Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-03-2010, BL9413, 08/00251

Gerechtshof Amsterdam, 25-03-2010, BL9413, 08/00251

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 maart 2010
Datum publicatie
31 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9413
Zaaknummer
08/00251

Inhoudsindicatie

Belanghebbende koopt een perceel van een vennootschap waarvan zij enig aandeelhouder/directeur is. In de uitspraak met kenmerk 07/00503 is het Hof tot het oordeel gekomen dat die vennootschap zich door het perceel tegen een te lage prijs aan belanghebbende te verkopen zich een bedrag groot f 635.534 aan winst heeft laten ontgaan. Voormelde onttrekking dient voor belanghebbende als een uitdeling van winst te worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P08/00251

25 maart 2010

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

gemachtigde mr. E.O.M. Vulto (mr. E.O.M. Vulto Belastingadviseurs c.s. te Coevorden),

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 07/3518 van de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland/kantoor Gorinchem,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 20 april 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van f 1.542.877, met toepassing van het bijzonder tarief van artikel 57a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

Gelijktijdig met deze belastingaanslag is een vergrijpboete opgelegd ter grootte van 50% van de nagevorderde belasting en is bij op hetzelfde aanslagbiljet opgenomen beschikking een bedrag van ƒ 52.563 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 27 april 2007, de aanslag en de boete gehandhaafd .

1.3. Bij uitspraak van 3 maart 2008, verzonden op 4 maart 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.318.769,- en de boete verminderd tot nihil.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 maart 2008 en aangevuld bij brief van 3 mei 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Van belanghebbende is een nader stuk met bijlagen ontvangen op 2 november 2009. Een kopie hiervan is aan de inspecteur verstrekt.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de beroepen van belanghebbende in de onderhavige zaak en in de zaak betreffende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 (kenmerk 08/00380), alsmede in de zaak van [F BV] betreffende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2000 (kenmerk 07/00503).

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.3. en 2.5. tot en met 2.8. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser(es)’, de inspecteur als ‘verweerder’:

“2.1. Eiseres is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [G]. [G] oefende een aannemersbedrijf uit en is in 1994 failliet verklaard.

2.2. Eiseres is directeur-enig aandeelhouder van houdstervennootschap [A Holding BV], welke vennootschap een 100% belang heeft in de dochtervennootschappen [K BV], een projectontwikkelingsmaatschappij en in [F BV].

2.3. [F BV] koopt op 9 juli 1999 van [L] een perceel grond te [Z], groot 25 are en 83 ca (hierna: het perceel) voor f. 882.350,- zodat de prijs circa f. 341,- per m² bedraagt. Het transport zal blijkens de daartoe opgemaakte akte op 31 augus¬tus 2000 plaatshebben. Het perceel is eerder die dag door [L] voor dezelfde prijs gekocht van [P], een bloemist te [Z].”;

en:

“2.5. Blijkens een tot de stukken behorende brief van de gemeente [O] is op 27 juni 2000 een “circulaire” van Gedeputeerde Staten van Noord Holland (hierna: GS) verschenen, waaruit onder meer blijkt dat zonder verklaring van geen bezwaar van GS woningbouw op het perceel kan plaatsvinden. Aldus is ook door deze gemeente besloten op een daartoe door eiseres, ingediend verzoek.

2.6.Het perceel wordt in het kader van de planontwikkeling gesplitst in vier kavels ten behoeve van te bouwen woningen. Een deel ter grootte van 300 m² is onverdeeld eigendom van de vier (toekomstige) eigenaren en dient onder meer als toegangsweg tot de desbetreffende kavels.

2.7. Op 31 augustus 2000 vindt bij notaris De Jong in Amsterdam de levering plaats van het perceel door [L] aan [F BV]. [F BV] treedt op als de nader te noemen meester, als bedoeld in de intentieverklaring, bedoeld in 2.3. Op 31 augustus 2000 vindt bij dezelfde notaris de levering plaats van de grootste kavel (793 m²) van het perceel door [F BV] aan eiseres voor f. 245.950 inclusief haar aandeel in de mandelige grond. De prijs voor de kavel (exclusief de mandelige grond) komt daarmee uit op f. 310,- per m².

