Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2010, BM5664, 08/00935 en 09/00378

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2010, BM5664, 08/00935 en 09/00378

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 april 2010
Datum publicatie
26 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5664
Zaaknummer
08/00935 en 09/00378

Inhoudsindicatie

Het niet reageren op een verzoek waarin kwestie van stichting en beoogde giftenaftrek uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld, gevoegd bij het accepteren van deze aftrekpost in de jaren 2000 tot en met 2003, hebben bij belanghebbende in redelijkheid de indruk kunnen wekken dat de door de inspecteur gevolgde gedragslijn berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. Het rechtens te beschermen vertrouwen strekt niet zo ver dat ook de hoogte van de in aftrek gebrachte bedragen niet meer mag worden getoetst.

Voor aftrek scholingsuitgaven moet het verwerven van de kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvinden; met andere woorden: zelfstudie is daarvoor onvoldoende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken P08/00935 en 09/00378

29 april 2010

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/Utrecht,

de inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

mr. drs. [X], wonende te [Z],

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummer 08/1164 van de rechtbank Haarlem (hierna de rechtbank) van 15 augustus 2008 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur,

en het hoger beroep van

belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummer 08/4549 van de rechtbank van 22 april 2009 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2004, kenmerk 08/00935

De inspecteur heeft met dagtekening 2 mei 2007 belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.665 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.285.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 21 december 2007, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 15 augustus 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.898 en – naar het Hof verstaat – een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.285.

1.2. Met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2005, kenmerk 09/00378

De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2007 belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.001 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.472.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 7 mei 2008, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.856 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.472.

Bij uitspraak van 22 april 2009, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.3. Met betrekking tot het hoger beroep

Tegen bovenstaande uitspraak van de rechtbank, vermeld onder 1.1., heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij een beroepsschrift van 27 augustus 2008, dat bij het Hof op dezelfde dag is ingekomen. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Tegen bovenstaande uitspraak van de rechtbank, vermeld onder 1.2., heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 27 mei 2009, bij het Hof ingekomen op 29 mei 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Op 12 april 2010 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Afschriften van deze stukken zijn aan de inspecteur gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1. Door belanghebbende is op 31 augustus 2000 een stichting met de naam “Stichting [Y]”(hierna de stichting) in het leven geroepen. Belanghebbende is sedert de oprichting van de stichting enig bestuurder. De stichting heeft, volgens artikel 2 van de statuten, -samengevat- ten doel: het signaleren van structurele knelpunten, het oplossen van problemen welke personen of instanties ondervinden en het bevorderen van constructieve ontwikkelingen op de terreinen van onderwijs, rechtsbescherming en zorg.

2.2. In zijn aangifte IB/PVV 2000 heeft belanghebbende een aftrekpost voor giften opgenomen van f 912 (na toepassing drempel) waarvan een bedrag van f 1.298 (voor toepassing drempel) ziet op uitgaven van belanghebbende in 2000 ten behoeve van stichting, die niet door de stichting zijn vergoed, en waaromtrent door eiser (bij voorbaat) van vergoeding is afgezien

2.3. Tot de gedingstukken behoort een schrijven van belanghebbende aan de inspecteur van 15 juni 2001. In de aanhef van dit schrijven is opgenomen:

“Betreft: 1.Toevoeging Bijlagen behorende en aangegeven op het aangifteformulier IB/PVV 2000 van 15-6-2001.

2. Verzoek i.z. Giften-aftrek i.v.m. oprichting Stichting [Y] (zie bijlagen 19a, 19b).”

En voorts schrijft belanghebbende in de brief:

“2. Ik verzoek u, na controle en beoordeling (zie bijlagen 19a en 19b), te erkennen dat de opgerichte “Stichting [Y]” een het algemeen nut beogende instelling is, de aftrek te honoreren. Ik verneem graag van u of ik nog een toelichting of aanvulling moet geven.”

