Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-07-2010, BN0321, 10/00266

Gerechtshof Amsterdam, 01-07-2010, BN0321, 10/00266

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 juli 2010
Datum publicatie
7 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN0321
Formele relaties
Zaaknummer
10/00266

Inhoudsindicatie

Uitspraak in beroep vermogensbelasting na KB-Luxtussenuitspraak

Belanghebbende heeft geen inhoudelijke bezwaren tegen de herberekening van de inspecteur ingebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Haarlem, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Voor de loop van het geding verwijst het Hof allereerst naar zijn (tussen)uitspraak van 18 maart 2010 met kenmerknummer P04/03852 (verder de Uitspraak). Bij de Uitspraak heeft het Hof de inspecteur opgedragen de vermogens voor de vermogensbelasting (VB) te berekenen met inachtneming van rechtsoverweging 5.6.3 van die uitspraak en heeft het Hof iedere verdere beslissing inzake het beroep betreffende de navorderingsaanslagen VB en de daarop betrekking hebbende boetebeschikkingen (en beschikkingen heffingsrente) aangehouden.

1.2. Ter voldoening aan de onder 1.1 vermelde opdracht heeft de inspecteur het Hof bij schrijven van 30 maart 2010 de herberekende vermogenscorrecties doen toekomen. Bij brief van 21 april 2010 heeft belanghebbendes gemachtigde (hierna: de gemachtigde) hierop gereageerd. Bij brief van 19 mei 2010 heeft de inspecteur zijn reactie op de inhoud van dit schrijven ingezonden.

1.3. Van het verhandelde ter zitting van 4 juni 2010 is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Voor de vaststelling van de feiten verwijst het Hof allereerst naar de Uitspraak. Het voegt daar het volgende aan toe.

De gemachtigde heeft in zijn brief van 21 april 2010 de vermogens als volgt berekend (in guldens):

jaar 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000

nieuwe vermogens 406.290 392.487 414.609 398.180 414.327 402.837 -/-438.181 199.894 146.102

2.2. Bij brief van 19 mei 2010 heeft de inspecteur het Hof bericht dat de vermogens, na herrekening en onder overlegging van een spreadsheet, als volgt moeten worden vastgesteld (in guldens):

jaar 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000

nieuwe vermogens 403.000 390.000 413.000 397.000 403.000 401.000 494.000 554.000 453.000

Blijkens de bij de brief gevoegde bijlage, waarin een overzicht is gegeven van deze herberekening en de verschuldigde VB, zijn de vermogens over de jaren 1997 tot en met 2000 verminderd met een schuld ter zake van de eigen woning en is tariefgroep 3 toegepast voor de jaren 1992 tot en met 1997 en tariefgroep 1 voor de jaren 1998 tot en met 2000.

3. Geschil

Voor de geschilomschrijving verwijst het Hof naar de Uitspraak.

4. Standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen

Voor de standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Voor de beoordeling van het geschil verwijst het Hof allereerst naar de Uitspraak. Het voegt daar het volgende aan toe.

5.2. Belanghebbende heeft in reactie op de berekeningen van de inspecteur van 30 mei 2010, gesteld dat de in 1998 geformaliseerde echtscheiding meebrengt dat de helft van het vermogen op de KB-Luxrekeningen aan de echtgenote is toe te rekenen, hetgeen tot gevolg heeft dat bij belanghebbende slechts de helft in de heffing kan worden betrokken. De inspecteur heeft deze stelling betwist en erop gewezen dat de berekeningswijze thans niet meer ter discussie kan staan en dat aan het enkele feit dat tussen echtelieden een echtscheiding wordt uitgesproken geen betekenis toekomt voor de vraag wie over het vermogen op de KB-Luxrekening kan beschikken in civielrechtelijke zin.

5.3. Onder 5.6.3 van de Uitspraak heeft het Hof de uitgangspunten verwoord ter nadere berekening van de vast te stellen vermogens en vermeld dat belanghebbende geen grieven heeft aangevoerd tegen de berekeningswijze van de inspecteur. Onder deze omstandigheden is het in strijd met de goede procesorde om alsnog rekening te houden met nieuw aangevoerde grieven die een nader feitenonderzoek zouden vergen met betrekking tot het al dan niet toerekenen van de tegoeden aan belanghebbende en deze feiten voor de Uitspraak al bekend waren (zie onderdeel 3.3, tweede volzin, van de Uitspraak).

5.4. Nu belanghebbende voor het overige geen inhoudelijke bezwaren tegen de herberekening van de inspecteur heeft ingebracht en het Hof ook niet gebleken is dat de inspecteur bij die berekening fouten heeft gemaakt die hebben geleid tot te hoog berekende vermogens, zal het Hof de vermogens conform diens berekening van 19 mei 2010 vaststellen.

6. Proceskosten en kosten bezwaarfase

6.1. Nu het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Andere kosten dan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken. De kosten van deze bijstand, voor zover verleend tot de datum van de Uitspraak, zijn begrepen in het in de Uitspraak berekende bedrag van € 1.449. Het Hof verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen 6.1 en 6.2 van de Uitspraak.

6.2. Na de Uitspraak zijn nog voor vergoeding in aanmerking komende kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakt in verband met het verschijnen ter nadere zitting. Het Hof berekent deze kosten op € 166 (0,5 x 322 x 1 (wegingsfactor)). Gelet op de samenhang met het onder kenmerk 10/00292 (voorheen 04/03617) ingeschreven beroep wordt de helft van dit bedrag, te weten € 83 aan het onderhavige beroep toegerekend.

Voorts zijn in het onderhavige beroep nog schriftelijke inlichtingen verstrekt bij brief van 21 april 2010, in verband waarmee recht bestaat op een vergoeding van kosten tot een bedrag van (0,5 x 322 x 1 =) € 166, zodat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten tezamen € 249 belopen.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de navorderingsaanslagen VB en de daarop betrekkinghebbende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente,

- vernietigt de bestreden uitspraken die betrekking hebben op deze aanslagen en beschikkingen,

- vermindert de navorderingsaanslagen VB tot aanslagen berekend naar de volgende vermogens (in guldens):

jaar 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000

nieuwe vermogens 403.000 390.000 413.000 397.000 403.000 401.000 494.000 554.000 453.000

- vermindert de op de navorderingsaanslagen VB betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente overeenkomstig de bovenstaande vermindering van die aanslagen,

- vermindert de op de navorderingsaanslagen VB betrekking hebbende boetes tot 64% van de belastingbedragen zoals die overeenkomstig de bovenstaande verminderingen komen te luiden en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 249.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.A. Boersma en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 1 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.