Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2010, BM8881, 04/03028

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2010, BM8881, 04/03028

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 juni 2010
Datum publicatie
23 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM8881
Formele relaties
Zaaknummer
04/03028
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67d

Inhoudsindicatie

Correcties in verband met op naam van echtgenote staande KB-Luxbankrekeningen worden aan belanghebbende toegerekend omdat hij een hoger persoonlijk inkomen heeft. De inspecteur heeft niet gesteld dat het aan belanghebbendes opzet is te wijten dat deze tegoeden en de daaruit genoten inkomsten niet in zijn aangifte zijn opgenomen. Boetebeschikking vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van [X[ te [Z], belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is op 29 juli 2004 ter griffie een beroepschrift ontvangen. Het beroepschrift was gericht aan het gerechtshof te 's-Hertogenbosch alwaar het op 28 juli 2004 is ingekomen. Het beroep is ingesteld door mr. J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht, als gemachtigde van belanghebbende, de gemachtigde. Het beroepschrift is bij brieven van 29 september 2004 en 1 oktober 2004 door de gemachtigde aangevuld.

1.2. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) voor het jaar 2000 (hierna ook: de aanslag), alsmede tegen de uitspraken betreffende de gelijktijdig met de aanslag jegens belanghebbende genomen boetebeschikking en beschikking inzake in rekening gebrachte heffingsrente.

1.3. Voor de verdere loop van het geding verwijst het Hof naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van heden met kenmerk 04/03029, gedaan in het beroep van [Y], de echtgenote van belanghebbende. Het hechten van die uitspraak aan de onderhavige brengt mee dat die uitspraak deel uitmaakt van de onderhavige.

2. Geschil

2.1. Voor de omschrijving van het geschil verwijst het Hof in de eerste plaats naar de onderdelen 2.1 en 2.2 van de aangehechte uitspraak met kenmerk 04/03029.

2.2. Het geschil kan in het onderhavige geval aldus voor de enkelvoudige belasting worden beperkt tot de vraag of de echtgenote van belanghebbende terecht is aangemerkt als de houder van KB-Luxrekeningen, waarvan de inkomsten over het jaar 2000 zijn toegerekend aan belanghebbende, en zo ja, of het beroep op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ongegrond dient te worden verklaard. Voor de boete betreft het geschil of deze terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Voor de jaren 1990 tot en met 1999 zijn aan de echtgenote van belanghebbende navorderingsaanslagen in de IB/PV opgelegd.

In het ter zake daarvan ingestelde beroep met kenmerk 04/03029 heeft het Hof heden de aan de onderhavige uitspraak gehechte uitspraak gedaan, waarin is geoordeeld dat de echtgenote over de jaren 1990 tot en met 2000 inkomsten heeft genoten uit vermogen op de in die uitspraak nader omschreven KB-Luxrekening(en). Voor het jaar 2000 zijn deze inkomsten op de voet van artikel 5, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van belanghebbende.

3.2. Voor de feiten verwijst het Hof voorts naar de onder 3.1 tot en met 3.3 in de uitspraak met kenmerk 04/03029 weergegeven feiten.

3.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan. De op het aangiftebiljet opgenomen vragen naar dividend- en rente-inkomsten zijn doorgestreept.

3.4. Bij brief van 7 november 2003 heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is aan hem een aanslag in de IB/PV op te leggen met een bestuurlijke boete, ter zake van de in die brief genoemde KB-Luxbankrekening ten name van zijn echtgenote.

In de brief is onder meer het volgende opgenomen:

"Motivering boete

Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om deze belastingaanslagen te verhogen met een boete van 100%. Deze mededeling kunt u beschouwen als een kennisgeving als bedoeld in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen [...].

Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat uw echtgenote tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belastingaangifte aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is.

De vragen in het aangiftebiljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn door u ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over de buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR aan uw echtgenote vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven.

Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.

Ik merk het feit dat uw echtgenote gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen aan als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (…). Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen."

3.5. Bij brief van 10 november 2003 heeft de inspecteur in aanvulling op voormelde brief nog het volgende geschreven:

"(...) deel ik u mee dat uw belastbaar inkomen voor het jaar 2000 nader zal worden vastgesteld op ƒ 17.245 + ƒ 22.208 = ƒ 39.453. Na (...) zal de aanslag worden vastgesteld op:

Vastgesteld belastingbedrag ƒ 3.696

Boete bedrag 100% ƒ 3.696

Heffingsrente ƒ 375

Totaal verschuldigd ƒ 7.767 "

De aanslag IB/PV 2000 is overeenkomstig deze berekening vastgesteld op 15 december 2003.

4. Standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen

Voor de standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Ten aanzien van het geschil met betrekking tot de enkelvoudige belasting verwijst het Hof in de eerste plaats naar de onderdelen 5.0.1 tot en met 5.5 van de aangehechte uitspraak met kenmerk 04/03029.

5.2. Niet in geschil is dat het persoonlijke inkomen van belanghebbende in het jaar 2000 hoger was dan dat van zijn echtgenote. De door de inspecteur berekende inkomsten van de echtgenote uit haar tegoeden bij de KB-Luxbank zijn, gelet op het bepaalde in artikel 5, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, in dat geval terecht aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van belanghebbende. De aanslag kan derhalve in stand blijven, behoudens de uit de eliminatie van de factor 1,5 voortvloeiende vermindering.

