Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-07-2010, BN2984, 09/00369 en 09/00370

Gerechtshof Amsterdam, 29-07-2010, BN2984, 09/00369 en 09/00370

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid van het bezwaar. Het Hof acht het niet aannemelijk dat belanghebbende twee aanslagbiljetten niet zou hebben ontvangen. Geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P09/00369 en 09/00370

29 juli 2010

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

gemachtigde mr. H. van Schuppen (Van Schuppen & Van de Water advocaten te Amsterdam),

tegen de uitspraken in de zaken met nummers AWB 08/7190 en AWB 08/7191 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 4 april 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.

1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.

1.3. Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, beide gedagtekend 23 oktober 2008, belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.4. Bij in één geschrift vervatte uitspraken van 10 april 2009, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 16 april 2009, heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.5. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 mei 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is geboren op 29 juni 1979 te [A] (Polen). Belanghebbende staat per 23 juni 2004 samen met [B] ingeschreven op het adres […] te [Z]. In juli 2007 zijn belanghebbende en [B] in Polen gehuwd.

2.2. Belanghebbende en [B] hebben ieder op 24 januari 2008 aangiftebiljetten IB/PVV 2004 en 2005, en op 29 januari 2008 een aangiftebiljet IB/PVV 2006 ingediend. In voormelde aangiften gaven belanghebbende en [B] beiden aan te zijn gehuwd. Belanghebbende heeft in haar aangiften een bedrag aan heffingskorting vermeld.

2.3. De aanslagbiljetten IB/PVV 2004, 2005 en 2006 met dagtekening 7 maart 2008, 24 juli 2008 en 31 juli 2008 ten name van [B] zijn door hem ontvangen. Ook de ten name van belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2005 met dagtekening 25 juli 2008 is door haar ontvangen. De voor belanghebbende geldende algemene heffingskorting is bij deze aanslag geheel verrekend op grond van het bepaalde in artikel 8:9 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

2.4. In september 2008 heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst omtrent de voortgang van de aanslagregeling voor de jaren 2004 en 2006. De aanslagbiljetten - eerst verzonden op respectievelijk 31 maart 2008 en 28 juli 2008 - zijn haar vervolgens in duplicaat toegezonden, waarna ze door haar zijn ontvangen op 30 september 2008. Bij deze aanslagen is de voor belanghebbende geldende algemene heffingskorting niet verrekend.

2.5. Bij brieven van 30 september 2008, aangevuld bij brieven van 7 oktober 2008, heeft belanghebbende bezwaarschriften ingediend.

2.6. Tot de gedingstukken behoort een op 6 januari 2009 opgemaakte ambtsedige verklaring omtrent de ten name van belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV 2004 en 2006:

“Hierbij verklaar ik, [C], medewerker bij de Belastingdienst B/CICT, Unit Poort (Front), Afdeling procesondersteuning, dat de aanslag IB 2004 met aanslagnummer 2533.98.459.H.46 (dagtek. 04 april 2008) en IB 2006 met aanslagnummer 2533.98.459.H.66 (dagtek. 31 juli 2008) t.n.v. [X], respectievelijk d.d. 31-03-2008 in de partij met generatienummer 2623 en d.d. 28-07-2008 in de partij met generatienummer 2716 ter post is aangeboden.

Over het toezendadres kan ik enkel melden, dat de situatie van BvR op dat moment doorslaggevend is geweest voor de juiste adressering. Hierover kan ik tot mijn spijt geen uitsluitsel geven.”

2.7. Tot de gedingstukken behoort een op 21 augustus 2009 opgemaakte ambtsedige verklaring omtrent de ten name van [B] opgelegde aanslag IB/PVV 2006:

“Hierbij verklaar ik, [D], medewerker bij de Belastingdienst B/CICT, unit Aangifte, dat de aanslag IB/PH 2006, nummer: 2283.50.335.H.66, gedagtekend 31-07-2008, is verzonden op 28 juli 2008. Deze aanslag maakte deel uit van de partij met generatienummer: 2716.”

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2004 en 2006.

