Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2010, BM4514, 08/00517 t/m 08/00521

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2010, BM4514, 08/00517 t/m 08/00521

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 april 2010
Datum publicatie
19 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM4514
Zaaknummer
08/00517 t/m 08/00521
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 234

Inhoudsindicatie

Opleggen van naheffingsaanslagen met kosten gedurende reeks van dagen niet in strijd met enige rechtsregel. Aan belanghebbende zijn niet meer dan vijf naheffingsaanslagen opgelegd, er is dus gehandeld in overeenstemming met het beleid om na vijf naheffingsaanslagen contact op te nemen met politie of kentekenhouder. Naheffingsaanslagen parkeerbelasting bevatten geen punitief element. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/00517 t/m P08/00521

uitspraak: 29 april 2010

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Y, belanghebbende,

tegen de uitspraken in de zaken nrs. AWB 07/5165 t/m 07/5169 van de rechtbank Amsterdam, van 20 maart 2008 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft op 21, 22, 23, 24 en 25 mei 2007 aan belanghebbende in totaal vijf naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd, ieder ten bedrage van € 2,10 aan parkeerbelasting en € 47 aan kosten (hierna: de naheffingsaanslagen), terzake van het parkeren van een voertuig met kenteken […] (hierna: de auto).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 26 juni 2007, de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

1.3. Bij in één geschrift vervatte uitspraken van 20 maart 2008 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraken ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 april 2008. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Het Hof verwijst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld en die als volgt in de uitspraak van de rechtbank zijn weergegeven (de rechtbank duidt belanghebbende aan als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder):

2.1. Eiseres is kentekenhouder van een personenauto met kenteken […, merk […] (hierna: de auto).

2.2. Op 21, 22, 23, 24 en 25 mei 2007 stond de auto geparkeerd in de […]straat te Y. Tijdens controle hebben parkeercontroleurs van de gemeente Amsterdam op voornoemde data geconstateerd dat er geen geldig betaalbewijs in de auto aanwezig was. Om die reden zijn de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.

2.3. De […]straat te Y is een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats waar ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2007 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) voor parkeren op een parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd.

2.2. Over deze feitenvaststelling bestaat geen geschil zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.

3. De procedure voor de rechtbank

Voor de rechtbank was in geschil of terecht vijf naheffingsaanslagen zijn opgelegd.

De rechtbank heeft omtrent het geschil, voor zover in hoger beroep nog van belang, overwogen:

4.5. De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat de opgelegde naheffingsaanslagen een cumulatie van fiscale sancties is, welke in strijd is met het ‘ne bis in idem’ beginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 18 oktober 1995 (BNB 1996/34) waarin is overwogen dat de kosten die verband houden met de oplegging van een naheffingsaanslag geen sanctie (“a punishment to deter reoffending”) is, doch kosten zijn die worden gemaakt ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag. Deze kosten zijn ingevolge artikel 9 van de Verordening in verbinding met hoofdstuk 4 en 7 van de bij de Verordening behorende tarieventabel voor het jaar 2007 vastgesteld op € 47. Gesteld noch gebleken is dat de hoogte van deze in rekening gebrachte kosten in strijd is met enige wettelijke bepaling. Ook de stelling dat de onderhavige naheffingsaanslagen een punitief karakter hebben omdat vijf maal kosten in rekening zijn gebracht, terwijl naar de stelling van eiseres slechts eenmaal kosten worden gemaakt, wordt door de rechtbank niet gevolgd, reeds omdat het opleggen van vijf naheffingsaanslagen vijf maal het maken van kosten met zich brengt. Ingevolge de hiervoor onder 4.2. genoemde wettelijke bepalingen, mag verweerder deze kosten (maximaal) éénmaal per dag in rekening brengen. Nu de auto op alle hiervoor onder 2.2. vermelde dagen stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan, zijn de onderhavige naheffingsaanslagen terecht opgelegd.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen ongegrond.

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is of de tweede tot en met de vijfde naheffingsaanslag op 22, 23, 24 en 25 mei 2007 terecht zijn opgelegd.

