Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2010, BM7582, 09/00290

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2010, BM7582, 09/00290

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 juni 2010
Datum publicatie
16 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM7582
Zaaknummer
09/00290
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 26

Inhoudsindicatie

Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het Hof van oordeel dat de brief van 8 mei 2008 aangemerkt dient te worden als een uitspraak op bezwaar. In de brief aan belanghebbende is vermeld dat zijn brief van 25 februari 2008 abusievelijk als een klacht in behandeling is genomen, dat het bezwaar is onderzocht en dat het bezwaar is afgewezen. De inhoud van de brief van 8 mei 2008 laat daarom geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende deze redelijkerwijs kon opvatten als een uitspraak op bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P09/00290

10 juni 2010

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

J B.V., gevestigd te H,

belanghebbende,

gemachtigde R,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/4543 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij brief van 14 juni 2007 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat het lopende boekenonderzoek inzake de omzetbelasting wordt uitgebreid met het jaar 2006.

1.2. Bij brief van 14 februari 2008 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat de aankondigingsbrief van 14 juni 2007, inzake de uitbreiding van het onderzoek, niet wordt ingetrokken.

1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 25 februari 2008 bezwaar gemaakt tegen handhaving van de uitbreiding van de controle voor de omzetbelasting met het jaar 2006.

1.4. Bij brief van 8 mei 2008 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.5. Het tegen de brief van 8 mei 2008 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 4 maart 2009, aan partijen toegezonden op 6 maart 2009, niet-ontvankelijk verklaard.

1.6. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 april 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7. Bij brief van 13 april 2010 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend, waarvan een afschrift is verzonden aan de inspecteur.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Het Hof neemt de volgende feiten over zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld. Daarbij is belanghebbende door de rechtbank aangeduid als eiseres en de inspecteur als verweerder.

“1.1. In het kader van een lopend onderzoek is eiseres bij brief van 14 juni 2007 – onder andere - het volgende medegedeeld:

“Bij deze deel ik u tevens mede dat het onderzoek inzake J BV wordt uitgebreid met de omzetbelasting voor het jaar 2006.”

1.2. Bij brief van 14 februari 2008 is eiseres – onder andere – het volgende medegedeeld:

“Er is besloten om de aankondiging in de brief van 14 juni 2007, kenmerk 99.40.248 inzake uitbreiding van het onderzoek niet in te trekken. Het onderzoek wordt derhalve uitgebreid met de omzetbelasting voor het jaar 2006.”

1.3. Bij brief van 25 februari 2008 heeft eiseres medegedeeld het niet eens te zijn met de handhaving van de uitbreiding van het onderzoek. Bij brief van 11 maart 2008 heeft verweerder eiseres medegedeeld het bezwaar als klacht in behandeling te nemen te nemen. Bij brief van 22 april 2008 verzoekt eiseres verweerder te reageren op haar brief van 25 februari 2008.”

2.2. In een brief van 8 mei 2008 heeft de inspecteur het volgende aan belanghebbende medegedeeld:

“Naar aanleiding van uw brieven dd. 22 april 2008 en 25 februari 2008 inzake J BV bericht ik u als volgt.

Uw brief is abusievelijk als klacht in behandeling genomen. U zal daar afzonderlijk over worden geïnformeerd.

Uw bezwaar tegen de uitbreiding van de controle met de OB 2006 van bovengenoemde cliënt heb ik onderzocht. De controle bevindingen tot op heden vereisen een juiste beoordeling van de omzet over het jaar 2006. Uw bezwaar wordt derhalve afgewezen.”

