Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-07-2010, BN3433, 09-00513

Gerechtshof Amsterdam, 29-07-2010, BN3433, 09-00513

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 juli 2010
Datum publicatie
11 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3433
Zaaknummer
09-00513
Relevante informatie
Meststoffenwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] art. 1

Inhoudsindicatie

Door een gedragslijn van de inspecteur kon belanghebbende in de jaren 1998-1999, in weerwil van de wettelijke bepalingen, verrekenbare fosfaatsaldi opbouwen. Met ingang van het jaar 2001 zijn de wettelijke bepalingen juist gehanteerd.

Gezien de Meststoffenwet en de Regeling is niet in geschil dat het fosfaatsaldo van 572 kilogram niet voor verrekening in aanmerking komt nu belanghebbende in 2005 beschikte over minder dan 2,5 GVE per ha.

Belanghebbende beroept zich op gewekt vertrouwen.

Tevergeefs, omdat belanghebbende in de toelichting bij de jaarlijkse aangifte heeft kunnen lezen dat alle landbouwgrond moest worden meegerekend, zodat zij geen fosfaatsaldo kon opbouwen.

Ook kon het belanghebbende reeds ten tijde van het doen van de aangifte 2004 bekend zijn dat alle landbouwgrond in aanmerking moest worden genomen. Verder kan niet het in rechte te beschermen vertrouwen zijn gewekt dat belanghebbende voldeed aan de norm van 2,5 GVE per ha, nu de inspecteur met juistheid heeft gesteld dat het doen van een verfijnde aangifte niet is voorbehouden aan bedrijven die voldoen aan deze norm.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P09/00513

29 juli 2010

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

maatschap X en X-A te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/6849 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 mei 2008 bij verrekeningsbeschikking MINAS eindbalans 2005 bepaald dat belanghebbende in het jaar 2005 geen te verrekenen fosfaatsaldo heeft opgebouwd. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 16 september 2008 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 10 juni 2009, verzonden op 12 juni 2009, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 juli 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Op 11 juni 2010 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Deze zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De vennoten van belanghebbende zijn X en X-A. Aan belanghebbende is met ingang van 1 januari 2005 mestnummer 2 toegekend. Vóór 1 januari 2005 was het mestnummer van belanghebbende 1, op naam gesteld van X. Tussen partijen is niet in geschil dat ook voor de jaren vóór 2005 sprake was van een maatschap en dat uitsluitend op grond van de destijds gehanteerde administratiemethode een mestnummer werd toegekend aan de vennoot op wiens naam de mestproductierechten stonden.

2.2. In het jaar 2005 heeft de door belanghebbende afgevoerde hoeveelheid fosfaat de door haar aangevoerde hoeveelheid fosfaat overtroffen met 572 kilogram.

In de jaren 1998 tot en met 2005 zijn blijkens de opgave van de inspecteur de volgende saldi/overschotten ontstaan, waarbij een fosfaatoverschot is weergegeven als een negatief getal:

Heffingsjaar Fosfaatsaldo/-overschot in kg

1998 154

1999 548

2000 -122

2001 -466

2002 -610

2003 -252

2004 0,<2,5 GVE/Ha.*

2005 0,<2,5 GVE/Ha.*

Resterend saldo/overschot 2005 -748

* In verband met een veebezetting van minder dan 2,5 grootvee eenheden per hectare is er geen fosfaatsaldo opgebouwd.

2.3. In de ‘Toelichting bij het invullen van de verfijnde aangiften’ (hierna: Toelichting) voor de jaren 1998 en 1999 is onder meer het volgende opgenomen, waarbij in 1999 het jaartal 1998 is vervangen door 1999:

“Uitzondering voor bedrijven met 2,5 GVE/ha of minder

Als u in 1998 gemiddeld 2,5 GVE of minder per hectare op uw bedrijf had, is opbouw van fosfaatsaldo niet mogelijk (reken voor de oppervlakte alleen met landbouwgrond in eigendom, zakelijk gebruik en reguliere pacht die u in feitelijk gebruik had).”

