Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-09-2010, BN8632, 05/00589

Gerechtshof Amsterdam, 16-09-2010, BN8632, 05/00589

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 september 2010
Datum publicatie
29 september 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN8632
Zaaknummer
05/00589

Inhoudsindicatie

KB-Luxzaak. Hoger persoonlijk arbeidsinkomen leidt tot opleggen navorderingsaanslagen met verhoging aan echtgenote/mederekeninghouder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X-Y te Z, belanghebbende,

tegen

uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Alkmaar, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende en haar echtgenoot is op 26 januari 2005 ter griffie een beroepschrift ontvangen. Het beroep is gesplitst in een onder kenmerk 05/00589 ingeschreven door belanghebbende ingesteld beroep en een onder kenmerk 05/00588 ingeschreven door de echtgenoot ingesteld beroep.

Het door belanghebbende ingestelde beroep is gericht tegen de in één geschrift, gedagtekend 22 december 2004, vervatte uitspraken van de inspecteur betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) voor het jaar 1996 en in de vermogensbelasting (hierna: VB) voor het jaar 1997 (hierna ook: de navorderingsaanslagen). Dit beroep is voorts gericht tegen de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen genomen besluiten van de inspecteur om geen kwijtschelding te verlenen van de daarin begrepen verhogingen (hierna: de kwijtscheldingsbesluiten) en tegen de gelijktijdig met die aanslagen genomen beschikkingen inzake in rekening gebrachte heffingsrente (hierna: de beschikkingen heffingsrente).

1.2. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslagen, de kwijtscheldingsbesluiten en de beschikkingen heffingsrente zijn deze bij de bestreden uitspraken gehandhaafd.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van de inspecteur en van de navorderingsaanslagen, de kwijtscheldingsbesluiten en de beschikkingen heffingsrente.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.5. Voor de verdere loop van het geding verwijst het Hof naar de uitspraak van heden met kenmerk 05/00588, welke aan de onderhavige uitspraak is aangehecht en wordt geacht daarvan deel uit te maken (hierna: de aangehechte uitspraak). Het Hof rekent de gedingstukken in de zaak 05/00588 eveneens tot de gedingstukken in de onderhavige zaak.

2. Geschil

Voor de omschrijving van het geschil verwijst het Hof naar onderdeel 2 van de aangehechte uitspraak, met uitzondering van hetgeen aldaar is opgenomen onder 2.3, punten 1 en 6, en onder 2.4, laatste volzin.

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof naar onderdeel 3 van de aangehechte uitspraak. Daaraan voegt het Hof de volgende feiten toe.

3.2. Bij brief van 2 mei 2003 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen over het jaar 1996 een navorderingsaanslag IB/PV op te leggen en over het jaar 1997 een navorderingsaanslag VB, beide met een verhoging van 100%. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

"[...]

In het als bijlage meegezonden overzicht kunt u de verdeling van de totale correctiebedragen over de belastingjaren terugvinden.

Voor u leidt dit tot de volgende consequenties:

Middel en jaar correctie te betalen belasting

Inkomstenbelasting 1996 38.500 14.035

Vermogensbelasting 1997 808.080 5.132

[...]

Motivering boete

Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om deze belastingaanslagen te verhogen met een boete van 100%. Deze mededeling kunt u beschouwen als een kennisgeving als bedoeld in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen [...].

Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belastingaangiften aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is.

De vragen in het aangiftebiljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd door u ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over uw buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onder deel a, van de AWR aan u vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven.

Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust , of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijke opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.

Ik merk het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen aan als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Boete besluit).

[...]

Ten aanzien van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premieheffing tot en met 1997 en vermogensbelasting tot en met 1998:

De boeten voor deze jaren zijn gebaseerd op artikel 18, eerste lid AWR. Op grond van artikel 18, tweede lid AWR, juncto paragraaf 15 van de Leidraad administratieve boeten 1984 en hoofdstuk IV van het Voorschrift administratieve boeten 1993 zal geen kwijtschelding verleend worden.