Toerekening van een kwart gedeelte van de mandelige grond van 300 m² aan de koopsom leidt tot een prijs van f. 283,- per m². Toerekening van de totale oppervlakte van de mandelige grond van 300 m² aan de koopsom leidt tot een prijs van f. 225,- per m².

2.8. Op 31 augustus 2001 worden twee van de drie resterende kavels verkocht door [F BV] aan twee kopers voor respectievelijk f. 960.000 en f 800.000. De prijs voor deze kavels komt daarmee uit op respectievelijk f. 1.873 en f. 2.269 per m². Op 2 juli 2002 wordt de laatste kavel verkocht voor een prijs van f. 2.180 per m².”

Nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van deze feiten uit.

2.2.1. Aan de door de rechtbank vastgestelde feiten kan het volgende worden toegevoegd.

2.2.2. In een brief van [L] aan de gemeente [O] van 30 maart 1999 is onder meer het volgende vermeld:

“Via de dienst Openbare Werken ontving ik een kopie van het vigerende bestemmingsplan, hetgeen in mogelijkheid tot woningbouw voorziet (…). Inmiddels heb ik (…) [K BV] (…) en [Architektenbureau S BV] (…) benaderd om de ontwikkeling op professionele wijze te vervolgen.”

2.2.3. Bij brief van 22 juli 1999 van [Architektenbureau S BV] zijn aan de gemeente [O] onder meer ontwerptekeningen betreffende de bouw van woningen met garages op een terrein aan de [M-straat] te [Z] toegezonden.

2.2.4. In een brief van de gemeente [O] aan [Architektenbureau S BV] van 25 november 1999 is onder meer medegedeeld dat de gemeente in principe medewerking verleent aan de plannen voor woningbouw aan de [M-straat] te [Z] (…). In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is aan deze locatie de globale bestemming Woongebied gegeven, die nog nader dient te worden uitgewerkt middels een art. 11 WRO-procedure.

2.2.5. Tot de stukken behoort een kopie van een overeenkomst tussen [F BV] als verkoper en belanghebbende als koper, gedagtekend 1 februari 2000, betreffende de verkoop van het kavel van 793 m² te [Z] als vermeld in onderdeel 2.6. van de uitspraak van de rechtbank (hierna: het perceel).

2.2.6. Tot de stukken behoort een kopie van een brief van belanghebbende en haar echtgenoot aan de [bank] te [Y], gedagtekend 18 februari 2000, betreffende de aanvraag voor een hypotheek voor een op het perceel nieuw te bouwen woning. Tot de bijlagen bij deze brief behoorden onder meer ‘kopie tekeningen en technische omschrijving nieuw te bouwen woning’.

2.2.7. Tot de stukken behoort een aanvraag voor een bouwvergunning, gedagtekend 10 mei 2000 en ingediend door belanghebbende, betreffende het perceel.

2.2.8. In een brief van de gemeente [O] aan belanghebbende van 16 oktober 2000 betreffende de door haar ingediende aanvraag voor een bouwvergunning is onder meer het volgende vermeld:

“Besluit

Wij hebben besloten de bouwvergunning en de benodigde vrijstelling (…) te weigeren. De redenen hiervoor zijn de volgende.

Motivering bestemmingsplan

Uit de situatieschets blijkt dat het bouwplan op de bestemming “Woongebied I” is gesitueerd van het bestemmingsplan “[Y]”. Op deze bestemming is een goothoogte van 6 meter toegestaan. Aangezien uw bouwplan een goothoogte heeft van 8,55 meter, is het in strijd met het bestemmingsplan. Daarnaast is volgens het bestemmingsplan een uitwerkingsplan vereist. Dit is echter nog niet opgesteld.”

