Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2010, BM5542, 08/00438

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2010, BM5542, 08/00438

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 april 2010
Datum publicatie
26 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5542
Zaaknummer
08/00438
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 1:3

Inhoudsindicatie

Ter zitting van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en de daarmee verband houdende aanslag onroerende zaakbelasting (ozb) ingetrokken. In geschil is of de WOZ-beschikking en de aanslag ozb ondanks de verklaring ter zitting in stand zijn gebleven/kunnen blijven en zo ja of de objectafbakening juist is en of de heffingsambtenaar de waarde van het object niet te hoog heeft vastgesteld.

Het Hof stelt voorop dat een beschikking op grond van artikel 1:3, eerste en tweede lid van de Awb schriftelijk moet worden genomen. De WOZ-beschikking en de aanslag ozb zijn niet in de vereiste schriftelijke vorm ter zitting van de rechtbank of daarna ingetrokken. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende geen belang meer had bij het beroep. De rechtbank heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep van de heffingsambtenaar gegrond. Dat hij niet was voorbereid op de vraag van de rechtbank m.b.t. de objectafbakening brengt niet met zich dat hij niet zou zijn gehouden aan zijn verklaring ter zitting. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel wordt gehonoreerd. Het Hof komt niet toe aan de objectafbakening en het geschil over de waarde van de woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/00438

uitspraak: 29 april 2010

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,

de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak AWB 07/3456 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 21 februari 2008 in het geding tussen

X, wonende te Y,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking (hierna: de WOZ-beschikking) met dagtekening 28 februari 2007 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak […] 29 te Y (hierna: het object) naar de waardepeildatum 1 januari 2005 voor het tijdvak 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 vastgesteld op € 305.000. Met dezelfde dagtekening heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanslag onroerende-zaakbelasting (hierna: de aanslag OZB) opgelegd.

1.2. Na tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 16 april 2007, het bezwaar ongegrond verklaard en de WOZ-beschikking gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 21 februari 2008, verzonden op 10 maart 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt.

1.4. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij brief van 18 april 2008, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum, en aangevuld bij brieven van 22 april en 19 mei 2008.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

“[De heffingsambtenaar] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld de in geding zijnde woz-beschikking ter zake van [het object] onrechtmatig te hebben vastgesteld in verband met een onjuiste objectafbakening. [De heffingsambtenaar] heeft gesteld ten onrechte een recht van opstal bij de vaststelling van de onderhavige woz-beschikking buiten beschouwing te hebben gelaten. [De heffingsambtenaar] geeft aan dat de kavel en de opstal verschillende woz-objecten zijn met –waarschijnlijk – verschillende belastingplichtigen.

[De heffingsambtenaar] heeft de woz-beschikking vervolgens ter zitting ingetrokken alsmede de daarmee verband houdende aanslag(en) onroerende zaakbelasting (OZB).

De rechtbank bevestigt de intrekking van de woz-beschikking en corresponderende aanslag(en) OZB.

Nu de voorliggende woz-beschikking en aanslag(en) OZB door de [heffingsambtenaar] zijn vernietigd, kan een uitspraak van de rechtbank in deze beroepszaak [belanghebbende] niet in een gunstiger positie brengen dan waarin hij door [het besluit van de heffingsambtenaar] is komen te verkeren. [Belanghebbende] heeft bijgevolg geen belang meer bij zijn beroep, zodat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.”

3. Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast:

3.1. Belanghebbende was niet ter zitting bij de rechtbank aanwezig of vertegenwoordigd.

3.2. De heffingsambtenaar heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard dat hij de WOZ-beschikking en de aanslag OZB intrekt (hierna: de verklaring). De rechtbank heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

3.3. Na de zitting bij de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de intrekking niet (schriftelijk) bevestigd aan belanghebbende en/of aan de rechtbank.

3.4. De heffingsambtenaar heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat de gedachte dat hij de verklaring ten onrechte had afgelegd “vrij snel” na de zitting bij de rechtbank bij hem was opgekomen.

4. Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de WOZ-beschikking en de aanslag OZB ondanks de verklaring ter zitting in stand zijn gebleven dan wel kunnen blijven en zo ja, of de objectafbakening juist is en of de heffingsambtenaar de waarde van het object niet te hoog heeft vastgesteld.

4.2. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de rechtbank hem ter zitting heeft voorgehouden dat er sprake is van een onjuiste objectafbakening omdat bij de vaststelling van de WOZ-beschikking geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat belanghebbende slechts een recht van opstal van de grond heeft, als gevolg waarvan de grond ten onrechte in aanmerking is genomen bij de vaststelling van de waarde van het object. Doordat de objectafbakening pas bij de mondelinge behandeling is besproken, heeft hij zich daarop niet kunnen voorbereiden en heeft hij de juistheid van wat de rechtbank hem voorhield beaamd. Om die reden heeft hij “ter zitting bevestigd de beschikking in te zullen trekken”.