2.4. In de Toelichting voor 2000 staat:

“Uitzondering voor bedrijven met 2,5 GVE/ha of minder

Als u in 2000 gemiddeld 2,5 GVE of minder per hectare op uw bedrijf had, is opbouw van fosfaatsaldo niet mogelijk. Reken voor de oppervlakte landbouwgrond met de totalen bouwland, braakland en grasland van vraag 7.”

2.5. In de Toelichting voor het jaar 2001 staat:

“Fosfaatsaldo

Als de fosfaatafvoer groter is dan de fosfaataanvoer, bouwt u fosfaatsaldo op (in kg fosfaat). U kunt alleen fosfaatsaldo opbouwen als u in 2001 meer dan 2,5 GVE/ha hebt gehad. (Tel voor de berekening alle landbouwgrond mee.)”

2.6. In de Toelichting voor de jaren 2002 tot en met 2005 is onder meer het volgende opgenomen, waarbij voor de jaren na 2002 telkens het jaartal is gewijzigd in het desbetreffende jaar:

“Saldo-opbouw

Als de fosfaat- en/of stikstofafvoer groter is dan de aanvoer, bouwt u saldo op (in kg). (…) Fosfaatsaldo kunt u alleen opbouwen als u in 2002 meer dan 2,5 GVE/ha hebt gehad. (Tel voor de berekening alle landbouwgrond mee.)”

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:

“4.3. De grond die eiser (Hof: belanghebbende) in gebruik heeft op grond van grondgebruiksverklaringen is niet begrepen in de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel q, van de Meststoffenwet neergelegde wettelijke definitie van tot het bedrijf behorende landbouwgrond. Die grond past wel in de uitbreiding van de definitie van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in december 1997 heeft neergelegd in artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet. (…)

4.4. Uit artikel 18 van de Regeling uitvoering heffingen en verrekening Meststoffenwet volgt dat verweerder (Hof: de inspecteur) de veebezetting per hectare terecht in de beoordeling betrekt. Vast staat dat (Hof: alsdan) (…) het aantal GVE per hectare minder dan 2,5 bedraagt. Het in 2005 gerealiseerde negatieve fosfaatsaldo komt daarom niet voor verrekening in aanmerking, zodat verweerders beslissing, gelet op de geldende wettelijke bepalingen, in beginsel juist is.

4.5. Eiser heeft zich subsidiair er op beroepen dat verweerder eerder, ondanks een bezetting van minder dan 2,5 GVE per hectare, toch verrekening heeft toegestaan en dat een beleidswijziging hieromtrent niet duidelijk is gecommuniceerd. De rechtbank vat deze beroepsgrond op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank volgt eiser niet in dat beroep. De handelwijze van verweerder in de jaren 1998 en 1999 kan worden aangemerkt als toepassing van een begunstigend beleid in afwijking van de wettelijke regels. Anders dan eiser – naar de rechtbank begrijpt – meent, is er geen rechtsgrond die meebrengt dat een begunstigend beleid van verweerder moet worden voortgezet in afwijking van de wettelijke regeling. De beleidswijziging is reeds doorgevoerd in 2000. Vanaf 2001 is in de toelichting bij de Minasaangifte vermeld dat voor de berekening alle landbouwgrond meetelt en is niet langer vermeld dat alleen de grond in eigendom of in gebruik op basis van zakelijk recht of pacht voor de norm van 2,5 GVE per hectare bij verrekening in aanmerking wordt genomen. Eiser heeft over de jaren 2000 tot en met 2003 echter geen negatief fosfaatsaldo gehad zodat hij in die jaren ook niet met de 2,5 GVE per hectare norm is geconfronteerd. (…)

De conclusie is daarom dat verweerder niet op grond van zijn in 1998 en 1999 gevoerde begunstigend beleid ook in 2005 gehouden was ten aanzien van eiser tot verrekening van negatief fosfaatsaldo bij een veebezetting van minder dan 2,5 GVE per hectare.”

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is of belanghebbende aan de door de inspecteur in het verleden gevolgde gedragslijn het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het fosfaatsaldo 2005 ter grootte van 572 kilogram verrekend kan worden met door belanghebbende gerealiseerde fosfaatoverschotten.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Het Hof verstaat de door de rechtbank gedane uitspraak aldus dat deze betrekking heeft op ‘maatschap X en X-A en dat de aanduiding van X als eiser (Hof: belanghebbende) op een abuis berust. Belanghebbende en de inspecteur hebben dit desgevraagd ter zitting bevestigd.

