Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2010, BM8207, 08/00974

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2010, BM8207, 08/00974

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 juni 2010
Datum publicatie
23 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM8207
Zaaknummer
08/00974
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:11, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1

Inhoudsindicatie

Verstoring in ontvangst WOZ beschikking niet bij voorbaat onaannemelijk en voor rekening van de heffingsambtenaar.

Het Hof kent door belanghebbende gemaakte reis-en verletkosten in verband met bezichtiging van tweede woning en referentieobjecten toe.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P08/00974

10 juni 2010

uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. 07/3565 van de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij op naam van belanghebbende gestelde beschikking met dagtekening 30 april 2007 krachtens de Wet waardering onroerende zaken de waarde van het perceel aan de [a-straat] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2005 voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 (hierna: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 109.000.

1.2. Nadat belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-beschikking heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 12 november 2007, belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en ambtshalve de WOZ-waarde verlaagd naar € 93.000.

1.3. Bij uitspraak van 29 juli 2008 heeft de rechtbank het hiertegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is op 9 september 2008 per faxbericht bij het Hof ingekomen. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Van belanghebbende zijn nadere stukken met dagtekening 11 september 2009 ontvangen. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. De heffingsambtenaar - die bij aangetekende brief van 27 juli 2009, verzonden aan het opgegeven postadres Postbus 200, 3940 AE Doorn, is uitgenodigd voor de zitting - is niet verschenen. Blijkens gegevens van TNT Post is de brief waarin de uitnodiging voor de zitting is opgenomen op 28 juli 2009 aan de heffingsambtenaar uitgereikt.

1.7. Na sluiting van het onderzoek heeft de griffier aan partijen bericht dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan. Van belanghebbende is na sluiting van het onderzoek een fax met dagtekening 16 oktober 2009 ontvangen, met als bijlage een kopie van een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 6 oktober 2009, zaaknummer 08/00428. Deze stukken van belanghebbende vormen voor het Hof geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.

2. Feiten

2.1. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een op naam van belanghebbende gesteld, 30 april 2007 gedagtekend aanslagbiljet ‘gecombineerde aanslag gemeentelijke belastingen/WOZ-beschikking’, met aanslagnummer [0000000000000 00], waarop zijn opgenomen een aanslag rioolrechten gebruikers (bedrag van de aanslag: € 147)

en een WOZ-beschikking (hierna ook: de beschikking). De beschikking heeft betrekking op de onroerende zaak (zomerhuisje) aan de [a-straat] , [0000 XX] te [Z] (hierna: de woning) en is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2007 tot 1 januari 2008. Het aanslagbiljet is aan het volgende postadres geadresseerd: [X], [b-straat], [0000 XX] [Z].

2.2. Voorts bevindt zich bij de gedingstukken een door de heffingsambtenaar overgelegde kopie van een kohierlijst met dagtekening 24 april 2007, waarop onder meer de naam van belanghebbende is opgenomen. Achter de naam van belanghebbende zijn opgenomen het onder 1.1 genoemde postadres, aanslagnummer en het bedrag van de aanslag (€ 147). Boven aan de pagina van de kohierlijst staat vermeld: “Definitieve aanslagvervaardiging. Samenstellen aanslagbiljetten definitief”. Boven de lijst staat een aantal selectiewaarden opgenomen waaronder: “Heffingstijdvak 01.01.2007- 01.01.2008” en “Dagtekening 30.04.2007”. Tot de stukken van het geding behoort tevens een kopie van een factuur van Data B. Mailservice B.V., gericht aan de Gemeente Utrechtse Heuvelrug, waarin onder meer is opgenomen: “Printen, snijden aanslagen 2007” met verzenddatum 25 april 2007, alsmede ‘afhandelingskosten TNT’ en ‘portokosten’ met dezelfde verzenddatum. Bij de factuur is gevoegd een orderbevestiging van TNT Post aan Data B. Mailservice B.V. met orderdatum 27 april 2007.