In de tot de gedingstukken behorende bijlage 19b bij de aangifte IB/PVV 2000 is een

toelichting op de giftenaftrek opgenomen. In deze bijlage deelt belanghebbende mede dat ten behoeve van de stichting (onder andere voor werkzaamheden, vergaderen en ontvangst) een ruimte aan de woning van belanghebbende is onttrokken. Ten aanzien van de daaraan toe te rekenen kosten merkt belanghebbende op:

“… worden er (deel)kosten gemaakt die aan de Stichting toe te rekenen zijn, zoals: de ruimte zelf, electra, gas, water, verzekeringen, kabel, gemeentelijke belastingen, waterschapslasten etc. (deze kosten kunnen naar Algemeen Aanvaardbaar Maatschappelijke opvattingen in redelijkheid worden gedeclareerd).

(…)

Van declaratie wordt echter vrijwillig afgezien en komt een en ander als gift aan de Stichting toe.”

2.4. Ook in de jaren 2001 tot en met 2003 heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV een aftrekpost voor giften opgenomen, waarvan (een deel van) de genoemde giften zien op de stichting. Bij de aanslagregeling IB/PVV 2000-2003 is de aftrekpost giften gevolgd.

2.5. De stichting is door de inspecteur niet aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956 en artikel 6.33 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

2.6. Tot de gedingstukken (opgenomen als bijlagen bij de nadere stukken van 9 april 2010) behoort een tweetal brieven van de inspecteur van de belastingdienst Utrecht-Gooi/Kantoor Amersfoort waarvan de ene brief (gedateerd 4 februari 2003) is gericht aan de heer [A] en de andere brief (gedateerd 4 maart 2003) is gericht aan mevrouw [A], beiden woonachtig op het adres […]. In de brief aan de heer [A] wordt in verband met de behandeling van zijn aangifte IB/PVV 2001 gevraagd naar de volledige statuten van de stichting. In de aangifte van de heer [A] is een bedrag van f 4.480 (€ 2.032) aan aftrekbare giften opgenomen. In de brief aan mevrouw [A] wordt in verband met de behandeling van haar aangifte IB/PVV 2001 gevraagd naar officiële stukken waaruit blijkt wie de bestuurders zijn van de stichting. In de aangifte van mevrouw [A] is eveneens een bedrag van f 4.480 (€ 2.032) aan aftrekbare giften opgenomen. De in de aangiften IB/PVV 2001 opgenomen giftenaftrek van de heer en mevrouw [A] is gevolgd door de inspecteur.

2.7. Belanghebbende woont in 2004 en 2005 op een ander adres dan in het jaar 2000.

2.8. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag IB/PVV 2004 heeft de inspecteur een correctie aangebracht ten aanzien van de door belanghebbende bij de aangifte geclaimde giftenaftrek ad € 987. Voornoemde giftenaftrek ziet voor een gedeelte groot € 767 op door belanghebbende in het onderhavige jaar gedane uitgaven en/of gemaakte kosten die belanghebbende - naar hij stelt – had kunnen declareren bij de stichting maar waar hij (bij voorbaat) van heeft afgezien. Het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt in 2004 € 35.244.

2.9. De inspecteur heeft belanghebbendes aangifte IB/PVV 2005 op de volgende punten gecorrigeerd:

- Hypotheekrente in verband met de eigen woning € 1.752

- Kosten voor levensonderhoud € 2.640

- Studiekosten € 1.913

- Giften € 2.480

- Aanvullende kinderkorting, hoge aanvullende kinderkorting en verhoogde aanvullende kinderkorting zijn niet verleend.

Het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt in 2005 € 33.721.

2.10. Betreffende de scholingsuitgaven heeft belanghebbende aan de inspecteur de volgende specificatie gegeven

- Spanorama languages International, Barcelona en universiteiten Leuven en Antwerpen € 735

- Studieboeken € 1.032

- Tekstverwerkingsapparatuur, inclusief reparatie € 400

- Kopieerwerk € 85

- Resterend studiemateriaal € 160

Totaal € 2.412, verminderd met de drempel van € 500 resteert een bedrag van € 1.912.