De heffingsambtenaar heeft na de zitting ingezien dat er sprake is van een zelfstandig opstalrecht dat niet is gekoppeld aan een huurrecht, dan wel een recht van erfpacht of een ander beperkt recht. In die situatie wordt de houder van het opstalrecht geacht ook het genot van de grond te hebben. Daarom heeft hij hoger beroep ingesteld. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en handhaving van de WOZ-beschikking en de aanslag OZB.

4.3. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat hij de WOZ-beschikking en de aanslag OZB verkeerd heeft vastgesteld en dat hij beide intrekt. Hij neemt, naar het Hof begrijpt, het standpunt in dat de heffingsambtenaar niet tegen zijn eigen beslissing in hoger beroep kan gaan. Zo dat wel het geval is, bepleit hij een waarde van de woning van € 267.000.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het Hof stelt voorop dat een beschikking op grond van artikel 1:3, eerste en tweede lid, van de Awb schriftelijk moet worden genomen. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van de rechtbank verklaard de WOZ-beschikking en de aanslag OZB in te trekken. Het Hof kan deze verklaring niet anders duiden dan als een mondelinge intrekking ter zitting. Vaststaat echter dat de heffingsambtenaar in aansluiting op hetgeen hij heeft verklaard, geen schriftelijke bevestiging van de intrekking heeft gezonden aan belanghebbende en/of aan de rechtbank. Dit houdt naar het oordeel van het Hof in dat de WOZ-beschikking en de aanslag OZB niet overeenkomstig de daarvoor vereiste schriftelijke vorm ter zitting van de rechtbank dan wel daarna zijn ingetrokken.

5.2. Nu de WOZ-beschikking en de aanslag OZB ten tijde van de mondelinge uitspraak niet schriftelijk waren ingetrokken, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende geen belang meer had bij het ingestelde beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Om die reden is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond.

5.3. Met betrekking tot de stelling van de heffingsambtenaar dat hij ter zitting bij de rechtbank is overvallen doordat de rechtbank de objectafbakening aan de orde stelde en dat hij om die reden terug kan komen van zijn verklaring ter zitting, overweegt het Hof als volgt. De heffingsambtenaar heeft te gelden als een professionele procespartij die behoort te weten wat de gevolgen zijn van een onvoorwaardelijke mededeling ter zitting. Bij een gerezen onduidelijkheid of bij twijfel over de juistheid van de beantwoording van een gestelde vraag tijdens de mondelinge behandeling kan hij om schorsing van het onderzoek verzoeken. De gedingstukken in eerste aanleg, waaronder het verweerschrift en het taxatierapport, konden aanleiding geven de objectafbakening aan de orde te stellen, zodat de heffingsambtenaar hierop voorbereid had kunnen zijn. Een en ander brengt het Hof tot de conclusie dat hetgeen de rechter ter zitting van de rechtbank aan de heffingsambtenaar heeft gevraagd geen strijd oplevert met een goede procesorde. Dat de heffingsambtenaar niet was voorbereid op de vraag, brengt daarom niet reeds met zich dat de heffingsambtenaar niet meer zou zijn gehouden aan zijn verklaring ter zitting.

5.4. Het Hof leest in het verweerschrift een beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel en overweegt daarover als volgt. Nu de heffingsambtenaar kort na de zitting tot de conclusie kwam dat hij de verklaring op onjuiste gronden had afgelegd, had het op zijn weg gelegen om belanghebbende vóór de ontvangst van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank, of onverwijld daarna, daarvan in kennis te stellen. Dat is niet gebeurd. Belanghebbende heeft door middel van de uitspraak van de rechtbank, verzonden op 10 maart 2008, kennis genomen van hetgeen door de heffingsambtenaar ter zitting is verklaard. Belanghebbende heeft van het gewijzigde standpunt van de heffingsambtenaar kennis genomen door middel van het hoger beroepschrift van 18 april 2008, waarvan het Hof hem bij brief van 29 mei 2008 een kopie heeft toegezonden. Belanghebbende heeft derhalve omstreeks elf weken in de veronderstelling verkeerd dat de WOZ-beschikking en de aanslag OZB zouden worden vernietigd. Om deze redenen honoreert het Hof belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.

5.5. In verband met het voorgaande komt het Hof niet toe aan de objectafbakening en het geschil over de waarde van de woning.

5.6. De slotsom is dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, met uitzondering van haar beslissing omtrent het griffierecht. Doende wat de rechtbank na de toezegging ter zitting had behoren te doen vernietigt het Hof de uitspraak op bezwaar, de WOZ-beschikking en de aanslag OZB.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel c vermelde reiskosten, gemaakt voor de procedure bij het Hof. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, Halfweg-Amsterdam v.v.

(2 x 4 strippen á € 0,50) = € 4.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep in eerste aanleg gegrond;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de WOZ-beschikking; en

- vernietigt de aanslag OZB.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.F. Slijpen en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 29 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.