6.2. Tussen partijen is niet meer in geschil dat op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel q, van de Meststoffenwet (tekst 2005) in samenhang met artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet (tekst 2005) ook grond die belanghebbende op basis van een grondgebruiksverklaring in het kader van haar normale bedrijfsuitoefening in gebruik heeft, in aanmerking dient te worden genomen voor de bepaling van de veebezetting. Alsdan is niet in geschil dat op grond van artikel 18 van de Regeling uitvoering heffingen en verrekening Meststoffenwet (tekst 2005) het fosfaatsaldo van 572 kilogram niet voor verrekening in aanmerking komt nu belanghebbende in 2005 beschikte over minder dan 2,5 grootvee-eenheden (hierna: GVE) per hectare.

6.3.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij aan de gedragingen van de inspecteur met betrekking tot de verrekening van de fosfaatsaldi van de jaren 1998 en 1999 het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij het fosfaatsaldo van het jaar 2005 ook zou mogen verrekenen. Tevens stelt zij zich op het standpunt dat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat zij voldoet aan de norm van 2,5 GVE per hectare, daar zij altijd verfijnde aangifte heeft gedaan en het doen van een verfijnde aangifte is voorbehouden aan bedrijven die voldoen aan de norm van 2,5 GVE per hectare.

6.3.2. De inspecteur stelt hiertegenover dat het doen van verfijnde aangifte niet is voorbehouden aan bedrijven die voldoen aan de norm van 2,5 GVE per hectare, dat bij de berekening van de veebezetting per hectare alle grond, zoals hiervoor onder 6.2 is vermeld, in aanmerking dient te worden genomen, maar dat dit door de Dienst Regelingen in eerste instantie niet duidelijk naar buiten was gebracht. Daarom is de Dienst Regelingen voor de jaren 1998 tot en met 2000 bij de berekening van de veebezetting per hectare uitgegaan van landbouwgrond in eigendom en landbouwgrond op basis van een zakelijk gebruiksrecht en/of reguliere pacht. Daardoor kon belanghebbende in die jaren, in weerwil van de wettelijke bepalingen verrekenbare fosfaatsaldi opbouwen.

6.3.3. Met ingang van het heffingsjaar 2001 heeft de Dienst Regelingen de wettelijke bepalingen correct gehanteerd, in die zin dat de fosfaatsaldi van de jaren 2001 en volgende niet kunnen worden verrekend. Uit de door die dienst meegezonden toelichtingen bij de aangiften van de jaren 2001 en volgende blijkt dat alle landbouwgrond in aanmerking dient te worden genomen.

6.4. Naar het oordeel van het Hof kan bij belanghebbende in redelijkheid niet het in rechte te beschermen vertrouwen zijn gewekt dat zij in weerwil van de wettelijke bepalingen het fosfaatsaldo 2005 kan verrekenen met vanaf 2001 ontstane overschotten. Belanghebbende heeft immers in de toelichting bij de jaarlijkse aangifte kunnen lezen dat alle landbouwgrond moest worden meegerekend.

Voor het geval dat belanghebbende in de jaren 2001 tot en met 2003 – in welke jaren zij fosfaatoverschotten behaalde – de toelichting bij de aangifte op het punt van verrekening van een fosfaatsaldo niet heeft gelezen, geldt dat ook bij de aangifte voor het jaar 2004 een gelijksoortige toelichting is opgenomen, zodat het belanghebbende reeds ten tijde van het doen van de aangifte 2004 bekend kon zijn dat alle landbouwgrond in aanmerking moest worden genomen. Evenmin kan belanghebbende worden gevolgd in haar stelling dat de omstandigheid dat zij altijd verfijnde aangifte heeft gedaan bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat zij voldeed aan de norm van 2,5 GVE per hectare, nu de inspecteur met juistheid heeft gesteld dat het doen van een verfijnde aangifte niet is voorbehouden aan bedrijven die voldoen aan deze norm.

De grief van belanghebbende treft daarom geen doel.

6.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 29 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.