Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2010, BM6395, 09/00010

Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2010, BM6395, 09/00010

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 mei 2010
Datum publicatie
2 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM6395
Zaaknummer
09/00010
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:9

Inhoudsindicatie

Nu de ontvanger niet langer betwist dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft ingediend en het Hof ook overigens aannemelijk acht dat belanghebbende tijdig tegen de beschikking aansprakelijkstelling in bezwaar is gegaan, is het gelijk aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P09/00010

27 mei 2010

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonend te [Z], belanghebbende,

gemachtigde W.E.M. Reeuwijk AA/FB (Administratiekantoor MRL te Hoofddorp),

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 07/7591 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Holland-Midden/kantoor Hoofddorp, de ontvanger.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De ontvanger heeft met dagtekening 27 december 2006 aan belanghebbende voor niet betaalde belastingaanslagen opgelegd aan [A BV] tot een bedrag van € 78.849 een beschikking aansprakelijkstelling gezonden. Met dagtekening van 27 december 2006 heeft de ontvanger belanghebbende tevens een kennisgeving gezonden van het voornemen tot aansprakelijkstelling voor niet betaalde vergrijpboeten opgelegd aan [A BV].

1.2. De ontvanger heeft met dagtekening 30 januari 2007 aan belanghebbende voor niet betaalde belastingaanslagen opgelegd aan [A BV] tot een bedrag van € 98.412 een beschikking aansprakelijkstelling gezonden.

1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 28 september 2007, het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.4. Bij uitspraak van 30 januari 2008 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

1.5. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende gedane verzet heeft de rechtbank bij uitspraak van 27 mei 2008 gegrond verklaard, waarna het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

1.6. Bij uitspraak van 28 november 2008 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.7. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 januari 2009. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [A BV].

2.2. Met dagtekening 27 december 2006 is aan belanghebbende een beschikking aansprakelijkstelling gezonden, welke beschikking namens de ontvanger is ondertekend door [B] en waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“[A BV] heeft de in bijlage 1 opgenomen belastingaanslagen niet geheel betaald en heeft daarmee niet aan de verplichtingen voldaan.

U bent als bestuurder van [A BV] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Amsterdam.

(…)

Bedrag van de aansprakelijkheid

Ik stel u hierbij aansprakelijk voor een bedrag van € 78.849,00. (…)”

2.3. Bij brief van 27 december 2006, namens de ontvanger ondertekend door [C], heeft de ontvanger belanghebbende tevens een kennisgeving gezonden van het voornemen tot aansprakelijkstelling voor niet betaalde vergrijpboeten opgelegd aan [A BV].

2.4. Tot de gedingstukken behoort een tot de ontvanger gerichte brief van belanghebbende van 4 januari 2007 waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“Met betrekking tot de brief van 27 december jl. uit naam van [B] deel ik nogmaals mede het niet eens te zijn met de stelling van de Belastingdienst beschikking aansprakelijkheidstelling. (…)”

2.5. Met dagtekening 30 januari 2007 is aan belanghebbende (nog) een beschikking aansprakelijkstelling gezonden, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“[A BV] heeft de in bijlage 1 opgenomen belastingaanslagen niet geheel betaald en heeft daarmee niet aan de verplichtingen voldaan.

U bent als bestuurder van [A BV] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Amsterdam.

(…)

Bedrag van de aansprakelijkheid

Ik stel u hierbij aansprakelijk voor een bedrag van € 98.412,00. (…)”

2.6. Tot de gedingstukken behoort een tot de ontvanger gerichte brief van belanghebbende van 30 juni 2007 waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“Naar aanleiding van uw schrijven (…) deel ik u mede dat ik niet akkoord ga met uw stelling dat verplichtingen voorkomend uit [A BV] ten laste van mijn privé komen. (…)

De aansprakelijkheidsstelling waar u naar refereert wordt door mij dan ook niet geaccepteerd. (…)”

2.7. In de uitspraak op bezwaar van 28 september 2007 staat onder meer het volgende vermeld:

“Op 3 juli 2007 ontving ik uw brief met dagtekening 30 juni 2007, waarin u bezwaar maakt tegen de kennisgeving van het voornemen u aansprakelijk te stellen voor de vergrijpboete van 27 december 2006 en de aansprakelijkheidsbeschikking van 30 januari 2007 met betrekking tot onbetaald gebleven schulden van [A BV].

Ontvankelijkheid

Uw bezwaarschrift heb ik niet binnen de wettelijke termijn ontvangen. Uw bezwaar is daarom niet-ontvankelijk. (…)”

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is evenals voor de rechtbank in geschil is of belanghebbendes bezwaarschrift terecht door de ontvanger vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard.

3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken alsmede ter zitting in hoger beroep.

4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1. Belanghebbende stelt zich voor het eerst ter zitting in hoger beroep op het standpunt dat met zijn brief van 4 januari 2007 tijdig bezwaar is ingediend tegen de beschikking aansprakelijkstelling van 27 december 2006. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft belanghebbende ter zitting in hoger beroep het originele exemplaar van voormelde beschikking - waarvan een kopie nog niet eerder bij de gedingstukken was gevoegd - aan het Hof en de wederpartij getoond en aan de gedingstukken toegevoegd.

4.2. De ontvanger heeft ter zitting in hoger beroep in reactie op het voorgaande het volgende verklaard:

“Ik beschik enkel over de beschikking aansprakelijkstelling met dagtekening 30 januari 2007. Een exemplaar met dagtekening 27 december 2006 zit niet in mijn dossier. (…)

Nu ik de beschikking van 27 december 2006 naast de beschikking van 30 januari 2007 leg, zie ik - behoudens dat tot een ander bedrag wordt geconcludeerd en dat de beschikkingen door verschillende personen zijn ondertekend - geen verschillen.

Belanghebbende verwijst in zijn brief van 4 januari 2007 naar een brief van 27 december 2006 uit naam van [B]. De beschikking van 27 december 2006 is inderdaad ondertekend door [B].

Ik constateer dat er aan onze kant iets fout is gegaan. Het bezwaar is onterecht niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaarprocedure zal opnieuw worden ingegaan.”

Nu de ontvanger niet langer betwist dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft ingediend en het Hof ook overigens aannemelijk acht dat belanghebbende tijdig tegen de onder 2.2 vermelde beschikking aansprakelijkstelling in bezwaar is gegaan, is het gelijk aan belanghebbende.

Slotsom

4.3. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak van de ontvanger vernietigen en de ontvanger opdragen om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

5. Kosten

5.1. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank alsmede de uitspraak van de ontvanger worden vernietigd, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

5.2. Voor het onderhavige geval zijn dat de in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op € 1.288 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten die belanghebbende voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit berekent het Hof de reiskosten op € 25, bestaande uit de geschatte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse. In totaal komt derhalve voor vergoeding in aanmerking een bedrag van

€ 1313.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de ontvanger;

- draagt de ontvanger op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, met inachtneming van de uitspraak van het Hof;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.313; en

- gelast dat de ontvanger aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het geschil in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van (€ 39 + € 107 =) € 146.

De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en

K. Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 27 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.