Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2010, BM2796, 09/00433 en 09/00434
Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2010, BM2796, 09/00433 en 09/00434
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 april 2010
- Datum publicatie
- 6 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BM2796
- Zaaknummer
- 09/00433 en 09/00434
Inhoudsindicatie
Uit de wettelijke bepalingen en de parlementaire toelichting volgt dat het niet mogelijk is om op bezwaarschriften, door verschillende belanghebbenden ingediend, bij één uitspraak te beslissen.
Het Hof vernietigt reeds daarom de uitspraak. De heffingsambtenaar zal alsnog afzonderlijk uitspraak moeten doen op de bezwaarschriften van belanghebbenden.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken P09/00433 en 09/00434
datum: 22 april 2010
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z],
(hierna [X])
gemachtigde mr. G.M.L.G. Marell
en
[Y], te [Z],
(hierna [Y])
gemachtigde mr. G.M.L.G. Marell
tegen de uitspraak in de zaak met nummer SBR 08/1094 van de rechtbank Utrecht
(hierna de rechtbank) in het geding tussen
[X] en [Y]
(hierna tezamen ook te noemen belanghebbenden)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente De Bilt,
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1. De heffingsambtenaar heeft aan [X] een beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) opgelegd met dagtekening 28 februari 2007 waarin de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [Z]voor het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2007 en naar de waardepeildatum 1 januari 2005 is vastgesteld op € 715.000.
Door [X] is een bezwaarschrift ingediend met dagtekening 10 april 2007.
1.1.2. De heffingsambtenaar heeft aan [Y] een beschikking ingevolge artikel 22 van de de Wet Woz opgelegd met dagtekening 28 februari 2007 waarin de waarde van de onroerende zaak [a-straat 2] te [Z] voor het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2007 en naar de waardepeildatum 1 januari 2005 is vastgesteld op € 647.500.
Door [Y] is een bezwaarschrift ingediend met dagtekening 10 april 2007.
1.2. Bij brief met dagtekening 28 februari 2008 heeft de heffingsambtenaar bij één geschrift uitspraak gedaan op voornoemde bezwaarschriften waarin de bestreden beschikkingen worden gehandhaafd.
1.3. Door belanghebbenden is in één gezamenlijk geschrift beroep ingesteld.
1.4. Bij uitspraak van 8 mei 2009, verzonden op 11 mei 2009, (waarin belanghebbenden worden aangeduid als “eisers”) heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven,
bepaalt dat de [gemeente] het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- aan hen vergoedt”.
1.5. Het door belanghebbenden tegen deze uitspraak in één gezamenlijk geschrift ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 juni 2009. Het hoger beroep van [X] is geregistreerd onder 09/00433 en het hoger beroep van [Y] is geregistreerd onder 09/00434. De heffingsambtenaar heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.6. Ter zitting van 4 maart 2010 is het hoger beroep van [X] en [Y] behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Overwegingen
2.1. Gezien het bepaalde in artikel 30, eerste lid, van de WOZ zijn op een bezwaar en een beroep tegen beschikkingen als de onderhavige, voor zover van belang, de navolgende bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (in de tekst zoals geldend in het jaar 2007 (hierna: AWR)) van overeenkomstige toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 24a van de AWR kan hij die bezwaar heeft tegen meer dan één voor bezwaar vatbare beschikking daartegen bezwaar maken bij één bezwaarschrift. Op grond van het bepaalde in 25, zevende lid, van de AWR kan de inspecteur indien bezwaar is gemaakt tegen meer dan één voor bezwaar vatbare beschikking, de uitspraken vervatten in één geschrift. Op grond van het bepaalde in artikel 26b, eerste lid, AWR kan hij die beroep instelt tegen meer dan één uitspraak dat doen bij één beroepschrift.
In de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1997/98, 25175, nr. 5) bij voornoemd artikel 24a is uitdrukkelijk aan de orde gekomen dat een bezwaarschrift niet door meerdere belanghebbenden gezamenlijk kan worden ingediend. Dit volgt ook uit de tekst van het artikel zelf. Daarin is immers bepaald dat "hij die bezwaar heeft, (...) bezwaar kan maken". Uit de formulering van de wettelijke bepalingen, alsmede de parlementaire toelichting daarop, volgt dat het niet mogelijk is om op bezwaarschriften, door verschillende belanghebbenden ingediend, bij één uitspraak te beslissen. De uitspraak op bezwaar dient derhalve reeds hierom te worden vernietigd.
2.2. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De heffingsambtenaar dient alsnog afzonderlijk uitspraak te doen op de door belanghebbenden ingediende bezwaarschriften.
3. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt het bedrag van deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 322 x 2 (beroepschrift en verschijnen zitting) x 1 (wegingsfactor) = € 644 voor de beroepsfase, € 322 x 2 (hoger beroepschrift en verschijnen zitting) x 1 (wegingsfactor) = € 644 voor de hoger beroepsfase en € 161 x 2 (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) x 1 (wegingsfactor) = € 322 voor de bezwaarfase, te zamen € 1.610.
4. Beslissing
Het Hof:
-vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;
- verstaat dat de heffingsambtenaar alsnog afzonderlijk uitspraak zal doen op de bezwaarschriften van belanghebbenden;
-veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbenden in beroep, hoger beroep en bezwaar tot een bedrag van in totaal € 1.610; en
- gelast de heffingsambtenaar het door belanghebbenden voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 220 te vergoeden.
Aldus gedaan op 22 april 2010 door mr. M.J. Leijdekker, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus griffier. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.