2.3. Tot de stukken van het geding behoort tevens een “herinnering aanslag gemeentelijke belastingen” met dagtekening 30 juli 2007 en aanslagnummer [0000000000000 00], waarop een “openstaand bedrag van de aanslag” wordt vermeld van € 147. Dit stuk is als volgt geadresseerd: [X], [b-straat], [0000 XX] [Z].

2.4. Bij brief met dagtekening 18 augustus 2007, die door de heffingsambtenaar op dezelfde datum is ontvangen, heeft belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de onder 2.1 vermelde beschikking. In dit bezwaarschrift schrijft belanghebbende onder meer:

“Heden, op 17 augustus 2007, heb ik uw (kopie) WOZ 2007 beschikking (peildatum

1-1-2005) en bijbehorende aanslagen ontvangen.

Naar aanleiding van een aanmaning (dd. 30-juli, ontvangen tijdens mijn vakantie) met een voor mij niet-duidelijk bedrag en met een niet-duidelijke achtergrond, bleek in het telefoongesprek hierover op donderdag 16 augustus 2007, dat er door u op 30-4-2007 een WOZ beschikking en aanslagen zou zijn verstuurd.

Deze heb ik nimmer ontvangen (wel de op dezelfde datum gedateerde beschikking / aanslag WOZ 2006, zie mijn andere bezwaar). Naar aanleiding van genoemd telefoongesprek heeft u mij de genoemde kopie WOZ beschikking (…) toegestuurd.”

2.5. Belanghebbende heeft in de aanvulling op zijn onder 2.4 vermelde bezwaarschrift om vergoeding verzocht van de door hem gemaakte kosten in verband met zijn tegen de beschikking gerichte bezwaarschrift. Deze kosten heeft belanghebbende als volgt nader gespecificeerd:

Reiskosten: bezoek 31 augustus 2007 tbv referentie objecten € 25,40

Verletkosten: 1 werkdag opgenomen als verlet a € 49,42 per uur 395,36

--------

Totaal € 420,76

2.6. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 12 november 2007 belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de door hem gevraagde kostenvergoeding afgewezen. Bij ambtshalve genomen besluit heeft hij de vastgestelde WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 93.000.

3. Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar en, zo nee, of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten in verband met het door hem ingestelde bezwaar en (hoger) beroep. Belanghebbende betwist niet langer de (ambtshalve) nader vastgestelde WOZ-waarde van € 93.000.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid

4.1.1. Primair is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan (artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Bekendmaking van een beschikking geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, Awb door toezending of uitreiking. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 Awb) dan wel ter post bezorgd, en niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb).

4.1.2. Belanghebbende betwist niet dat hij meer dan zes weken na de dagtekening van de onder 2.1 vermelde beschikking bezwaar heeft gemaakt, maar stelt dat hij deze beschikking niet heeft ontvangen. In dat verband heeft hij onder meer het standpunt ingenomen dat met de door de heffingsambtenaar overgelegde gegevens wellicht aantoonbaar is dat deze de beschikking aan TNT Post voor verzending heeft aangeboden, maar dat daarmee nog niet het bewijs is geleverd dat de beschikking door hem is ontvangen. Belanghebbende stelt dat er in het traject na de aanbieding van poststukken bij TNT Post regelmatig zaken misgaan bij de feitelijke bezorging; hij stelt gemiddeld een keer per week poststukken te ontvangen die niet voor hem bestemd zijn. Voorts heeft belanghebbende zich onder meer beroepen op het gegeven dat de bezorgtijdigheid van TNT Post weliswaar hoog is (96%), maar dat daaruit volgt dat circa 4% niet binnen een werkdag dan wel in het geheel niet wordt bezorgd. Daarnaast heeft belanghebbende gewezen op informatie van diverse consumentenfora, waaruit volgens hem volgt dat er met enige regelmaat post verkeerd of in het geheel niet wordt bezorgd. Nu hij pas rond 13 augustus 2007, na terugkomst van vakantie, van de onder 2.3 genoemde betalingsherinnering heeft kennisgenomen, vervolgens terstond telefonisch contact heeft opgenomen met de heffingsambtenaar en daarna op 18 augustus 2007 zijn bezwaarschrift heeft ingediend – na ontvangst van de duplicaatbeschikking op 17 augustus 2007 - heeft hij zo spoedig als redelijkerwijs mag worden verlangd bezwaar gemaakt tegen de beschikking, zo stelt belanghebbende.

