Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-08-2010, BN6203, 08/00443 en 08/00444

Gerechtshof Amsterdam, 26-08-2010, BN6203, 08/00443 en 08/00444

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 augustus 2010
Datum publicatie
8 september 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN6203
Zaaknummer
08/00443 en 08/00444
Relevante informatie
Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 30-03-2024 tot 01-01-2025] art. 15.33

Inhoudsindicatie

Rioolrecht en afvalstoffenheffing. In geschil is of de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolrecht terecht zijn opgelegd. Naar het oordeel van het Hof dienen de studio's en het zomerhuis te worden aangemerkt als percelen in de zin van de afvalstoffenheffing. De studio die wel over een badkamer met toilet maar niet over een kookgelegenheid beschikt kan niet worden aangemerkt als een perceel dat blijkens indeling en inrichting bestemd is voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan. Ook mist deze studio naar het oordeel van het Hof voldoende voorzieningen om te worden aangemerkt als een gedeelte dat blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. De aanslagen zijn opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hoger beroep van de gemeente ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/00443 en 08/00444

uitspraak: 26 augustus 2010

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort, de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 07/895 en 07/896 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

X, wonende te Y, belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 mei 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2005 vijf aanslagen opgelegd in de afvalstoffenheffing en vijf aanslagen in het rioolrecht voor de objecten die zijn aangeduid als […]straat 94 met de volgaanduidingen: appartement 1e etage, studio 1e etage, studio 2e etage voor, studio 2e etage achter, en zomerhuis. Met dezelfde dagtekening zijn aan belanghebbende voor 2006 aanslagen opgelegd in dezelfde belastingen voor dezelfde objecten.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken, gedagtekend 15 december 2006, de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolrecht voor appartement 1e etage en voor studio 2e etage voor, alsmede de aanslag rioolrecht voor studio 1e etage verminderd tot nihil en de overige aanslagen gehandhaafd.

1.3. Bij mondelinge uitspraak van 6 maart 2008, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 12 maart 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de na bezwaar gehandhaafde aanslagen vernietigd.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 april 2008, aangevuld bij brief van 23 mei 2008. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Op 29 mei 2008 zijn nadere stukken ontvangen van de heffingsambtenaar. Deze zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.6. Op 14 juni 2010 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.

1.7. Op 23 juni 2010 zijn nadere stukken ontvangen van de heffingsambtenaar. Deze zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar van een woning, […]straat 94 te Y (hierna: de woning). Op de begane grond bevinden zich onder meer twee kamers en een keuken welke door belanghebbende worden gebruikt. Op de eerste etage bevinden zich twee badkamers, waarvan één badkamer door belanghebbende wordt gebruikt, evenals twee slaapkamers aan de achterzijde van deze etage.

2.2. Belanghebbende verhuurt gedeelten van haar woning aan (zomer)gasten. Het gaat om de volgende gedeelten:

- een studio bestaande uit een kamer en een badkamer met toilet gelegen op de eerste etage aan de voorzijde van de woning. De kamer is voorzien van een keukenblok met gootsteen en elektrische kookplaten.

- een studio bestaande uit een kamer en een badkamer met toilet, gelegen op de tweede etage aan de voorzijde van de woning.

- een studio bestaande uit twee kamers en een badkamer met toilet, gelegen op de tweede etage aan de achterzijde van de woning. In één van de kamers bevindt zich een keukenblok met gootsteen en elektrische kookplaten, voorzien van een afzuigkap.

De studio’s zijn bereikbaar via een deur op de begane grond aan de zijkant van de woning, een hal op de begane grond, een trap naar de eerste etage en een hal op de eerste etage. Een trap van de eerste naar de tweede etage en een hal op de tweede etage geven vervolgens toegang tot de studio’s op de tweede etage.

- een aangebouwd appartement op de begane grond, dat wordt aangeduid als zomerhuis. Het zomerhuis beschikt over een woonvertrek met een keukenvoorziening, een slaapkamer en een badkamer met toilet.

Het zomerhuis is alleen van buitenaf toegankelijk via een eigen ingang.

