Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2010, BN2982, 09/00379
Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2010, BN2982, 09/00379
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 juli 2010
- Datum publicatie
- 4 augustus 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2982
- Zaaknummer
- 09/00379
Inhoudsindicatie
Het feit dat het aangiftebiljet niet voorziet in de mogelijkheid een teruggaaf te verzoeken geeft geen recht op een vergoeding voor het maken van bezwaar om deze teruggaaf alsnog te realiseren.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00379
eerste meervoudige belastingkamer
proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
X te Z, belanghebbende,
gemachtigde J.A. Klaver,
tegen de uitspraak in de zaak no AWB 08/7025 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 4 mei 2009 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Holland-Noord, kantoor Hoorn,
de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2010.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
Belanghebbende heeft met een haar uitgereikt papieren E-biljet aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 gedaan naar een verzamelinkomen van € 2.945, in welke aangifte anders dan in voorgaande jaren niet door middel van het aankruisen van een vakje kon worden verzocht om uitbetaling van de algemene heffingskorting bij de voorlopige aanslag. Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juni 2008 een voorlopige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte, resulterend in een teruggaaf van € 988 aan ingehouden voorheffingen.
Bij tegen die voorlopige aanslag ingediend bezwaarschrift heeft belanghebbende alsnog om uitbetaling van de algemene heffingskorting verzocht en om vergoeding van de kosten van beroepsmatig verleende bijstand in verband met de indiening van het bezwaarschrift.
Bij verminderingsbeschikking welke het Hof in samenhang met de brief van 14 oktober 2008 beschouwt als uitspraak op bezwaar is de inspecteur aan het bezwaar tegemoet gekomen, maar heeft de inspecteur het verzoek tot vergoeding van de hiervoor bedoelde kosten niet gehonoreerd.
Het beroep tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift met betrekking tot de kostenvergoeding heeft de rechtbank bij de uitspraak van 4 mei 2009 ongegrond verklaard.
De gemachtigde stelt - naar het Hof begrijpt - niet geweten te hebben hoe hij het betreffende verzoek had moeten doen omdat dat niet op de E-biljet kon worden gedaan en dat hij als hij een P-biljet had aangevraagd bij de Belastingdienst, dat eerst na zes weken zou hebben ontvangen. Voor de vergoeding van de proceskosten stelt hij zich wat betreft de wegingsfactor in deze zaak op het standpunt dat die op 1 kan worden gesteld.
De inspecteur heeft met uitzondering van het gestelde betreffende de wegingsfactor de stellingen van belanghebbende weersproken en betwist dat medewerkers van de Belastingdienst hebben gezegd dat uitbetaling van de algemene heffingskorting zonder expliciet verzoek gerealiseerd zou worden.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 het in geschil zijnde E-biljet uitgereikt teneinde aangifte te doen zodat de inspecteur de aanslag zou kunnen vaststellen. Naar ’s Hofs oordeel had de gemachtigde, toen het niet - zoals in de voorafgaande jaren - mogelijk bleek op het E-biljet voor het jaar 2007 het verzoek te doen de algemene heffingskorting bij de voorlopige aanslag uit te betalen, niet die aanslag hoeven afwachten om door middel van een bezwaarschrift de gewenste uitbetaling te verzoeken. Het had op de weg van de gemachtigde, die professioneel rechtshulp verleent, gelegen bij afzonderlijk verzoek dan wel met gebruikmaking van een ander aangiftebiljet te bereiken dat de gewenste uitbetaling zou worden gedaan.
Naar ’s Hofs oordeel is er van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid bij de toezending van het gewraakte E-biljet waarin de mogelijkheid om het verzoek tot uitbetaling niet was opgenomen geen sprake. Gelet op de expliciete betwisting door de inspecteur is het Hof van oordeel dat er geen sprake is van enig vertrouwen dat de uitbetaling van de heffingskorting bij de voorlopige aanslag zonder expliciet verzoek zou volgen.
Nu de gemachtigde zijn doel op een eenvoudige andere manier had kunnen bereiken en er geen sprake is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid, is er geen plaats voor een kostenveroordeling.
Het feit dat op het E-biljet voor het 2009 weer wel de mogelijkheid wordt geboden een verzoek te doen de algemene heffingskorting bij de voorlopige aanslag uit te betalen doet aan voormeld oordeel niet af.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 28 juli 2010 door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter van de belastingkamer, en B. van Brummelen en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands griffier. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.