4.1.3. De heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Volgens de heffingsambtenaar is de beschikking met dagtekening 30 april 2007 op correcte wijze aan TNT Post ter bezorging aangeboden, waarbij de hij zich beroept op de onder 2.2 vermelde gegevens. Nu belanghebbende nog steeds hetzelfde postadres heeft, is er geen reden aan te nemen dat de beschikking niet juist is bezorgd, zo stelt de heffingsambtenaar.

4.2. De rechtbank heeft omtrent het primaire geschilpunt, voor zover thans relevant, als volgt overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

2.1 (…) Artikel 6: 11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien

redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

(…)

2.3 De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 30 april 2007 niet aangetekend is

verzonden. Ten aanzien van de bewijslastverdeling met betrekking tot de verzending en de

ontvangst van niet aangetekend verzonden besluiten overweegt de rechtbank dat gelet op

vaste jurisprudentie het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat een besluit is

verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft

gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan op een niet

ongeloofwaardige wijze te ontkennen.

2.4 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de beschikking van 30 april

2007 ter verzending bij TNT is aangeboden een kohierlijst van 24 april 2007 en een factuur

van Data B. Mailservice B.V. van 11 mei 2007 overgelegd. Bedoelde kohierlijst, genaamd

'Definitieve aanslagvervaardiging' en betrekking hebbende op aanslagen voor het

heffingstijdvak 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 met dagtekening 30 april 2007, vermeldt de

naam en het adres van eiser en het aanslagnummer van de WOZ-beschikking. Blijkens de

factuur van Data B. Mailservice B.V. is bij verweerder - onder meer - in rekening gebracht

'printen, snijden aanslagen 2007' met verzenddatum 25 april 2007. Bij de factuur is gevoegd

een orderbevestiging van TNT aan Data B. Mailservice B.V. met orderdatum 27 april 2007.

Gelet op voornoemde stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende

aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit, vóór de daarop aangegeven dagtekening, 30 april

2007, aan TNT voor verzending aan eiser is aangeboden. Dat besluit was voorts voorzien

van de juiste tenaamstelling en adressering. Aangezien het zoekraken van op normale wijze

ter post bezorgde brieven op het traject tussen verzender en geadresseerde tot de hoge

uitzonderingen behoort, is niet aannemelijk dat het besluit eiser niet heeft bereikt. De enkele

stelling van eiser dat hij het besluit niet heeft ontvangen, biedt onvoldoende grond voor het

oordeel dat sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning.

2.5. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat (…) de termijn voor het instellen van bezwaar (…) aangevangen is op 1 mei 2007 en geëindigd op 11 juli 2007. Het bezwaarschrift van eiser van 18 augustus 2007 is derhalve niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend. Verweerder heeft het bezwaar van eiser terecht niet ontvankelijk verklaard.”

4.3.1. Niet in geschil is dat het postadres van belanghebbende[b-straat], [0000 XX] [Z] is. Op grond van de dagtekening van de WOZ-beschikking en de stukken beschreven in onderdeel 2.2 van deze uitspraak, in hun onderlinge verband beschouwd, acht het Hof het, evenals de rechtbank, aannemelijk dat de heffingsambtenaar de beschikking, voorzien van de juiste tenaamstelling en adressering, vóór de daarop aangegeven dagtekening voor verzending heeft aangeboden aan TNT Post. Het Hof is derhalve van oordeel dat de onderhavige beschikking op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Hieruit volgt dat de termijn van zes weken waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt, is aangevangen op de dag na die van de dagtekening van de beschikking, derhalve op 1 mei 2007. Het bezwaarschrift is op 18 augustus 2007, dus na afloop van de bezwaartermijn, ingediend.

4.3.2. Een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift is niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).