5.3. Tegelijk met het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende een boete opgelegd ter grootte van 100% van de op de aanslag te betalen belasting. Een zodanige boete kan worden opgelegd op de voet van artikel 67d, eerste lid, AWR, welke bepaling voor zover thans van belang luidt:

"Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem […] een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete."

Voor het opleggen van deze boete is derhalve vereist dat de inspecteur stelt en bewijst dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de inkomsten uit het vermogen op de KB-Luxrekeningen niet in de aangifte zijn opgenomen.

5.4.1. In de onderhavige procedure bestaan de gedingstukken uit dezelfde stukken als die welke de inspecteur heeft ingezonden in de procedure met kenmerk 04/03029, behoudens enkele specifiek op belanghebbende betrekking hebbende bijlagen. De inspecteur heeft noch in deze stukken noch ter zitting het standpunt ingenomen dat belanghebbende op de hoogte was van de door zijn echtgenote gehouden rekening(en) bij de KB-Luxbank. Dit brengt mee dat het Hof de inspecteur niet geslaagd acht in het door hem te leveren bewijs dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat van deze inkomsten geen aangifte is gedaan. Nu niet is voldaan aan het vereiste zoals opgenomen in artikel 67d, eerste lid, AWR, dient de desondanks genomen boetebeschikking te worden vernietigd.

5.4.2. Het voorgaande brengt mee dat voorbij kan worden gegaan aan hetgeen belanghebbende tegen de boeten heeft aangevoerd.

5.5. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven met betrekking tot de heffingsrente aangevoerd. Ook anderszins is het Hof niet gebleken dat de heffingsrente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel. Derhalve bestaat geen aanleiding om de heffingsrente verder te verminderen dan overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

5.6. De slotsom is dat de aanslag dient te worden verminderd overeenkomstig de in de aangehechte uitspraak onder 5.6.1 opgenomen berekening tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.805, dat de heffingsrente dienovereenkomstig dient te worden verminderd en dat de boetebeschikking dient te worden vernietigd.

6. Proceskosten

6.1. Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, zowel voor de beroepsfase als voor de bezwaarfase, nu de gemachtigde om vergoeding van de kosten van bezwaar heeft verzocht in zijn bezwaarschriften van 10 juni en 17 juni 2003. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).

6.2. Deze kosten dienen in het onderhavige geval te worden berekend op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, nu het Hof geen reden ziet deze bepaling buiten toepassing te laten. Het Hof verwerpt mitsdien het andersluidende standpunt van belanghebbende. Voor de toepassing van deze bepaling worden de onder kenmerk 04/03028, 04/03029, 04/03030, 04/03717 en 04/03718 ingeschreven beroepen, zowel voor de beroepsfase als voor de bezwaarfase als één zaak beschouwd, nu zij samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Hieraan doet niet af dat de beroepen met kenmerk 04/03717 en 04/03718 ruim zes weken later, te weten op 14 september 2004, zijn ingediend en (een aantal van alle) in deze zaken bezwaarschriften zijn ingediend in de periode van 16 mei 2003 tot en met 7 juli 2003. Voorts is belanghebbende ter zitting 11 oktober 2007 verschenen. In verband daarmee heeft hij recht vergoeding van de reiskosten, welke dienen te worden berekend op de reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, door het Hof geschat op € 1,80.

6.3. De onder 04/03032 t/m 04/03035 ingeschreven beroepen zijn gelijktijdig met het onderhavige beroep door een kantoorgenoot van de gemachtigde zijn ingediend. In de omstandigheid dat die kantoorgenoot gedurende de procedures deze beroepen onder zijn eigen naam heeft voortgezet, ziet het Hof reden de onderhavige en die beroepen voor de toepassing van het Besluit niet te beschouwen als samenhangende zaken en eventuele kosten van bezwaar in de uitspraken op die beroepen in aanmerking te nemen.

6.4. Hiervan uitgaande stelt het Hof het bedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op:

- 5 punten (beroep, zitting van 29 maart 2006 en zitting van 11 oktober 2007, telkens 1 punt;

schriftelijke inlichtingen bij brieven van 21 maart 2007 en 12 december 2007, het getuigenverhoor op 20 juni 2007 en de nadere zitting van 8 februari 2008, telkens 0,5 punt) x € 322 x 2 (wegingsfactor) x 1,5 (samenhang) = € 4.830 en

- 1 punt (indienen bezwaar) x 161 x 2 x 1,5 = € 483,

dat is in totaal (4.830+483=) € 5.313,

waarvan een/vijfde deel, te weten € 1.062,60 aan het onderhavige beroep wordt toegerekend, zodat de kosten in totaal (1.062,60 + 1,80 =) € 1.064,40 bedragen.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.805,

- vernietigt de boetebeschikking,

- vermindert de beschikking inzake in rekening gebrachte heffingsrente overeenkomstig de bovenstaande vermindering van de aanslag,

- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.064,40, en

- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 37 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan op 10 juni 2010 door mr. O.B. Onnes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.