Ten aanzien van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premieheffing vanaf 1998 en vermogensbelasting vanaf 1999:

[...]”

Als bijlage is bij deze brief een overzicht gevoegd waarin de volgende gegevens zijn opgenomen (de getallen zijn bedragen in guldens en met ‘correcties onderzoek’ zijn bedoeld de bedragen die de grondslag voor de navorderingsaanslagen vormden):

Vastgesteld inkomen 883

correcties onderzoek 35.948

buitenlandse tegoeden 0

gecorrigeerd inkomen 36.831

[...]

na te vorderen IB 13.480

3.3. Met dagtekening 31 mei 2003 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag VB voor het jaar 1997 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 5.132. De inspecteur heeft besloten geen kwijtschelding te verlenen van de in die aanslag begrepen verhoging van 100%.

3.4. Met dagtekening 13 juni 2003 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PV voor het jaar 1996 opgelegd. Deze navorderingsaanslag is berekend naar een inkomen dat overeenkomt met het gecorrigeerde inkomen zoals opgenomen in voormeld overzicht. De inspecteur heeft besloten geen kwijtschelding te verlenen van de in die aanslag begrepen verhoging van 100%.

4. Standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen

Voor de standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en de aangehechte uitspraak.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Voor de overwegingen van algemene aard en die met betrekking tot de enkelvoudige belasting verwijst het Hof naar de onderdelen 5.0.1 tot en met 5.5.6 van de aangehechte uitspraak voor zover deze overwegingen van overeenkomstige toepassing zijn. Hieruit vloeit voort dat de aan de navorderingsaanslagen ten grondslag liggende correcties dienen te worden verminderd met een/derde van die correcties. Voor de navorderingsaanslag IB/PV 1996 betekent dit, dat het gecorrigeerde inkomen van ƒ 36.831 wordt verminderd met (1/3 van ƒ 35.948 =) ƒ 11.983 tot ƒ 24.848.

5.2. Aan de navorderingsaanslag VB 1997 ligt blijkbaar de in de brief van 2 mei 2003 vermelde correctie ten grondslag. Het Hof leidt dit af uit het feit dat de bij deze correctie vermelde belasting overeen komt met het bedrag van de op het aanslagbiljet vermelde belasting en met de correctie die in het kader van het Rekeningenproject bij ondernemers over het jaar 1997 in aanmerking wordt genomen. Dit betekent dat de correctie voor de VB dient te worden verminderd (met 1/3 van ƒ 808.080 = ƒ 269.360) tot ƒ 538.750.

5.3. Niet in geschil is dat het persoonlijke inkomen van belanghebbende in het jaar 1996 hoger was dan dat van haar echtgenoot. De door de inspecteur berekende inkomsten uit de KB-Luxrekeningen en de tegoeden op die rekeningen zijn, gelet op het bepaalde in artikel 5, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en in artikel 5, lid 1, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 in dat geval voor de IB/PV voor het jaar 1996 en de VB voor het jaar 1997 terecht aangemerkt als bestanddelen van het inkomen en van het vermogen van belanghebbende.

5.4. Het vermogen van belanghebbende op 1 januari 1997 bestaat uit de niet-aangegeven tegoeden bij de KB-Luxbank, verminderd met de als gevolg van deze uitspraak gewijzigde schulden aan inkomstenbelasting en heffingsrente over 1996.

Nu de vaststelling van het vermogen voor de verschuldigde VB niet afhankelijk is van enig subjectief oordeel van de inspecteur (dit vloeit immers rechtstreeks uit de wet voort), belanghebbende geen grieven heeft aangevoerd tegen de wijze waarop de inspecteur die schulden heeft berekend en het Hof ook anderszins niet is gebleken dat de inspecteur bij die berekening fouten heeft gemaakt, zal het Hof de inspecteur bij wijze van tussenuitspraak opdragen om met inachtneming van deze uitspraak op dezelfde wijze wederom het vermogen voor de VB te bepalen, daarbij uitgaande van niet-aangegeven tegoeden bij de KB-Luxbank tot het onder 5.2 genoemde bedrag van ƒ 538.720.