Het in onderdeel 2.4 en 2.5 van de uitspraak van de rechtbank besloten liggende oordeel dat de enkele stelling van belanghebbende dat hij de beschikking nooit heeft ontvangen, niet kan leiden tot het verschoonbaar achten van de termijnoverschrijding vindt echter geen steun in het recht. Een dergelijke stelling dient te worden beoordeeld op haar aannemelijkheid en kan - afhankelijk van die beoordeling - een omstandigheid opleveren als bedoeld in artikel 6:11 Awb (vgl. HR 20 mei 2005, nr. 40.718, BNB 2006/109). Anders dan de rechtbank acht het Hof het, gelet op hetgeen hierover door belanghebbende is gesteld (zoals weergegeven onder 4.1.2), niet bij voorbaat onaannemelijk dat de ter post bezorgde beschikking belanghebbende niet heeft bereikt en is het in dit verband van oordeel dat het risico van niet-ontvangst ten gevolge van het zoekraken of een vergelijkbare verstoring in de verzending/bezorging van de zijde van TNT Post niet ten laste van belanghebbende mag worden gebracht. Immers, de heffingsambtenaar had een dergelijk zoekraken kunnen voorkomen door de aanslag aangetekend dan wel met ontvangstbevestiging te versturen. Nu gesteld is noch gebleken dat de niet-ontvangst van de aanslag aan belanghebbende zelve is te wijten, komt een dergelijke verstoring in ontvangst voor rekening van de heffingsambtenaar.

4.3.3. Het ligt in dit geval echter wel op de weg van belanghebbende om, nadat hij kennis heeft genomen van de hem opgelegde beschikking, binnen een redelijke termijn daarna aan de heffingsambtenaar om opheldering te vragen door middel van bijvoorbeeld het opvragen van een duplicaat beschikking. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij direct na terugkomst van zijn vakantie naar aanleiding van de ontvangst van de onder onderdeel 2.3 genoemde betalingsherinnering op 16 augustus 2007 telefonisch contact heeft opgenomen met de gemeente om opheldering te vragen en dat hij na de ontvangst van het duplicaat van de beschikking op 17 augustus reeds de volgende dag bezwaar heeft gemaakt. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende ter zake van de te late indiening van het bezwaar in verzuim is geweest. Op grond van het hiervoor overwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.

4.4. Overeenkomstig het verzoek van belanghebbende wijst het Hof de zaak niet terug naar de heffingsambtenaar voor het opnieuw doen van uitspraak op bezwaar, maar voorziet het zelf in de zaak. Een heropening van het onderzoek voor een nader onderzoek naar belanghebbendes verzoek om kostenvergoeding acht het Hof niet noodzakelijk, nu de heffingsambtenaar reeds in eerste aanleg een standpunt heeft ingenomen over dit verzoek en er bovendien ervoor heeft gekozen niet op de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep te verschijnen om zijn standpunt ter zake desgevraagd nader toe te lichten.

Proceskosten bezwaarfase

4.5.1. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van reis- en verletkosten die hij in verband met de motivering van het door hem tegen de beschikking ingediende bezwaarschrift heeft gemaakt. Deze kosten zijn door hem belopen in verband met de bezichtiging van de woning, nabij gelegen referentieobjecten en overleg – op dezelfde dag - met een makelaar/taxateur. Nu de onderhavige woning voor belanghebbende geen eigen woning is en hij onvoldoende bekend was met de referentieobjecten en de lokale marktomstandigheden te [Z], was het volgens belanghebbende voor een gefundeerd bezwaar tegen de vastgestelde WOZ-waarde noodzakelijk zich ter plekke op de hoogte te stellen van de referentieobjecten en een plaatselijke makelaar/taxateur te raadplegen. Gelet op de grote reisafstand naar de onderhavige woning en de noodzaak om op een werkdag ter plekke overleg te plegen met de door hem ingeschakelde taxateur, was het onontkoombaar voor deze werkzaamheden reiskosten te maken en een volle dag verlof op te nemen, aldus belanghebbende. Belanghebbende stelt dat hij op basis van dit lokale onderzoek en het overleg met de makelaar/taxateur zijn bezwaarschrift inhoudelijk nader heeft kunnen motiveren en dat deze motivering ook gedeeltelijk is gehonoreerd, gelet op de ambtshalve nader vastgestelde WOZ-waarde. De heffingsambtenaar heeft het feit dat de kosten zijn gemaakt en de door belanghebbende gestelde hoogte daarvan niet betwist. Naar het standpunt van de heffingsambtenaar komen deze kosten echter niet voor vergoeding in aanmerking omdat sprake is van een niet-ontvankelijk bezwaar.