2.3. Alle studio’s en het zomerhuis zijn afsluitbaar. Belanghebbende kan zich te allen tijde toegang verschaffen tot de kamers voor schoonmaakwerkzaamheden, toezicht en het eventueel bezorgen van ontbijt.

2.4. Het komt incidenteel voor dat gasten langere tijd (tot enkele maanden) in de te verhuren gedeelten verblijven, waarbij in dat geval de gast op het adres van belanghebbende kan zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

2.5. Belanghebbende is als hotelexploitant ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

3. Oordeel van de rechtbank

3.1. De rechtbank heeft omtrent het geschil overwogen (waarbij belanghebbende als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder is aangeduid):

5. Tussen partijen staat vast dat eiseres de kamers gedurende de maanden maart tot en met oktober verhuurt aan badgasten voor kort verblijf. In de overige maanden worden de kamers voor langere tijd, doch niet langer dan vijf maanden, verhuurd. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij voor de gasten toeristenbelasting afdraagt.

6. In dit verband heeft eiseres gemotiveerd en onweersproken gesteld dat zij gedurende het zomerseizoen dagelijks en gedurende het winterseizoen wekelijks de kamers betreedt voor controle en door haar te verrichten schoonmaakwerkzaamheden. Daarnaast verzorgt eiseres desgewenst ontbijt op de kamer en voorziet deze van linnengoed. De kamers kunnen worden afgesloten door de gasten, doch eiseres behoudt en gebruikt te allen tijde een sleutel van deze kamers om genoemde werkzaamheden te kunnen verrichten.

7. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven omschreven activiteiten van eiseres te vergelijken zijn met hotelexploitatie. Hieruit volgt dat de kamers niet als zelfstandige (woon)eenheid kunnen worden beschouwd doch dienstbaar zijn aan de bedrijfsactiviteiten van eiseres. Daaruit kan naar het oordeel van eiseres geen andere conclusie worden getrokken dan dat verweerder een onjuiste objectafbakening heeft toegepast.

8. Verweerder heeft nog gesteld dat er ter zake van de belastingjaren 2005 en 2006 geen sprake is van hotelexploitatie daar hij heeft geconstateerd dat een aantal mensen zich in het bevolkingsregister op het adres van eiseres heeft ingeschreven gedurende deze jaren. Eiseres heeft dit echter ter zitting gemotiveerd betwist. De rechtbank acht deze betwisting geloofwaardig, zodat de rechtbank in de stelling van verweerder geen aanleiding ziet om tot een ander oordeel te komen.

4. Geschil in hoger beroep

4.1. In geschil zijn de vragen:

- of de aanslagen afvalstoffenheffing voor de studio 1e etage, de studio 2e etage achter en voor het zomerhuis terecht zijn opgelegd, en

- of de aanslagen rioolrecht voor de studio 2e etage achter en voor het zomerhuis terecht zijn opgelegd.

4.2. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen bevestigend, terwijl belanghebbende van mening is dat deze ontkennend moeten worden beantwoord.

4.3. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Afvalstoffenheffing

5.1.1. In artikel 2 van de Verordening reinigingsheffingen 2005 onderscheidenlijk artikel 3 van de Verordening reinigingsheffingen 2006 van de gemeente Zandvoort is in overeenstemming met artikel 15.33 van de Wet milieubeheer bepaald dat afvalstoffenheffing wordt geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan voor de gemeente een verplichting tot inzameling van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

5.1.2. Voor de beantwoording van de vraag of ter zake van de studio 1e etage, de studio 2e etage achter en het zomerhuis afvalstoffenheffing kan worden geheven, dient te worden beoordeeld of ieder van deze drie eenheden als een perceel in de zin van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer kan worden aangemerkt. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is als perceel in de zin van de Verordening reinigingsheffing aan te merken een gedeelte van een onroerende zaak dat blijkens zijn indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan. (Hoge Raad 19 december 2003, nr. 38 874, BNB 2004/101) Naar het oordeel van het Hof dienen ten aanzien van een gedeelte van een gebouw de volgende eisen te worden gesteld:

- het gedeelte moet qua indeling afgezonderd zijn doordat het als zodanig afsluitbaar is. Daarbij is niet van belang dat een dergelijk gedeelte alleen bereikbaar is via andere gedeelten van het gebouw;

- het gedeelte moet geschikt zijn voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Daarvoor is naar het oordeel van het Hof vereist is dat het gedeelte beschikt over kookgelegenheid, wasgelegenheid en sanitair.