2.11. In de uitspraak op bezwaar is de inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2005 tegemoet gekomen. Met een beroep op interne compensatie (voor een bedrag van € 416) heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende het volledige eigenwoningforfait had moeten aangeven. Dit aan te geven bedrag is € 1.662. Bij de aangifte is een bedrag van € 1.246 opgegeven.

3. Geschil in het hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de aanslag IB/PVV 2004 en de aanslag IB/PVV 2005 terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of belanghebbende in 2004 en 2005 recht heeft op giftenaftrek. Voor het jaar 2005 is tevens in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor aftrek van scholingsuitgaven, en de hoogte van het in aanmerking te nemen eigen-woningforfait.

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken en in het proces-verbaal van de zitting is vermeld.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur als nader standpunt ingenomen dat het door belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2005 aangegeven bedrag terzake van het eigen-woningforfait juist is en hij zich niet meer op interne compensatie beroept.

In de procedure bij het Hof heeft belanghebbende nader het standpunt ingenomen dat de door hem bij de scholingsuitgaven opgevoerde reiskosten niet voor aftrek in aanmerking komen.

4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep

Giftenaftrek (2004 en 2005)

4.1. Belanghebbende stelt, met een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, dat hij recht heeft op de giftenaftrek in beide jaren. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij niet (meer) van oordeel is dat de stichting kan worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956 en artikel 6.33 van de Wet IB 2001 en dat derhalve op die grond geen recht op aftrek bestaat.

4.2. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De omstandigheid dat de inspecteur de aangiften 2000 tot en met 2003 van belanghebbende heeft gevolgd op het punt van de giftenaftrek is dan ook niet voldoende. Afgezien van het geval dat de gedragslijn berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar zou gelden, hangt de gerechtvaardigdheid van het vertrouwen, naar de Hoge Raad in zijn arrest van 13 december 1989, nr. 25.077, BNB 1990/119 heeft beslist, af van de waardering van - voor zover nodig in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Omstandigheden als hiervoor bedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen, of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid.

Met het enkel bij een aangiftebiljet voegen van een specificatie is doorgaans het betrokken punt niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld (vgl. Hoge Raad in zijn arrest van 13 januari 1993, nr. 28.935, BNB 1993/100).

4.3. Vaststaat dat de inspecteur niet heeft gereageerd op het in het schrijven van belanghebbende aan de inspecteur van 15 juni 2001 gedane verzoek. De inspecteur heeft ter zitting van het Hof, desgevraagd, verklaard dat dergelijke brieven vaak niet worden beantwoord omdat het de Belastingdienst aan tijd ontbreekt om dergelijke verzoeken te beoordelen en te beantwoorden. Het niet reageren op het in het schrijven van 15 juni 2001 gedane verzoek, welk verzoek meer omvat dan een enkele specificatie en waarin (met bijlagen) de litigieuze kwestie van de stichting en de beoogde giftenaftrek uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld, gevoegd bij het accepteren van deze aftrekpost in de jaren 2000 tot en met 2003, hebben bij belanghebbende in redelijkheid de indruk kunnen wekken dat de door de inspecteur gevolgde gedragslijn berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. Hieraan doet niet af dat de inspecteur zich niet uitdrukkelijk heeft uitgelaten over de aanvaardbaarheid van de onderhavige giftenaftrek.

4.4. Het onder 4.3. overwogene strekt evenwel niet zo ver dat belanghebbende een rechtens te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat ook de hoogte van de in aftrek gebrachte bedragen niet meer mag worden getoetst (en de inspecteur als het ware op voorhand zou aanvaarden dat ongeacht de omvang de gehele giftenaftrek wordt gehonoreerd).

In de onder 2.3. genoemde bijlage 19b bij de aangifte IB/PVV 2000 zijn als toelichting op de in de aangifte IB/PVV 2000 opgenomen giftenaftrek (f 1.298/ € 589) de volgende posten genoemd: “de ruimte zelf, electra, gas, water, verzekeringen, kabel, gemeentelijke belastingen, waterschapslasten”.