4.5.2. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb komen kosten voor vergoeding in aanmerking indien belanghebbende deze kosten in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nu het Hof van oordeel is dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar en belanghebbende bovendien reeds vóór de uitspraak op bezwaar heeft verzocht om een kostenvergoeding, zijn er in beginsel termen aanwezig om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van de bezwaarprocedure. Beoordeeld moet worden of de door belanghebbende geclaimde proceskosten voor de bezwaarfase kosten zijn die kwalificeren als kosten ex. artikel 7:15 Awb jo. artikel 1, aanhef, onderdeel c (reiskosten) en d (verletkosten) van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit van 22 december 1993, Stb. 763; hierna: Bpb).

4.6. Krachtens artikel 1, onderdeel c, van het Bpb kan een partij worden veroordeeld in de reiskosten van een belanghebbende. Onder de aldus voor vergoeding in aanmerking komende reiskosten kunnen vallen reiskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met een deugdelijke voorbereiding van zijn bezwaarschrift; hiervan kan sprake zijn indien het in dat verband noodzakelijk is de plaatselijke situatie te bestuderen (vgl. HR 13 juli 1994, nr. 29.210, BNB 1994/268 en HR 17 mei 2000, nr. 35.266, BNB 2000/229). Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat hij onvoldoende bekend was met de referentieobjecten en de lokale marktomstandigheden in [Z] en dat het voor een deugdelijke inhoudelijke motivering van zijn bezwaarschrift tegen de beschikking, welk bezwaarschrift uiteindelijk (mede) heeft geleid tot een ambtshalve vermindering van de bij de beschikking vastgestelde WOZ-waarde, noodzakelijk was vanuit zijn woonplaats af te reizen naar [Z], waarbij belanghebbende bovendien heeft gesteld dat hij dit niet kon combineren met een privébezoek. Op grond van het voorgaande concludeert het Hof dat de door belanghebbende gestelde reiskosten gemaakt in de bezwaarfase in verband met de bezichtiging van de woning, de referentieobjecten en het overleg met de taxateur voor vergoeding in aanmerking komen.

4.7.1. Krachtens artikel 1, onderdeel d, van het Bpb kan een partij worden veroordeeld in de verletkosten van een belanghebbende. In de nota van toelichting bij het voorafgaand aan het Bpb geldende besluit, het Besluit proceskosten fiscale procedures (hierna: Bpf), is hierover, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“Een zelf procederende particulier kan immers ook uitsluitend zijn verletkosten, zijn `zichtbaar` door de procedure veroorzaakte tijdverzuim wegens bij voorbeeld het bijwonen van een zitting, vergoed krijgen. Nogmaals, de proceskostenvergoeding beoogt niet en moet niet beogen een volledige vergoeding te zijn. Dat bepaalde proceskosten voor eigen rekening blijven, behoort tot de normale risico´s van het maatschappelijk verkeer. (...)

De rechter kan in de kostenveroordeling een vergoeding voor verletkosten opnemen, uiteraard voor zover men deze redelijkerwijs heeft moeten maken. Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim voor bij voorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting. Het gaat dus niet om tijdverzuim door bijvoorbeeld het lezen van stukken, dergelijke kosten moeten voor rekening van partijen zelf blijven.”

4.7.2. De nota van toelichting bij het Bpb vermeldt hierover het volgende (Stb. 1993, 763, blz. 7):

“De rechter kan in de kostenveroordeling een vergoeding voor verletkosten opnemen, uiteraard voor zover men deze redelijkerwijs heeft moeten maken. Verletkosten zijn kosten voor tijdverzuim voor bij voorbeeld het persoonlijk bewonen van een zitting. Het gaat dus niet om tijdverzuim door bij voorbeeld het lezen van stukken; dergelijke kosten moeten voor rekening van partijen zelf blijven.”