5.5. Ingevolge het op de navorderingsaanslagen van toepassing zijnde artikel 18 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 1996) wordt de in de navorderingsaanslag begrepen belasting verhoogd met 100%. Voor de toepassing van deze bepaling is vereist dat de inspecteur stelt en bij betwisting bewijst, dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat over het vermogen en de inkomsten daaruit aanvankelijk geen belasting is geheven. Het Hof leidt uit het verweerschrift af dat de inspecteur het standpunt inneemt, dat het aan opzet van belanghebbende – en niet slechts aan opzet van haar echtgenoot – is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Op dit punt heeft hij dus aan de op hem rustende stelplicht voldaan. Op grond van het overwogene in de aangehechte uitspraak onder 5.7.1.1 en 5.7.1.2 is het Hof voorts van oordeel dat hij de juistheid van die stelling ook heeft bewezen. Het Hof kent hierbij betekenis toe aan het feit dat de in geding zijnde rekeningen bij de KB-Luxbank mede op naam stonden van belanghebbende.

5.6. Voor de overwegingen met betrekking tot de verhogingen verwijst het Hof voor het overige naar de onderdelen 5.7.1.4 tot en met 5.7.3.5 van de aangehechte uitspraak, met uitzondering van onderdeel 5.7.2.6, met dien verstande dat daarin voor ‘boete(n)’ moet worden gelezen: verhoging(en) en dat de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 2 mei 2003, de dagtekening van de onder 3.2 aangehaalde brief. Dit laatste brengt mee dat de overschrijding van de redelijke termijn ongeveer 31 maanden beloopt. De opgelegde verhogingen moeten dus worden verminderd tot 80% in verband met het overwogene onder 5.7.2.5 in de aangehechte uitspraak en vervolgens met 20% in verband met het overwogene onder 5.7.3.5 in de aangehechte uitspraak, uitkomende op 64% van de verschuldigde belasting.

5.7. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven met betrekking tot de heffingsrente aangevoerd. Het is het Hof ook ambtshalve niet gebleken dat deze rente is berekend in strijd met de regelgeving of enig beginsel van behoorlijk bestuur.

6. Proceskosten

Voor de proceskosten verwijst het Hof naar de aangehechte uitspraak, waarin is geoordeeld dat een bedrag van € 140 voor vergoeding in aanmerking komt, waarvan de helft aan het onderhavige beroep wordt toegerekend.

7. Beslissing

7.1. Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de navorderingsaanslag IB/PV 1996, alsmede het kwijtscheldingsbesluit en de beschikking heffingsrente die op deze aanslag betrekking hebben;

- vernietigt de bestreden uitspraken betreffende deze aanslag, dit besluit en die beschikking;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PV 1996 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 24.848;

- vermindert de in deze aanslag begrepen verhoging tot 64% van de na voormelde vermindering nog verschuldigde belasting;

- vermindert de op deze aanslag betrekking hebbende heffingsrente overeenkomstig de bovenstaande vermindering van die aanslag;

- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 70; en

- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 37 te vergoeden.

7.2. Voorts draagt het Hof de inspecteur in de vorm van een tussenuitspraak op het vermogen voor de VB te berekenen met inachtneming van rechtsoverweging 5.4 en het Hof die berekening binnen 8 weken na deze uitspraak te doen toekomen. Het Hof houdt iedere verdere beslissing aan inzake de navorderingsaanslag VB 1997, alsmede het kwijtscheldingsbesluit en de beschikking heffingsrente die op deze aanslag betrekking hebben.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.A. Boersma en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 16 september 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak, voor zover deze niet het karakter heeft van een tussenuitspraak, kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.