Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-04-2010, BM0711, 08/00249

Gerechtshof Amsterdam, 01-04-2010, BM0711, 08/00249

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 april 2010
Datum publicatie
14 april 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0711
Zaaknummer
08/00249

Inhoudsindicatie

In de bezwaarprocedure is de voorlopige aanslag verminderd omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met de ingehouden en afgedragen loonheffingen. Het Hof ziet, anders dan de inspecteur en de rechtbank, geen aanleiding om bij de toekenning van proceskosten in de bezwaarfase de wegingsfactor te matigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk BK 08/00249

1 april 2010

uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[A], belanghebbende,

Gemachtigde mr. G.J.F. Vink te Leusden,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 07/4202 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 21 april 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een voorlopige aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.014.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar tegen de voorlopige aanslag gemaakt en daarbij verzocht om een kostenvergoeding. De inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 15 juni 2007, de aanslag verminderd en een kostenvergoeding ten bedrage van € 40,25 toegekend.

1.3. Bij uitspraak van 22 januari 2008, verzonden op 24 januari 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep inzake de kostenvergoeding ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 februari 2008, aangevuld bij brief van 4 april 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Beide partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend om zonder mondelinge behandeling op het hoger beroep te beslissen.

2. Feiten

2.1 Met dagtekening van 16 januari 2006 is aan belanghebbende voor het jaar 2006 een automatische voorlopige teruggaaf IB/PVV verleend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.872, aanslagnummer […]. De voorlopige teruggaaf bedraagt € 5.564, welk bedrag als volgt is berekend:

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen € 82.215

Af: gecombineerde heffingskorting € 4.085

voorheffingen € 83.694

-/- € 87.779

Teruggaaf € 5.564

2.2. De voorlopige aanslag IB/PVV 2006 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.014 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.920. Het bedrag van de aanslag ad € 56.280 is als volgt berekend:

Inkomstenbelasting box 1 € 49.179

Premie volksverzekeringen box 1 € 9.710

Inkomstenbelasting box 3 € 1.476

Totaal € 60.365

Af: gecombineerde heffingskorting -/- € 4.085

Te betalen: € 56.280

2.3. In bezwaar heeft belanghebbende de inspecteur bericht dat op alle inkomsten uit tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking loonheffing is ingehouden en afgedragen. Hij verzoekt om vermindering van de voorlopige aanslag.

2.4. Belanghebbende is in de bezwaarfase bijgestaan door een belastingadviseur. In bezwaar is verzocht om vergoeding van kosten ad € 161 die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaarschrift heeft moeten maken.

2.5. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar toegewezen en de voorlopige aanslag als volgt vastgesteld:

Inkomstenbelasting box 1 € 49.179

Premie volksverzekeringen box 1 € 9.710

Inkomstenbelasting box 3 € 1.476

Totaal € 60.365

Af: gecombineerde heffingskorting € 4.085

Voorheffingen € 54.804

Totaal -/- € 58.889

Te betalen €1.476

Voorts is daarbij een kostenvergoeding toegekend tot een bedrag van € 40,25 (factor 0.25), onder de overweging dat het een eenvoudige en sprekende zaak betreft.

3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de inspecteur terecht de factor 0.25 (een zaak van zeer licht gewicht) heeft toegepast bij de toekenning van de kostenvergoeding.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna:Awb) worden de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend op verzoek van de belanghebbende vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

4.2. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor vergoeding in aanmerking. In de bijlage van het Besluit staat het forfaitaire tarief dat geldt voor de vergoeding van proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit in bezwaar is herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Tevens is niet in geschil dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

4.4. De hoogte van de in bezwaar gemaakte kosten wordt mede bepaald door de in de bijlage van het Besluit staande wegingsfactoren. De wegingsfactoren hangen samen met de ingewikkeldheid van de zaak. De inspecteur is van mening dat het gewicht van deze zaak zeer licht is en kent een wegingsfactor toe van 0,25. Belanghebbende betwist het gewicht dat aan de zaak is toegekend en daarmee de gehanteerde wegingsfactor.

4.5. Het Hof is van oordeel dat een vergoeding moet worden toegekend van € 161 met gebruikmaking van een wegingsfactor 1. Een lagere factor kan niet worden gemotiveerd met de omstandigheid dat de gemachtigde heeft kunnen volstaan met het schrijven van een brief waarin hij meedeelt dat geen rekening is gehouden met de voorheffingen. De gemachtigde heeft zich moeten verdiepen in de cijfers en de vraag waarom de voorlopige teruggaaf van € 5.564 is gewijzigd in een voorlopige aanslag van € 56.280. In casu is geen sprake van een fout die zonder enig nader onderzoek duidelijk kenbaar was. Naar het Hof begrijpt is er ook na het verzoek om telefonische inlichtingen door de gemachtigde bij de belastingdienst geen duidelijkheid verkregen over de achtergrond van de voorlopige aanslag. Onder deze omstandigheden bestaat er geen reden de factor te matigen.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit stelt het Hof de proceskosten vast op € 161 voor zover het de bezwaarfase betreft (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift), € 644 voor zover het de beroepsfase betreft (2 punten voor het indienen van het beroepschrift + verschijnen ter zitting van de rechtbank) en € 322 voor zover het de hoger beroepsfase betreft (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift), met een wegingsfactor van 1.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur voor zover het de proceskostenvergoeding betreft;

- bevestigt de uitspraak van de inspecteur voor het overige;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in de bezwaarfase tot een bedrag van € 161;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in de beroepsfase en de hoger beroepsfase tot een bedrag van € 966;

- gelast dat aan belanghebbende het betaalde griffierecht, groot € 39 (beroep bij de rechtbank) en € 107 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 146 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 1 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.