4.7.3. Het Hof is van oordeel dat, nu de tekst van artikel 1, onderdeel d, van het Bpb gelijkluidend is aan die van artikel 1, onderdeel d, van het Bpf, en de hiervoor onder 4.7.1 en 4.7.2 weergeven toelichting bij deze besluiten dezelfde strekking heeft, met de invoering van het Bpb ten aanzien van de verletkosten ten opzichte van het Bpf geen inhoudelijke wijziging is beoogd. Op grond van deze tekst en toelichting komen verletkosten slechts voor vergoeding in aanmerking indien belanghebbende deze kosten redelijkerwijs in verband met de bezwaarprocedure dan wel beroepsprocedure heeft moeten maken; de in de nota van toelichting bij het Bpb opgenomen tekstpassage omtrent kosten voor het persoonlijk bijwonen van een zitting betreft slechts een niet limitatief bedoeld voorbeeld. Van voor vergoeding in aanmerking komende verletkosten kan ook sprake zijn indien zij samenhangen met een deugdelijke motivering van het bezwaarschrift dan wel met een taxatie in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure (vgl. HR 21 maart 2001, nr. 35.988, BNB 2001/235).

Zoals reeds onder 4.6 is overwogen, heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij onvoldoende bekend was met de referentieobjecten en de lokale marktomstandigheden in [Z] en dat het voor een deugdelijke inhoudelijke motivering van zijn bezwaarschrift tegen de beschikking noodzakelijk was vanuit zijn woonplaats af te reizen naar [Z] om daar overleg te plegen met een lokaal bekende taxateur en tezamen met deze taxateur de woning en relevante referentieobjecten te bezichtigen. Voorts acht het Hof het aannemelijk dat dit overleg slechts mogelijk was op een werkdag en dat het – gelet op de reisafstand tussen zijn woonplaats en [Z] – noodzakelijk was voor het bedoelde overleg en bezichting een volle dag verlof op te nemen. Daarmee is naar het oordeel van het Hof in dit geval tevens voldaan aan de in de nota van toelichting bij het Bpf vereiste ‘zichtbaarheid’ van deze kosten, nu deze kosten door belanghebbende specifiek zijn belopen in verband met een deugdelijke motivering van zijn bezwaar tegen de beschikking. Van kosten die in het maatschappelijke verkeer voor risico van belanghebbende dienen te blijven (zoals het lezen van stukken) is daardoor geen sprake. De door belanghebbende gestelde verletkosten komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.

Slotsom

4.8. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar dienen te worden vernietigd en de door belanghebbende gevraagde kostenvergoeding dient te worden toegewezen. Nu belanghebbende de door de heffingsambtenaar ambtshalve verminderde WOZ-waarde niet langer betwist, zal het Hof de aldus nader vastgestelde waarde handhaven.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb. Belanghebbende, die bij de behandeling ter zitting in eerste aanleg niet aanwezig is geweest, heeft in dit verband verzocht om vergoeding van de door hem voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep belopen reiskosten en verletkosten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Bpb wordt het bedrag van de te vergoeden reiskosten vastgesteld – conform de door belanghebbende overgelegde berekening - op in totaal € 57,00, waarvan € 25,40 voor de gemaakte kosten per openbaar vervoer tweede klasse in de bezwaarfase, en € 31,60 voor in de hoger beroep gemaakte kosten per openbaar vervoer tweede klasse in verband met het bijwonen van het onderzoek ter zitting.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Bpb wordt het totale bedrag van de verletkosten vastgesteld op € 713,90, waarvan € 395,36 ( 8 uren á € 49,42 per uur (2007)) voor het overleg met de taxateur en de bezichtiging van de woning en referentieobjecten in de bezwaarfase en € 318,54 (6 uren à € 53,09 (2009)) voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;

- verklaart het bezwaar ontvankelijk;

- handhaaft de door de heffingsambtenaar nader vastgestelde WOZ-waarde van € 93.000;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van

€ 770,90;

- gelast heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze betaalde griffierecht ad € 39

(beroep bij de rechtbank) en € 107 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 146, te

vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. H.E. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel, als griffier. De beslissing is op 10 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.