2.3. In een verslag van een gesprek, gehouden op 11 juli 2008 ten kantore van de Belastingdienst Haarlem, waarbij aanwezig waren namens de inspecteur T en R en namens belanghebbende R en A, directeur/aandeelhouder van belanghebbende, is onder meer het volgende vermeld:

“T deelt mede dat het bezwaarschrift ingediend op 26 februari 2008, tegen de uitbreiding van de controle met het jaar 2006 is abusievelijk als klacht geregistreerd. In zijn brief van 22 april 2008, spreekt dhr. R zijn verbazing daarover uit. Dat is terecht. Aansluitend is deze emissie recht gezet in een brief van 8 mei 2008, door C van de belastingdienst kantoor H. (…)

In dezelfde brief van 8 mei 2008 van C. Smeding wordt het ingediende bezwaar afgewezen T concludeert dat er derhalve geen sprake meer is van een klacht en dat het bezwaar is afgewezen.”

3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is het antwoord op de vraag of de brief van 8 mei 2008, waarin de inspecteur het bezwaar heeft afgewezen, moet worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. Indien het antwoord hierop bevestigend is, moet worden nagegaan of de beslissing van de inspecteur, zoals vermeld in de brief van 14 juni 2007 en bevestigd in de brief van 14 februari 2008 om het boekenonderzoek bij belanghebbende uit te breiden met een onderzoek naar de omzetbelasting voor het jaar 2006 een voor bezwaar vatbare beschikking is en of de uitspraak op bezwaar in stand dient te blijven dan wel dient te worden vernietigd.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 1 maart 2000, nr. 35 041, BNB 2000/171 en 21 april 2006, nr. 41 033, BNB 2006/302 overwogen dat wanneer een belanghebbende een brief van de inspecteur klaarblijkelijk als uitspraak op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft opgevat – en de inhoud van de brief geen andere gevolgtrekking toelaat dan dat belanghebbende dat redelijkerwijs heeft kunnen en mogen doen – de belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep tegen de uitspraak van de inspecteur. Het Hof is van oordeel dat de op 1 januari 2005 in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen doorgevoerde wijzigingen geen afbreuk doen aan voormelde door de Hoge Raad geformuleerde regel, nu blijkens de wetsgeschiedenis geen inhoudelijke wijzigingen in het procesrecht voor het beroep in eerste aanleg zijn beoogd, behoudens dat voortaan de rechtbank bevoegd zal zijn (MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29.251, nr. 3, blz. 7).

5.2. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het Hof van oordeel dat de brief van 8 mei 2008 aangemerkt dient te worden als een uitspraak op bezwaar. In de brief aan belanghebbende is vermeld dat zijn brief van 25 februari 2008 abusievelijk als een klacht in behandeling is genomen, dat het bezwaar is onderzocht en dat het bezwaar is afgewezen. De inhoud van de brief van 8 mei 2008 laat daarom geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende deze redelijkerwijs kon opvatten als een uitspraak op bezwaar. Uit het verslag van het gesprek dat is gehouden op 11 juli 2008 leidt het Hof af dat ook de inspecteur er vanuit ging dat de brief van 8 mei 2008 niet anders kan worden gezien dan als een uitspraak op bezwaar.

5.3. De rechtbank had belanghebbende, gelet op het voorgaande, ontvankelijk moeten verklaren in haar beroep en vervolgens moeten beoordelen of de uitspraak op bezwaar in stand kon blijven, dan wel diende te worden vernietigd.

5.4. Het Hof overweegt dat tegen de beslissing van de inspecteur, zoals neergelegd in de brief van 14 juni 2007, noch tegen de bevestiging van deze beslissing in de brief van 14 februari 2008, bezwaar openstaat. De beslissing van de inspecteur om het onderzoek uit te breiden is geen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in art. 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De inspecteur had belanghebbende derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar bezwaar.

5.5. Uit het voorgaande volgt dat de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de inspecteur dienen te worden vernietigd, dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het onderhavige geval zijn dat de in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden door het Hof gesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De kosten voor de procedure voor de rechtbank worden eveneens gesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting), zodat de totaal voor vergoeding in aanmerking komende kosten € 1.288 bedragen.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar niet ontvankelijk;

- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep ten bedrage van € 1.288;

- gelast de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht in hoger beroep en in beroep ten bedrage van € 732, te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A. Bijlsma en B. A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 10 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.