5. Standpunten van partijen

5.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen opgelegd op 22, 23, 24 en 25 mei 2007, niet terecht zijn opgelegd. Zij stelt dat deze aanslagen in strijd zijn met het ‘ne bis in idem’ beginsel en dat aan het opleggen van de tweede tot en met de vijfde naheffingsaanslag en bijbehorende kosten niet het punitieve karakter kan worden ontzegd. Voorts stelt zij dat de gemeente na de tweede of derde aanslag contact met haar had moeten opnemen. Ter zitting heeft belanghebbende haar grief dat ter plaatse niet duidelijk was aangegeven dat voor het parkeren betaald moest worden, ingetrokken.

5.2. De heffingsambtenaar is van opvatting dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Belanghebbende moest terzake van het parkeren iedere kalenderdag opnieuw aan haar belastingplicht voldoen maar heeft dit nagelaten. De heffingsambtenaar stelt dat het vaste jurisprudentie is om te oordelen dat de kosten die onderdeel uitmaken van een naheffingsaanslag geen sanctie betreffen nu het gaat om kosten die worden gemaakt ter zake van het opleggen van de aanslag.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet kunnen voor het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening worden gebracht. Ten aanzien van hetzelfde voertuig worden per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht. Noch de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling bevat een beperking ten aanzien van het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd.

6.2. Belanghebbende stelt dat de gemeente haar na de tweede of derde naheffingsaanslag had moeten informeren over het feit dat de auto geparkeerd stond op een plek waar moest worden betaald. Naar het oordeel van het Hof is er geen rechtsregel waarop een door belanghebbende bedoelde verplichting van de heffingsambtenaar kan worden gebaseerd, zodat deze stelling er niet toe kan leiden dat twee of drie van de in geding zijnde naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd.

6.3. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift en ter zitting uiteengezet dat in het stadsdeel waar de auto geparkeerd stond, beleid wordt gevoerd voor situaties waarin een auto gedurende meer dagen aaneengesloten staat geparkeerd op een plaats waar parkeerbelasting moet worden voldaan en tijdens controles blijkt dat dit feitelijk niet gebeurt. Dit beleid houdt in dat in de regel na vijf naheffingsaanslagen contact wordt opgenomen met de politie of de kentekenhouder. Indien dit niet (tijdig) is gedaan en meer dan vijf naheffingsaanslagen zijn opgelegd, wordt volgens de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarfase onderzocht of er redenen zijn om het totaal aantal naheffingsaanslagen te verminderen tot vijf. In het onderhavige geval zijn in totaal vijf naheffingsaanslagen opgelegd zodat volgens de heffingsambtenaar in het onderhavige geval is gehandeld in overeenstemming met het gevoerde beleid.

6.4. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van het gevoerde beleid. Nu aan belanghebbende in totaal niet meer dan vijf naheffingsaanslagen zijn opgelegd, kan niet worden geoordeeld dat is gehandeld in strijd met dit beleid.

6.5. Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat sprake is van een straf, oordeelt het Hof als volgt. Bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslagen gaat het niet om (bestuurs- of strafrechtelijke) sancties maar om naheffing van niet betaalde parkeerbelasting met kostenverhaal (doorberekening van de aan het opleggen van de naheffingsaanslag verbonden kosten aan de belastingplichtige) overeenkomstig artikel 234, vierde en zesde lid, van de Gemeentewet. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het kostenbedrag niet slechts een vergoeding voor gemaakte kosten is maar (tevens) zou moeten worden aangemerkt als straf ter afschrikking van herhaling. Van een ’criminal charge’in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is dan ook geen sprake (vgl. EHRM, 24 februari 1994, series A, vol. 284, BNB 1994/175, en Hoge Raad, 8 oktober 1995, nr. 30 208, Belastingblad 1995/703). Nu de naheffingsaanslagen niet mede de strekking hebben om leed toe te voegen is er geen reden aan te nemen dat een punitief element aanwezig is.

6.6. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.

Slotsom

6.7. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.

7. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J. P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 29 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.