Belanghebbende heeft ten aanzien van de giftenaftrek voor het jaar 2004 in zijn aangifte een bedrag van € 987 opgenomen. Voornoemde giftenaftrek ziet voor een gedeelte groot € 767 op door belanghebbende in het onderhavige jaar ten behoeve van de stichting gedane uitgaven. In zijn beroepschrift stelt belanghebbende dat dit een hoger bedrag dient te zijn en becijfert de uitgaven voor de stichting op € 3.922. Dit bedrag ziet volgens belanghebbende op de aan de woning onttrokken ruimte, electra en gas, water, kabel en internet, waterschapsbijdragen/omslagen, verzekeringen (opstal) en niet gedeclareerde reiskosten. In hoger beroep stelt belanghebbende dat deze laatste berekening niet representatief is voor de werkelijke uitgaven, en dat de werkelijke uitgaven € 6.332 bedragen.

Belanghebbende heeft ten aanzien van de giftenaftrek voor het jaar 2005 in zijn aangifte een bedrag van € 2.818 opgenomen welk bedrag volgens belanghebbende ziet op de aan de woning onttrokken ruimte, electra en gas, kabel en internet, waterschapsbijdragen/omslagen, verzekeringen (opstal) en niet gedeclareerde reiskosten. In hoger beroep stelt belanghebbende dat deze berekening niet representatief is voor de werkelijke uitgaven, en dat de werkelijke uitgaven voor de genoemde posten € 4.300 bedragen.

4.5. Nog daargelaten dat de door belanghebbende in hoger beroep genoemde bedragen voor 2004 en 2005 zich boven de in artikel 6.39 Wet IB genoemde grens van ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bevinden, is het Hof van oordeel dat belanghebbende de gestelde uitgaven niet voor het gehele bedrag aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe acht het hof van belang dat belanghebbende voor de jaren 2004 en 2005 steeds wisselende bedragen heeft gesteld welke niet met schriftelijke bewijsstukken of anderszins zijn onderbouwd. Voorts heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij, wonende in een eensgezinswoning met een huisgenoot en vier kinderen, 1/6 deel van deze woning (volgens belanghebbende circa 25 m2, exclusief schuurdeel) volledig aan de woonfunctie heeft onttrokken voor de stichting. De door belanghebbende voorgestane bedragen kunnen derhalve niet als juist worden aanvaard. Alle omstandigheden (globaal) tegen elkaar afwegende en bij gebreke van gegevens die tot een nauwkeuriger vaststelling kunnen leiden, stelt het Hof de aftrekbare giften (na toepassing van de drempel) voor 2004 en voor 2005 in goede justitie vast op, voor elk jaar, € 1.500.

4.6. Belanghebbende heeft zich nog beroepen op het gelijkheidsbeginsel (de gehonoreerde giftenaftrek in 2001 van de heer en mevrouw [A]). Nu een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel mee zal brengen dat ook dan de hoogte van de opgevoerde giften moet worden getoetst (zoals hiervóór door het Hof gedaan) kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel verder buiten bespreking blijven.

Scholingsuitgaven

4.7. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2005 een bedrag van € 1.913 afgetrokken voor studiekosten en scholingsuitgaven. Ter toelichting heeft belanghebbende gesteld dat hij de studiekosten heeft gemaakt ten behoeve van zijn promotieonderzoek en het op peil houden van kennis en vaardigheden gericht op een terugkeer in het vakgebied. Voorts voert belanghebbende aan dat zijn ziekte het volgen van een vast leertraject bemoeilijkt en dat promotiewerkzaamheden een zelfstandige opzet van het studieprogramma met zich brengen.

4.8. Artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001(tekst 2005) luidt als volgt:

“1. Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.”

