Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-03-2010, BM4508, 08/00396

Gerechtshof Amsterdam, 11-03-2010, BM4508, 08/00396

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 maart 2010
Datum publicatie
19 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM4508
Zaaknummer
08/00396
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting niet terecht is opgelegd. Zij stelt o.m. dat er naast de verlopen parkeerkaart, een tweede, wel geldige parkeerkaart in de auto aanwezig was. Naar het oordeel van het Hof is de door de parkeercontroleur gemaakte aantekening van de eindtijd van de parkeerkaart aan te merken als onderdeeel van het door de heffingsambtenaar te leveren bewijs dat de parkeerbelasting niet vooraf is voldaan. De heffingsambtenaar is geslaagd in het door hem te leveren bewijs. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P08/00396

uitspraak: 11 maart 2010

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Y, belanghebbende,

gemachtigde B,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/9209 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 19 mei 2006 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 1,10 aan parkeerbelasting en € 46 aan kosten (hierna: de aanslag) ter zake van het parkeren van een voertuig met kenteken […] (hierna: de auto).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 15 augustus 2006, de aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij mondelinge uitspraak van 28 maart 2008, heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 april 2008 aangevuld bij brief van 25 april 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.

1.4. Op 2 juni 2008 en 29 oktober 2009 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Het Hof verwijst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld en die als volgt in de uitspraak van de rechtbank zijn weergegeven (de rechtbank duidt belanghebbende aan als eiseres):

1. Op 19 mei 2006 stond de auto van eiseres met kenteken[…] om 18.24 uur geparkeerd aan de […] te Y, ter hoogte van perceelnummer […]. Er heeft op dat moment parkeercontrole plaatsgevonden.

De parkeercontroleur heeft een parkeerkaartje in de auto aangetroffen dat geldig was tot 18.11 uur. Omdat het parkeerkaartje niet meer geldig was ten tijde van de parkeercontrole, is de naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd.

2.2. Over deze feitenvaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.

2.3. In het tot de gedingstukken behorende ‘Overzicht dossier naheffing’ met datum 6 juni 2006 is onder meer vermeld: ‘KNG Kaartje niet geldig’; ‘tot 18.11’.

3. De procedure voor de rechtbank

Voor de rechtbank was in geschil of de aanslag terecht is opgelegd.

De rechtbank heeft omtrent het geschil overwogen:

3. Eiseres stelt dat wel een geldig parkeerkaartje aanwezig was in de auto, namelijk één die geldig was van 17.49 uur tot de volgende ochtend. Ook een controleur kan fouten maken en een parkeerkaartje over het hoofd zien, stelt zij. Ook kan een kaartje wegwaaien.

Verder wordt in het beroepschrift aangegeven dat een controleur tien minuten moet wachten, voordat hij een naheffingsaanslag parkeerbelasting oplegt.

4. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat de parkeercontroleur zich vergist heeft en meende een kaartje te zien dat geldig was tot 18.11 uur, terwijl deze in werkelijkheid geldig was tot de volgende ochtend. Met alleen haar eigen verklaring en het overgelegde parkeerkaartje heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij vóór het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag de ter zake van het parkeren verschuldigde belasting heeft voldaan. Ook indien eiseres bedoeld heeft aan te voeren dat twee kaartjes in de auto lagen, één die geldig was tot 18.11 uur en één die geldig was tot de volgende ochtend, kan de rechtbank dit standpunt van eiseres niet volgen. Zonder nadere uitleg, die niet is gegeven, is niet aannemelijk dat eiseres reeds om 17.49 uur een kaartje kocht, terwijl het andere kaartje nog geldig was tot 18.11 uur.

5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres tegenover de geloofwaardige verklaring van de controleur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag wel een geldig parkeerbewijs in de auto aanwezig was.

6. De stelling van eiseres dat een controleur tien minuten moet wachten met het opleggen van een naheffingsaanslag na het verlopen van de parkeerduur op het parkeerkaartje, maakt haar eerdere stelling dat een geldig parkeerkaartje in de auto aanwezig was nog minder aannemelijk. Hiermee lijkt eiseres immers te erkennen dat de parkeerduur op het parkeerkaartje verstreken was. Deze stelling kan eiseres overigens niet baten, nog daargelaten of zij juist is, aangezien de controleur een kaartje heeft waargenomen dat geldig was tot 18.11 uur, terwijl de naheffingsaanslag is opgelegd om 18.24 uur. Dit is meer dan tien minuten na het verstrijken van de parkeerduur op het aangetroffen parkeerkaartje.

7. Het beroep is ongegrond.

8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4. Geschil in hoger beroep

4.1. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag niet terecht is opgelegd. Zij stelt onder meer dat er naast de verlopen parkeerkaart, een tweede, op het moment van controle wel geldige parkeerkaart in de auto aanwezig was.

Deze parkeerkaart zou zijn overgenomen van een collega. De parkeercontroleur heeft deze kaart over het hoofd gezien. Belanghebbende stelt dat het, analoog aan de gang van zaken bij de wegenbelasting, mogelijk zou moeten zijn een geldige parkeerkaart waarvoor parkeerbelasting is voldaan over te dragen aan een ander. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag.

4.3. De heffingsambtenaar is van opvatting dat de aanslag terecht is opgelegd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat op de betreffende plaats en het betreffende tijdstip parkeerbelasting verschuldigd was.

5.2. De parkeercontroleur heeft geconstateerd dat er een parkeerkaart in de auto lag die geldig was tot 18.11 uur. Belanghebbende stelt dat in de auto daarnaast nog een parkeerkaart lag die gekocht was op 19 mei 2006 om 17.49 uur en die geldig was tot 22 mei 2006 om 09.06 uur.

5.3. Voor de naheffing van parkeerbelasting is het aan de heffingsambtenaar te stellen –

en bij betwisting aannemelijk te maken – dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan.

5.4. In het onderhavige geval is door de parkeercontroleur met betrekking tot de eindtijd van de parkeerkaart een specifieke, onder 2.3 weergegeven, aantekening gemaakt. Naar het oordeel van het Hof is deze aantekening aan te merken als een onderdeel van het door de heffingsambtenaar te leveren bewijs dat belanghebbende de parkeerbelasting niet vooraf heeft voldaan. De door de parkeercontroleur gemaakte aantekening verschaft duidelijkheid over de toestand op het moment van de controle en geeft aanleiding aan de verklaring van belanghebbende te twijfelen. Het is vervolgens aan belanghebbende om die twijfel weg te nemen.

5.5. Tegenover de verklaring van de heffingsambtenaar dat een parkeerkaart was aangetroffen met een geldigheid tot 18.11 uur heeft de vader van belanghebbende, tevens gemachtigde, slechts volstaan met de verklaring dat hij via een collega in het bezit was gekomen van een parkeerkaart die nog geldig was ten tijde van het opleggen van de aanslag. Ook indien die kaart zichtbaar in de auto zou hebben gelegen, kan dit echter niet leiden tot de conclusie dat ten onrechte is nageheven. De gemachtigde heeft die kaart immers niet verkregen door voldoening van belasting bij de parkeerautomaat.

5.6. Uit het vorenstaande volgt dat het Hof de heffingsambtenaar geslaagd acht in het door hem te leveren bewijs dat ter zake van het eerdergenoemde parkeren de verschuldigde belasting niet is voldaan. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd doet daar niet aan af.

Slotsom

5.7. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J. P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier.

De beslissing is op 11 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.