Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2010, BN4122, 08/00368

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2010, BN4122, 08/00368

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 juni 2010
Datum publicatie
18 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4122
Zaaknummer
08/00368
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is een aanslag gebruikersbelasting voor niet woningen opgelegd. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het tarief voor woningen van toepassing is. De aanslag die aan belanghebbende als gebruiker is opgelegd kan daarom niet in stand blijven.

Zie ook P08/00367

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/00368

uitspraak: 17 juni 2010

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk,

de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak met nr. AWB 07/6841 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

X,

wonende te Y, belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2007 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een aanslag onroerende zaakbelasting voor gebruikers opgelegd voor de onroerende zaak aan de […]10 te Y tot een te betalen bedrag van € 37. De waarde van de onroerende zaak is bij beschikking op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz) op de waardepeildatum 1 januari 2005 vastgesteld op € 140.000. De aanslag is gebaseerd op een waarde voor de onroerende zaakbelasting van € 25.000.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 30 augustus 2007, de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 14 maart 2008 heeft de rechtbank het door belanghebbende hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, en onder meer de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde van de onroerende zaak verhoogd tot € 294.233, waarvan € 248.855 voor de woning en de aanslag vermeerderd tot een aanslag berekend – naar het Hof begrijpt – naar het verschil tussen de hiervoor genoemde waarden ad (294.233 – 248.855 =) € 45.378, met toepassing van het woningentarief.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 april 2008.

1.5. Belanghebbende heeft, tezamen met zijn echtgenote A, een verweerschrift ingediend en op 19 januari 2010 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende en A. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.

1.6. Het onderzoek ter zitting in de procedure van belanghebbende (kenmerk P08/00368) heeft tegelijkertijd plaatsgevonden met het onderzoek ter zitting in de procedure van zijn echtgenote, A (kenmerk P08/00367) op 5 maart 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof heeft aanleiding gezien om in beide procedures afzonderlijk uitspraak te doen.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak […] 10 te Y (hierna: de onroerende zaak).

2.2. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2005 vastgesteld op € 140.000. Deze waarde is onderbouwd met een door de heffingsambtenaar overgelegd taxatierapport met datum 21 november 2007, van een gediplomeerd woz-taxateur gevestigd te B, die door de gemeente Beverwijk als deskundige is aangezocht. In dit taxatierapport is vermeld dat aan de onroerende zaak een waarde in het economische verkeer wordt toegekend van € 166.500.

3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen:

‘4.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het hiervoor vermelde taxatierapport niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. In het bijzonder acht de rechtbank van belang dat verweerder geen enkele onderbouwing heeft gegeven voor de waarde die aan de woning met ondergrond is toegekend. Verweerder noemt in het taxatierapport een prijs per m³ van € 171 doch heeft niet nader aangegeven hoe deze prijs tot stand is gekomen. Ook heeft verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eisers niet aannemelijk gemaakt dat de grond behorende bij de woning een oppervlakte van 312 m² heeft.

De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde juist heeft vastgesteld.

4.3. De rechtbank komt de door eisers voorgestane waarde van de woning met de ondergrond van € 248.855 en van het gehele object van € 294.233 niet onredelijk voor.

Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de vergelijkingsobjecten gehanteerd in de door eisers overgelegde taxatieverslagen betreffende de woningen gelegen aan de […] 8A, 12 en 18 inderdaad blijkt dat ten aanzien van omliggende woningen een veel hogere prijs per m³ is toegepast. De rechtbank kan verweerder in zijn stelling dat de woning als bedrijfswoning moet worden aangemerkt en het derhalve een incourant object betreft, niet volgen. Verweerder heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de woning en het bedrijf niet afzonderlijk van elkaar zouden kunnen worden verkocht. Zulks is ook niet aannemelijk gelet op de door eisers ter zitting afgelegde verklaring dat op het bedrijfsgedeelte een voorkeursrecht tot koop van de gemeente rust.

Voorts hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de grond die door hen privé wordt gebruikt - waarbij de rechtbank opmerkt dat onder privégebruik ook ander gebruik kan worden verstaan dan gebruik als siertuin - 1.046 m² bedraagt in plaats van de door verweerder gehanteerde 312 m².

De rechtbank zal eisers volgen en de waarde van het gehele object vaststellen op € 294.233 en de waarde die aan de woning toegekend kan worden op € 248.855.

4.4. Nu de door de rechtbank vastgestelde waarde van de woning meer dan 70 % bedraagt van de totale door de rechtbank vastgestelde waarde, dient ten aanzien van het object het tarief voor woningen te worden toegepast.

4.5. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.’

4. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank in haar uitspraak de waarde van de onroerende zaak terecht heeft verhoogd tot € 294.233.

5. Standpunten van partijen

5.1.1. In hoger beroep stemt de heffingsambtenaar in met de door de rechtbank vastgestelde waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2005 van € 294.233, maar is hij van mening dat de rechtbank de waarde niet had mogen verhogen. De rechtsbescherming van belanghebbende brengt mee dat de indiener van een beroepschrift niet in een slechtere positie kan komen te verkeren dan wanneer het beroepschrift niet zou zijn ingediend. Verder stelt de heffingsambtenaar dat een verhoging van de waarde slechts kan plaatsvinden wanneer zich nieuwe feiten hebben voorgedaan die ten tijde van het vaststellen van de waarde nog niet bekend waren. Artikel 27 Wet woz biedt in het onderhavige geval geen mogelijkheid om de waarde te verhogen. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

5.1.2. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar er mee ingestemd dat de verschuldigde belasting wordt berekend op basis van het tarief voor woningen.

5.2. Belanghebbende concludeert tot handhaving van de uitspraak van de rechtbank.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. In de Verordening op de heffing en invordering van Onroerende-Zaakbelastingen 2007 van de gemeente Beverwijk (hierna: de Verordening) is voor zover van belang, het volgende bepaald:

‘Artikel 5 Belastingtarieven

1. Het tarief van de belasting is voor elke volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf

a. bij de gebruikersbelasting niet woningen € 3,73;

b. bij de eigenarenbelasting

1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 2,34;

2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 4,65.

2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro’s.’

6.2. Aan belanghebbende is op basis van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening een aanslag gebruikersbelasting voor niet woningen opgelegd. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het tarief voor woningen van toepassing is. De aanslag, die aan belanghebbende is opgelegd als gebruiker van een niet woning, kan daarom niet in stand blijven. Artikel 220 van de Gemeentewet noch de verordening voorziet immers in de mogelijkheid om aan een gebruiker van een onroerende zaak, die in hoofdzaak tot woning dient een aanslag onroerende zaakbelastingen op te leggen. De uitspraak van de rechtbank kan, voor zover deze betrekking heeft op de aanslag van belanghebbende, daarom niet in stand blijven.

6.3. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de onroerende zaak heeft vermeerderd tot € 294.233. Het Hof oordeelt dat het hoger beroep in zoverre gegrond is en verwijst voor de motivering hiervan naar de rechtsoverwegingen 6.3 tot en met 6.5 in de uitspraak met kenmerk P08/00367, welke aan deze uitspraak is gehecht.

7. Kosten

Nu de aanslag onroerende zaakbelastingen wordt vernietigd, is er reden voor een vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten in hoger beroep. Deze kosten worden door het Hof gesteld op de reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij het Hof, berekend op € 12.

8. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten en het betaalde griffierecht;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarin de aanslag onroerende zaakbelastingen is gehandhaafd;

- vernietigt de aanslag onroerende zaakbelastingen;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 12.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.F. Slijpen en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, als griffier. De beslissing is op 17 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.