4.9. In de wetsgeschiedenis is met betrekking is met betrekking tot scholingsuitgaven onder meer het volgende opgenomen:

“In artikel 6.7.1 (Hof: thans artikel 6.27 van de Wet) wordt de definitie van scholingsuitgaven opgenomen. Scholingsuitgaven zijn uitgaven van de belastingplichtige voor een door hem zelf gevolgde opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.

De uitgaven moeten direct verband houden met het leertraject. Hierbij moet worden gedacht aan reële en rechtstreekse kosten, lasten en afschrijvingen voor een opleiding of studie, zoals bijvoorbeeld lesgelden en leerboeken. Zo zijn uitgaven voor vakliteratuur alleen aftrekbaar indien er een zodanig verband tussen de literatuur en het volgen van het leertraject bestaat dat de literatuur in de gegeven omstandigheden naar het spraakgebruik als leerboek of leermiddel kan worden aangemerkt.”

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 260.

en

“De reikwijdte van de regeling voor scholingsuitgaven is ruimer dan de regeling voor buitengewone lasten ter zake van scholing onder het regime van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 omdat deze niet ziet op uitgaven die onder het regime van die wet als aftrekbare kosten ter zake van scholing worden aangemerkt. De regeling voor scholingsuitgaven ziet op beide categorieën uitgaven. Zoals in de toelichting reeds is aangegeven kunnen onder de voorgestelde regeling uitgaven voor vakliteratuur in aanmerking worden genomen indien een zodanig verband tussen de literatuur en het volgen van het leertraject bestaat dat de literatuur in de gegeven omstandigheden naar het spraakgebruik als leerboek of leermiddel kan worden aangemerkt. Het opnemen van de eis dat de opleiding of studie moet uitmonden in een diploma voegt hieraan niets toe. Wel compliceert een dergelijke eis het toepassen van de regeling voor scholingsuitgaven omdat dan pas achteraf - bij het behalen van het diploma - kan worden geconstateerd dat scholingsuitgaven in aanmerking kunnen worden genomen.”

Nota naar aanleiding van het Verslag, Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, blz. 366.

4.10. Uit de tekst van artikel 6.27, eerste lid van de Wet volgt dat een belastingplichtige eerst dan voor een aftrek van scholingsuitgaven in aanmerking kan komen als hij een opleiding of een studie volgt. Dit wordt bevestigd door de in 4.10. geciteerde passages uit de wetsgeschiedenis waarin voorts is opgenomen dat de uitgaven direct verband moeten houden met het leertraject. In de onderhavige situatie vindt het studeren van belanghebbende niet plaats in het kader van het volgen van een leertraject. Daarvoor is namelijk in ieder geval nodig dat het verwerven van de kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvindt; met andere woorden: zelfstudie is daarvoor onvoldoende. De door belanghebbende aangedragen omstandigheid dat door ziekte en promotieonderzoek een deelname aan het normale leertraject niet mogelijk is maakt dit oordeel niet anders.

De onder 2.10 genoemde kosten komen derhalve niet voor aftrek in aanmerking.

Slotsom

4.11. De slotsom is dat zowel het incidenteel hoger beroep (betreffende de aanslag IB/PVV 2004) als het hoger beroep (betreffende de aanslag IB/PVV 2005) van belanghebbende gegrond is en dat de uitspraken van de rechtbank vernietigd moeten worden. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2004 zal op € 21.165( € 22.665- € 1.500) worden vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2005 zal op € 22.940 (€ 24.856 - € 416 - € 1.500) worden vastgesteld.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep voor de rechtbank (met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2005), het hoger beroep en het incidenteel beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 41(retour [Z] -Haarlem en retour [Z]-Amsterdam per openbaar vervoer 2e klas).

6. Beslissingen in het hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep

Aanslag IB/PVV 2004

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van het oordeel over de proceskosten en het griffierecht;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.165 en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 433.

Aanslag IB/PVV 2005

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.940 en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 110.

Proceskosten

Het Hof

- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten in beroep en in hoger beroep van € 41.

Aldus vastgesteld door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en A.M. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 29 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.