelijk is, overweegt het Hof als volgt.

De heffingsambtenaar is vrij in de keuze van de middelen waarmee hij het bewijs van zijn stelling meent te kunnen leveren. Dit bewijs hoeft niet onomstotelijk te zijn. Het is in dit geval voldoende dat de heffingsambtenaar zijn stelling aannemelijk maakt. Het is aan hem om te bepalen welke inspanningen hij zich voor het leveren van dit bewijs wil getroosten. Indien de heffingsambtenaar met het oog op die inspanningen van bepaalde bewijsmiddelen afziet, rust op hem het risico dat het Hof het bewijs niet geleverd acht. De weging van het door de heffingsambtenaar bijgebrachte bewijs en het daar tegenover door belanghebbende bijgebrachte bewijs heeft geleid tot de onder 5.3 en 5.4 gegeven oordelen van het Hof. Niet gesteld of gebleken is dat de heffingsambtenaar in bewijsnood verkeerde welke aan belanghebbende was toe te rekenen. De hier besproken grief van de heffingsambtenaar kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.

5.6. Nu de heffingsambtenaar niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard. De stelling van belanghebbende, dat twee panden onbewoonbaar zijn, behoeft geen behandeling meer.

5.7. De slotsom is dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5. Kosten

5.1. Belanghebbende komt ter zake van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking voor een kostenvergoeding. Met inachtneming van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdelen c en d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) stelt het Hof deze vergoeding vast op € 22 voor reiskosten voor het bijwonen van de zitting per tweede klasse openbaar vervoer voor twee personen en € 160 (4 uren x € 20 x 2 personen) voor verletkosten. De kosten van de door belanghebbende gemaakte foto’s en de in 2.6 vermelde rekening voor de graafwerkzaamheden komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking.

5.2. Aangezien het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is, zal op grond van artikel 27l, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van de heffingsambtenaar een griffierecht worden geheven van € 428.

6. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraken van de rechtbank;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 182; en

- bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 428.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.F. Slijpen en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Blokland als griffier. De beslissing is op 11 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.