Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-05-2010, BM6657, 09/00339

Gerechtshof Amsterdam, 20-05-2010, BM6657, 09/00339

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 mei 2010
Datum publicatie
9 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM6657
Zaaknummer
09/00339
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 8

Inhoudsindicatie

Uit de franchise-overeenkomst welke belanghebbende heeft gesloten met dr. C blijkt dat belanghebbende niet namens dr. C handelt en dat dr. C uitsluitend prestaties verricht aan belanghebbende en niet aan de afnemers van belanghebbende.

Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat het prikcentrum factureert aan belanghebbende en niet aan de afnemers van belanghebbende, noch aan dr. C. Gelet op deze omstandigheid is belanghebbende ook bij het aangaan van overeenkomsten met het prikcentrum niet opgetreden op naam en voor rekening van haar afnemers. Nu geen sprake is van een rechtsbetrekking tussen de afnemers van belanghebbende en het prikcentrum kunnen de door het prikcentrum berekende kosten evenmin als doorlopende post worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P09/00339

20 mei 2010

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

P, te A, belanghebbende,

gemachtigde L,

tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB 08/1093 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2006 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 9.244. Op hetzelfde aanslagbiljet is bij voor bezwaar vatbare beschikking € 323 heffingsrente berekend.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de hiervoor vermelde naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de uitspraak van 16 mei 2008 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij mondelinge uitspraak van 27 maart 2009, aan partijen verzonden op 30 maart 2009, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 mei 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

Het Hof neemt hier over hetgeen de rechtbank onder “Tussen partijen vaststaande feiten” heeft opgenomen:

“2.1. Eiseres (Hof: belanghebbende) exploiteert een adviesbureau op het gebied van gewichtsbeheersing onder de naam “…”. Zij heeft in dat kader een franchiseovereenkomst gesloten met Dr. C. Op grond van deze overeenkomst mag eiseres onder de naam ‘Dr. …’ diëten aanbieden aan haar klanten. Dr. C is dieetspecialist en gevestigd in C (Verenigde Staten van Amerika). Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres, gelet op de hiervoor beschreven activiteiten, moet worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.2. Voor het voeren van de naam ‘…’ is eiseres aan Dr. C een licence fee van € 3.800 per drie jaar verschuldigd.

2.3. Op grond van de onder 2.1 bedoelde franchiseovereenkomst laat eiseres voor ieder van haar klanten een persoonlijk dieet opstellen door Dr. C. Laatstgenoemde stelt het dieet op aan de hand van een bij de klant verricht bloedonderzoek. Dit bloedonderzoek wordt verricht door een “prikcentrum” in A. Daarvoor wordt door eiseres het laboratoriumformulier van Dr. C als opdrachtformulier gebruikt. Dit formulier, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort, is een standaardformulier dat aangeeft op welke elementen het bloed onderzocht dient te worden. De uitslagen van het bloedonderzoek worden door het prikcentrum, blijkens het opdrachtformulier, geë-maild naar … dan wel gefaxt naar de internationale faxservice in de Verenigde Staten van Amerika. Bovendien worden de originele resultaten per post gestuurd aan: Dr. C…. De uitslagen van het bloedonderzoek worden niet ter beschikking gesteld aan degene wiens bloed onderzocht is.

2.4. Aan de hand van de bloeduitslagen stelt Dr. C een persoonlijk dieet op in welk geval eiseres een bedrag van € 214,60 aan Dr. C is verschuldigd. De uitslag van het bloedonderzoek kan voor Dr. C ook reden zijn om geen dieet voor te schrijven. In dat geval is eiseres geen vergoeding verschuldigd aan Dr. C. Dr. C doet het door hem opgestelde dieet toekomen aan eiseres, die het dieet vervolgens aanbiedt aan haar klant.

2.5. De klant aan wie door eiseres een dieet is voorgeschreven, komt elke vier weken ter controle bij haar langs. Daarbij wordt de klant gewogen en wordt besproken of hij/zij (genoeg) reageert op het dieet. Zonodig wordt nogmaals een bloedtest afgenomen die wederom wordt voorgelegd aan Dr. C ter aanpassing van het dieet.

2.6. Eiseres brengt per voorgeschreven persoonlijk dieet een bedrag van € 580 (excl. btw) in rekening aan haar klanten. Daarvan is € 214,60 bestemd voor het dieetadvies van Dr. C en € 100 voor het prikcentrum dat het bloedonderzoek verricht. Laatstgenoemde bedragen worden door eiseres apart op de door haar aan haar klant uitgereikte factuur vermeld. Eiseres heeft over deze beide bedragen geen omzetbelasting voldaan. Verweerder (Hof: de inspecteur), die van oordeel is dat ook over deze bedragen omzetbelasting is verschuldigd, heeft in dat kader de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

2.7. Niet in geschil is dat, indien het gelijk aan verweerder is, de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.”