2.2.9. In het rapport van een in 2004 bij [F BV] verricht boekenonderzoek is onder meer het volgende vermeld:

“3.2 Aangifte 2000

Op grond van het thans gevormde beeld blijkt (…) de in het jaar 2000 verantwoorde winst voor de vennootschapsbelasting niet juist te zijn verantwoord. Zoals (…) blijkt is de grond aan de familie [X] voor een substantieel te laag bedrag verkocht. De bestuurder en directeur/aandeelhouder heeft zich door deze verkoop als zodanig ongerechtvaardigd bevoordeeld. Er is sprake van een uitdeling door de vennootschap. (…) beide partijen moeten zich bewust zijn geweest van de betreffende bevoordeling. De bevoordeling wordt als volgt berekend:

(…)

Zoals uit het voorgaande blijkt heeft [belanghebbende] de eigendom van de grond verkregen van [F BV]. (…)

De gemiddelde prijs per vierkante meter van de overige drie kavels bedraagt fl 2.653.998,-/1.260 meter = fl 2.106,- per vierkante meter. De door de aandeelhouder genoten bevoordeling bedraagt: 793 m2 x fl 2.106,- = fl 1.670.058,- -/- fl 245.950,- = fl 1.424.108,-. Dit bedrag vormt een niet aftrekbare uitdeling voor de vennootschapsbelasting 2000. De vennootschap heeft zich bewust een winst laten ontgaan.

Correctie 2 vpb 2000: fl 1.424.108,-/€ 646.232,-”

2.2.10. Het bij de navorderingsaanslag vastgestelde belastbaar inkomen is als volgt berekend:

Het bij de aanslag vastgestelde belastbaar inkomen: f 118.769

Voordeel uit hoofde verkoop van het perceel 1.424.108

Nader vastgesteld belastbaar inkomen f 1.542.877

2.2.11. In een rapport van [U], als taxateur onroerende zaken werkzaam bij de Belastingdienst/Amsterdam, van 28 juli 2009 is onder meer het volgende vermeld:

“Gegevens betreffende de onroerende zaak

Omschrijving object

Perceel bouwgrond bestemd voor de bouw van een vrijstaand woonhuis c.a., alsmede één/vierde aandeel in de gemeenschappelijke toegangsweg en het gemeenschappelijke plein.

(…)

Op 23 juli 1999 is door [K BV] een bouwvoornemen gepresenteerd voor de bouw van 8 woningen op het perceel […] / [M-straat] te [Y]. (…)

In de loop van het jaar 2000 is dit bouwplan gewijzigd naar een bouwplan voor vier vrijstaande villa’s met garages. Zie de situatietekening en inrichtingsplan t.b.v. de bouwaanvraag van een vrijstaand woonhuis met garage door [X] (…).

In mei 2001 wordt door [K BV] vrijblijvende projectinformatie aan geïnteresseerden verstrekt inzake het bouwplan […] aan de [M-straat] / [V-straat] te [Y]. (…) De onderhavige kavel (1) is op dit moment al verkocht ten behoeve van de bouw van voornoemde vrijstaande villa c.a. (…)

Gehanteerd waardebegrip

Waarde in het economisch verkeer

(…)

Waardebepaling

Bij de waardering is, tenzij anders aangegeven, rekening gehouden met alle bekende factoren die op de waarde van invloed kunnen zijn. (…)

De waarde in het economische verkeer in vrij opleverbare staat is op peildatum 31 augustus 2000 geschat op:

€ 439.000,=

(…)

Toelichting

De waarde in het economisch verkeer is mede gebaseerd op de navolgende referentieverkopen:

1) Verkoop van een perceel grond aan de [V-straat] (…) ter grootte van ca. 427 m² (…) d.d. 24 augustus 2001 (…).

2) Verkoop van een perceel grond aan de [V-straat] (…) ter grootte van ca. 423 m² (…) d.d. 31 augustus 2001 (…).

3) Verkoop van een perceel grond aan de [V-straat] (…) ter grootte van ca. 401 m² (…) d.d. 18 juni 2002 (…).

De minimaal gerealiseerde m² prijs in voornoemde transacties bedraagt ca. 850,=.