5.1.3. Wat betreft de studio 1e etage, de studio 2e etage achter en het zomerhuis is het Hof van oordeel dat deze blijkens hun indeling en inrichting bestemd zijn voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan. Ieder van deze eenheden is afsluitbaar. Daaraan doet niet af dat belanghebbende zich voor het houden van toezicht en het verrichten van werkzaamheden toegang kan verschaffen tot deze ruimten. Daarnaast zijn zij elk door de aanwezigheid van kookgelegenheid, badkamer en toilet geschikt voor het voeren van een particuliere huishouding waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. De studio’s en het zomerhuis dienen derhalve te worden aangemerkt als percelen in de zin van de afvalstoffenheffing.

5.1.4. Omdat uit hetgeen de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard door het Hof wordt afgeleid dat deze procedure voor de gemeente het karakter van een proefprocedure heeft, overweegt het Hof ten overvloede als volgt. De studio op de tweede etage aan de voorzijde beschikt wel over een badkamer met toilet maar niet over een kookgelegenheid. Om die reden kan naar het oordeel van het Hof deze studio niet worden aangemerkt als een perceel dat blijkens indeling en inrichting bestemd is voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan.

5.2. Rioolrecht

5.2.1. Artikel 2, eerste lid, van de Verordening rioolrecht 2005 en artikel 2, eerste lid, van de Verordening rioolrecht 2006 (hierna: de Verordeningen) luiden als volgt:

‘1. Onder de naam “rioolrecht” wordt geheven: een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.’

Artikel 3 van de Verordeningen luidt als volgt:

‘Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.’

5.2.2. Ten aanzien van de vraag of de studio 2e etage achter en het zomerhuis blijkens hun indeling bestemd zijn om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, is het Hof van oordeel dat dit, gelet op de afsluitbaarheid en de aanwezigheid van een kookvoorziening, een badkamer en een toilet het geval is. De studio 2e etage achter en het zomerhuis dienen derhalve als zelfstandige gedeelten in de zin van artikel 3 van de Verordeningen te worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat belanghebbende zich voor het houden van toezicht en het verrichten van werkzaamheden toegang kan verschaffen tot deze ruimten.

5.2.3. Ten overvloede overweegt het Hof nog als volgt. De studio op de tweede etage aan de voorzijde beschikt wel over een badkamer met toilet maar niet over een kookgelegenheid. Door het ontbreken daarvan mist deze studio naar het oordeel van het Hof voldoende voorzieningen om te worden aangemerkt als een gedeelte dat blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

5.3. Gelijkheidsbeginsel

5.3.1. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard in te stemmen met het aldaar gegeven voorlopige oordeel van het Hof dat belanghebbende terecht een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Het onderzoek naar pensions, om na te gaan of deze zelfstandige gedeelten bevatten is begin 2007 gestaakt in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure. Aan slechts een klein deel van alle geselecteerde pensionhouders, te weten degenen die zijn gecontroleerd en toegang hebben verleend aan gemeenteambtenaren, zijn aanslagen opgelegd. De heffingsambtenaar heeft benadrukt dat belang bestaat bij een oordeel van het Hof ten einde zekerheid te krijgen over de vraag of de onderhavige aanslagen, zo het gelijkheidsbeginsel niet zou zijn geschonden, zijn opgelegd in overeenstemming met de desbetreffende verordeningen.

5.3.2. Gelet op het voorgaande oordeelt het Hof dat de aanslagen zijn opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

5.4. Slotsom

Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd met verbetering van gronden.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel c vermelde reiskosten, gemaakt voor de procedure bij het Hof. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, Zandvoort-Amsterdam v.v., door het Hof geschat op (2x € 6,=) € 12.

Op grond van artikel 27l, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zal van de heffingsambtenaar een griffierecht worden geheven van € 448.

7. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank en

- bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 448.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 26 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.