Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2010, BM0868, 08/01272

Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2010, BM0868, 08/01272

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 februari 2010
Datum publicatie
14 april 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0868
Zaaknummer
08/01272

Inhoudsindicatie

In geschil is de beschikking heffingsrente, groot € 12. Het Hof overweegt dat de inspecteur, door het verminderen van de voorlopige aanslag -vanwege een ten onrechte niet toegepaste arbeidskorting- en die aanslag verder te verminderen dan alleen op grond van de aangifte gerechtvaardigd zou zijn, niet onzorgvuldig heeft gehandeld.

Het beroep van belanghebbende op het gelijkheids- of het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/01272

18 februari 2010

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor Alkmaar,

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/2612 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[A] te [Z],

belanghebbende

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 15 december 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een nadere voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 501. Tevens is bij beschikking € 12 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking heffingsrente bezwaar gemaakt. Bij uitspraak, gedagtekend 5 februari 2008, heeft de inspecteur die beschikking gehandhaafd.

1.3. Bij brief van 28 februari 2008, bij de rechtbank ingekomen op 29 februari 2008, heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend.

1.4. Bij uitspraak van 24 oktober 2008, aan partijen toegezonden op 29 oktober 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen 3 december 2008. De motivering van het hoger beroep is ingekomen op 31 december 2008. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2009. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van [A-B]. Namens de inspecteur zijn verschenen J. Marsman en A.A. Portier. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Het Hof neemt over de door de rechtbank vastgestelde feiten, waartegen partijen geen grieven hebben ingebracht:

“2.1. Eiser was in 2006 en 2007 werkzaam bij [naam organisatie]. Daarnaast genoot eiser een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

2.2. Aan eiser is met dagtekening 31 januari 2007 een voorlopige aanslag IB/PVV 2007 opgelegd ten bedrage van € 6.354. Hierbij is rekening gehouden met een bedrag aan heffingskortingen van in totaal € 2.048, bestaande uit € 2.043 aan algemene heffingskorting en € 5 aan korting voor maatschappelijke beleggingen. Op het aanslagbiljet is vermeld dat indien de aanslag voor 28 februari 2007 in één keer wordt betaald, een betalingskorting van € 100 wordt gegeven. Eiser heeft de aanslag op 26 februari 2007 geheel voldaan.

2.3. Naar aanleiding van de door eiser in maart 2007 ingediende aangifte over 2006 heeft verweerder met dagtekening 11 oktober 2007 de voorlopige aanslag verminderd met € 2.351 tot een bedrag van € 4.003. Hierbij is rekening gehouden met heffingskortingen tot een totaalbedrag van € 4.010 bestaande uit een bedrag van € 2.043 aan algemene heffingskorting, € 1.642 aan arbeidskorting en € 325 aan korting voor maatschappelijke beleggingen.

2.3. Bij brief van 7 december 2007 heeft eiser verzocht de vermindering voor een deel, € 500, terug te draaien. Hierop heeft verweerder met dagtekening 15 december 2007 een nadere voorlopige aanslag opgelegd ten bedrage van € 501, vermeerderd met € 12 heffingsrente. De heffingsrente is berekend vanaf 1 juli 2007.

2.4. Met dagtekening 24 mei 2008 is aan eiser over 2007 een voorlopige aanslag van € 434 opgelegd, vermeerderd met € 20 heffingsrente.”.

3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht een beschikking heffingsrente, groot € 12, heeft vastgesteld.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het

proces-verbaal van de zitting.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

“4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de verminderingsbeschikking aan eiser een hoger bedrag is teruggegeven dan waar hij recht op had. Verweerder heeft gesteld dat de verminderingsbeschikking is gebaseerd op de aangifte over 2006, alsmede op een aanvulling daarop. Eiser betwist een aanvulling op zijn aangifte 2006 te hebben ingediend en heeft onweersproken gesteld dat die aangifte slechts tot een vermindering met € 709 zou hebben kunnen leiden. Desgevraagd heeft verweerder niet kunnen aangeven waaruit de aanvulling op de aangifte heeft bestaan en waarom die heeft geleid tot de bij de verminderingsbeschikking bepaalde teruggave. Onder die omstandigheden acht de rechtbank de totstandkoming van de verminderingsbeschikking onzorgvuldig. Dit leidt tot de conclusie dat de bij deze beschikking in rekening gebrachte heffingsrente moet komen te vervallen.”.

5.2. In hoger beroep heeft de inspecteur aangevoerd dat de vermindering van de voorlopige aanslag gedagtekend 31 januari 2007 niet alleen berustte op de door belanghebbende ingediende aangifte over het jaar 2006, maar ook op de brief van belanghebbende van 28 juni 2007, waarin belanghebbende (onder meer) vermeldt dat in de tweede voorlopige aanslag over het jaar 2006, gedagtekend 24 maart 2006, ten onrechte geen arbeidskorting was verrekend. De omstandigheid dat die brief een bezwaar tegen een toegekende, door belanghebbende te laag geachte, rentevergoeding betreffende een voorlopige aanslag over 2006 inhoudt, belette de inspecteur niet bij de door de aangifte over 2006 ingegeven verlaging van de voorlopige aanslag, gedagtekend 31 januari 2007, mede in aanmerking te nemen dat bij de vaststelling van die voorlopige aanslag (eveneens) ten onrechte geen arbeidskorting was toegepast. Door die fout bij de vermindering van die voorlopige aanslag te herstellen en die aanslag verder te verminderen dan alleen op grond van de aangifte gerechtvaardigd zou zijn geweest, heeft de inspecteur niet onzorgvuldig gehandeld.

5.3 Voor de berekening van de verschuldigde heffingsrente speelt het tijdstip waarop belanghebbende de aan hem opgelegde voorlopige aanslagen betaalt, geen rol.

5.4. De inspecteur heeft een juiste toepassing gegeven aan de wettelijke bepalingen inzake heffingsrente. De billijkheid of innerlijke waarde van die bepalingen staat niet ter beoordeling van het Hof.

5.5. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij, door de litigieuze beschikking heffingsrente vast te stellen, gehandeld heeft in strijd met het gelijkheids- of het vertrouwensbeginsel.

Slotsom

5.6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is; de uitspraak van de rechtbank kan niet in stand blijven.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een der partijen in de kosten van de wederpartij te veroordelen.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mrs. A Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en K. Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 18 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.