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:

“4.3. Voorop gesteld zij dat de omzetbelasting is verschuldigd over de vergoeding. De vergoeding is blijkens artikel 8, tweede lid, van de Wet OB het totale bedrag dat ter zake van de prestatie in rekening wordt gebracht. In het geval dat een ondernemer een prestatie verricht jegens een opdrachtgever en de ondernemer in het kader van de uitvoering van die prestatie aan een derde een bedrag aan kosten betaalt, welk bedrag de ondernemer doorberekent aan de opdrachtgever, wordt het bedrag van de doorberekende kosten slechts dan niet gerekend tot de vergoeding indien het doorberekende bedrag als een doorlopende post kan worden aangemerkt. Een doorlopende post kan alleen worden aangenomen in die gevallen waarin sprake is van een rechtsbetrekking tussen voornoemde opdrachtgever en de derde. In dat geval dient de vergoeding aan die derde te worden toegerekend en niet aan de ondernemer die deze enkel – in naam en voor rekening van die derde – aan zijn opdrachtgever in rekening brengt.

4.4. Eiseres stelt dat de bedragen die zij in rekening brengt voor de door Dr. C en het prikcentrum verrichte diensten ten bedrage van in totaal € 314,60 per dieet, moeten worden aangemerkt als doorlopende posten in voorbedoelde zin. Dit beroep wordt verworpen. Voor het aannemen van doorlopende posten in deze zaak is, zoals volgt uit hetgeen onder 4.3 is overwogen, vereist dat eiseres, die wenst af te wijken van de hoofdregel dat de in rekening gebrachte bedragen behoren tot de vergoeding, aannemelijk kan maken dat zij op naam en voor rekening van haar klant/opdrachtgever is opgetreden bij het aangaan van de overeenkomsten met Dr. C en het prikcentrum. Gesteld noch gebleken is dat aan dit vereiste is voldaan. Op grond van het dossier acht de rechtbank veeleer aannemelijk dat de overeenkomsten met Dr. Cohen en het prikcentrum door eiseres op eigen naam zijn aangegaan. De door eiseres bedoelde bedragen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als doorlopende posten en dienen dan ook te worden gerekend tot de vergoeding als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet OB. Het gelijk is aan verweerder.”

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is of belanghebbende over de bedragen die zij aan haar afnemers in rekening brengt voor het prikken van bloed en het opstellen van het dieetadvies door dr. C, ten bedrage van in totaal € 314,60 per voorgeschreven dieet, omzetbelasting verschuldigd is.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Het Hof stelt voorop dat, nu belanghebbende betoogt dat de vergoeding die zij aan haar afnemers berekent gedeeltelijk niet in de heffing van omzetbelasting dient te worden betrokken omdat er sprake is van doorlopende posten, het op haar weg ligt om aannemelijk te maken dat zij in naam en voor rekening van haar afnemers is opgetreden bij het aangaan van overeenkomsten met dr. C en het prikcentrum.

Diensten verricht door dr. C

6.2. Belanghebbende stelt dat door dr. C een patiëntendossier op naam wordt opgebouwd en dat door dr. C op naam een dieet wordt voorgeschreven. Aan deze omstandigheden kan evenwel niet de conclusie worden verbonden dat sprake is van een rechtsbetrekking tussen dr. C en de afnemers van belanghebbende. Uit de onderdelen 6.1. en 8 van de franchise-overeenkomst welke belanghebbende heeft gesloten met dr. C blijkt dat belanghebbende niet namens dr. C handelt en dat dr. C uitsluitend prestaties verricht aan belanghebbende en niet aan de afnemers van belanghebbende. Ook uit het door belanghebbende gebruikte inschrijfformulier volgt dat de afnemers een rechtsbetrekking aangaan met belanghebbende en niet met dr. C. Gelet op het voorgaande kunnen de door dr. C aan belanghebbende berekende kosten voor de heffing van omzetbelasting niet als doorlopende post worden aangemerkt en maken deze kosten derhalve deel uit van de door belanghebbende aan haar patiënten berekende vergoeding.

Diensten verricht door het prikcentrum

6.3. Belanghebbende maakt voor haar afnemers een afspraak met het prikcentrum. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat het prikcentrum factureert aan belanghebbende en niet aan de afnemers van belanghebbende, noch aan dr. C. Naam- en adresgegevens van de afnemers worden weliswaar vermeld op de factuur die het prikcentrum aan belanghebbende stuurt, doch slechts als specificatie van de aan belanghebbende verrichte dienst. Gelet op deze omstandigheid is belanghebbende ook bij het aangaan van overeenkomsten met het prikcentrum niet opgetreden op naam en voor rekening van haar afnemers. Nu geen sprake is van een rechtsbetrekking tussen de afnemers van belanghebbende en het prikcentrum kunnen de door het prikcentrum berekende kosten evenmin als doorlopende post worden aangemerkt.

Slotsom

6.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat geen sprake is van doorlopende posten en dat de inspecteur de naheffingsaanslag derhalve terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Hetzelfde heeft te gelden voor de beschikking heffingsrente. De uitspraak van de rechtbank dient derhalve te worden bevestigd.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus gedaan door mrs. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en K. Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 20 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.