3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan (artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Bekendmaking van een besluit geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking. De wet bevat geen nadere bepalingen over de wijze waarop de verzending van een aanslagbiljet dient te geschieden.

Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb) dan wel ter post is bezorgd, en niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb).

4.2. Belanghebbende betwist in hoger beroep niet (langer) dat de onder 1.1 en 1.2 vermelde aanslagbiljetten zijn verzonden op respectievelijk 31 maart 2008 en 28 juli 2008, maar stelt zich op het standpunt dat zij die niet heeft ontvangen.

4.3. Nu tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de inspecteur de aanslagbiljetten, voorzien van de juiste tenaamstelling en adressering, vóór de daarop aangegeven dagtekening voor verzending heeft aangeboden aan TNT Post, zijn de aanslagen op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Hieruit volgt dat de termijn van zes weken waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt is aangevangen op de dag na die van de dagtekening van de aanslagen en dat de bezwaartermijn is geëindigd op respectievelijk 16 mei 2008 en 11 september 2008. De bezwaarschriften, beide gedagtekend 30 september 2008 en door de inspecteur ontvangen op 1 oktober 2008, zijn derhalve na afloop van de bezwaartermijn ingediend.

4.4. Een niet tijdig ingediend bezwaarschrift is niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

Belanghebbende voert in dat verband - en ter onderbouwing van haar standpunt dat zij de aanslagbiljetten niet heeft ontvangen - onder meer aan dat zij met regelmaat correspondentie van de Belastingdienst niet ontvangt en met regelmaat post van derden aantreft in haar brievenbus. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid - zo stelt belanghebbende - dat poststukken onjuist worden bezorgd en dat dit in de grotere steden vaker voorkomt dan in plaatsen met een kleinere bevolkingsdichtheid. Het risico van niet-ontvangst ten gevolge van het zoekraken of een vergelijkbare verstoring in de verzending/bezorging van de zijde van TNT Post mag niet ten laste van haar worden gebracht. De inspecteur had een dergelijk zoekraken immers eenvoudig kunnen voorkomen door de aanslagbiljetten aangetekend dan wel met ontvangstbevestiging te versturen. Het niet ontvangen van de in geding zijnde aanslagbiljetten is derhalve niet aan belanghebbende te wijten.

Voorts voert belanghebbende nog aan dat zij op enig moment zelf contact heeft opgenomen met de Belastingdienst en dat haar vervolgens duplicaat-aanslagbiljetten zijn toegezonden, waarna zij direct bezwaarschriften heeft ingediend.

4.5. De inspecteur stelt dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaren. Volgens de inspecteur zijn de aanslagbiljetten op correcte wijze en aan het juiste adres aangeboden, is daarmee aannemelijk gemaakt dat de aanslagen zijn verzonden en is daarmee ook het vermoeden ontstaan dat de aanslagen door belanghebbende zijn ontvangen. Dat vermoeden is door belanghebbende niet ontzenuwd.

4.6. Belanghebbendes stelling dat de aanslagbiljetten niet zijn ontvangen dient te worden beoordeeld op haar aannemelijkheid en kan - afhankelijk van die beoordeling - een omstandigheid opleveren als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.

4.7. Vaststaat dat belanghebbende het aanslagbiljet IB/PVV 2005 waarbij de algemene heffingskorting geheel is verrekend heeft ontvangen. Gelet op deze omstandigheid en het feit dat [B] de aanslagen IB/PVV 2004, 2005 en 2006 alle op hetzelfde adres heeft ontvangen, acht het Hof het niet aannemelijk dat de twee aanslagbiljetten IB/PVV 2004 en 2006 waarbij de algemene heffingskorting niet is verrekend door belanghebbende niet zouden zijn ontvangen. Daarbij neemt het Hof tevens in aanmerking dat het zoekraken of een vergelijkbare verstoring in de verzending/bezorging van de zijde van TNT Post van een tweetal aanslagbiljetten hem met de door belanghebbende gegeven algemene bewoordingen niet aannemelijk voorkomt. Er is derhalve geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb. De bezwaren zijn door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Slotsom

4.8. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, B. van Brummelen en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 29 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.