Uit onderstaand overzicht van de NVM kwartaalcijfers valt af te lezen dat de marktprijzen voor vrijstaande woningen vanaf het 3e kwartaal 2000 tot het 3e kwartaal 2001 ca. 9% zijn gestegen. Deze stijging zet zich door tot het einde 2e kwartaal 2002 waarna weer een daling optreedt.

Rekening houden[d] met deze cijfers komt de door mij gehanteerde m² prijs voor de eerste 425 m² uit op ca. € 780,= per m².

Voor de resterende omliggende (tuin)grond van ca. 268 m² wordt door mij een m² prijs aangehouden van ca. € 400,= per m².”

2.2.12. Tot de bijlagen bij het taxatierapport van [U] behoort een tekening bij een bouwaanvraag van [X] voor de bouw van het in dat rapport vermelde vrijstaande woonhuis met garage op het perceel en waarop als eerste datering is vermeld 31 maart 2000.

3. Geschil in hoger beroep

In geschil is of bij de koop door belanghebbende van een perceel grond van 793 m² aan de [M-straat] te [Y] (hierna: het perceel) de juiste prijs in aanmerking is genomen en of – indien en voorzover deze prijs te laag is geweest – het meerdere als een uitdeling van winst ten gunste van belanghebbende moet worden beschouwd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In de uitspraak van heden betreffende de navorderingsaanslag voor het jaar 2000 ten name van [F BV] (kenmerk 07/00503) is het Hof tot het oordeel gekomen dat die vennootschap zich door het perceel tegen een te lage prijs aan belanghebbende te verkopen zich een bedrag groot f 635.534 aan winst heeft laten ontgaan. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het Hof naar zijn beslissing van heden in de zaak met kenmerk 07/00503. Nu het Hof van oordeel is dat het bedrag van de onttrekking (aanzienlijk) lager is dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, is het hoger beroep van belanghebbende in zoverre gegrond.

4.2. Ten aanzien van belanghebbende rijst de vraag of de hiervoor geconstateerde onttrekking voor haar een uitdeling van winst vormt. Belanghebbende heeft gesteld dat dit niet het geval is. De inspecteur heeft gesteld dat sprake is van een uitdeling en dat de rechtbank op dit punt een juiste beslissing heeft genomen.

4.3. Naar het oordeel van het Hof moet belanghebbende zich, zowel in haar hoedanigheid van directeur van [F BV], als in haar hoedanigheid van enig aandeelhouder van die vennootschap bewust zijn geweest van de onjuistheid van de prijs die zij en [F BV] ter zake van de verkoop van het perceel in 2000 zijn overeengekomen. Daarbij is van belang dat die prijs klaarblijkelijk is tot stand gekomen zonder daarover bij een waardedeskundige of taxateur advies in te winnen, terwijl het ook naar het oordeel van het Hof in de zaak 07/00503 om een zeer aanzienlijk prijsverschil gaat. Een dergelijk verschil kan partijen niet zijn ontgaan. Mitsdien dient voormelde onttrekking voor belanghebbende als een uitdeling van winst te worden aangemerkt.

Slotsom

4.4. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat het bedrag van de uitdeling groot

f 635.534,- bij belanghebbende tegen het bijzonder tarief van artikel 57a van de Wet als winst uit aanmerkelijk belang tot haar belastbaar inkomen dient te worden gerekend.

De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de inspecteur vernietigen en de aanslag verminderen tot een naar een belastbaar inkomen van f 754.303 (= f 118.769 + f 635.534), waarvan een bedrag van ƒ 635.534 te belasten naar het bijzonder tarief van artikel 57a van de Wet.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a van het Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 [beroepschrift, zitting] x € 322 x 1 (wegingsfactor) = € 644.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing betreffende de

boete, het griffierecht en de proceskosten;

- vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van

f 754.303, waarvan ƒ 635.534,- moet worden belast naar het bijzonder tarief van artikel 57a

van de Wet;

- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van

€ 644.

De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, H.E. Kostense en H.N. van der Kolk, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 25 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.