Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-10-2010, BO0365, 08/00941

Gerechtshof Amsterdam, 05-10-2010, BO0365, 08/00941

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 oktober 2010
Datum publicatie
20 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO0365
Formele relaties
Zaaknummer
08/00941
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:75, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27h, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 1

Inhoudsindicatie

Het moet er voor worden gehouden dat de ter zitting van de rechtbank gegeven bijstand niet beroepsmatig is verleend. De stukken bieden daarvoor geen aanknopingspunt en belanghebbende heeft daarvoor geen bewijs aangedragen nadat de ambtenaar zijn nieuwe grief had geformuleerd. De grief treft doel. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover de heffingsambtenaar daarin is veroordeeld in de proceskosten.

Anders dan belanghebbende betoogt verzet een goede procesorde zich in beginsel niet tegen het in een late fase van het geding – nadat belanghebbende in de procedure bij het Hof verweer heeft gevoerd – naar voren brengen van een nieuwe grief. Dit kan anders zijn indien de wederpartij daardoor in zijn verdediging tegen de nieuw aangevoerde grief is geschaad doch dit is gesteld noch gebleken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 08/00941

uitspraak 5 oktober 2010

vierde meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem,

de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak met nummer 07/7030 van de rechtbank Haarlem (hierna de rechtbank) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Bij het onderzoek ter zitting op 5 oktober 2010 zijn beide partijen met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank doch uitsluitend voor zover de heffingsambtenaar daarin is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322;

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.

Gronden

1. Belanghebbende is eigenaar van de tot woning dienende onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning).

2. De heffingsambtenaar heeft zich bij het geven van de beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar 2007 op het standpunt gesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2005 € 212.000 bedraagt.

In zijn uitspraak op het tegen de beschikking gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.

3. Bij uitspraak van 22 juli 2008 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de vastgestelde waarde van de woning verminderd tot € 190.000, en de ambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322.

4. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar bij brief ingekomen op 28 augustus 2008 hoger beroep ingesteld. In de op 26 september 2008 ingekomen motivering van het hoger beroep betwist de ambtenaar – zakelijk weergegeven – dat de door hem vastgestelde waarde van € 212.000 niet te hoog is en concludeert hij tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

5. Nadat belanghebbende door middel van een op 29 oktober 2008 bij het Hof ingekomen brief verweer heeft gevoerd tegen het door de ambtenaar ingestelde hoger beroep, heeft de ambtenaar bij brief van 6 mei 2009 aan het Hof medegedeeld:

“dat ik mijn grieven betreffende de waarde (…) intrek en mij aldus neerleg bij de waarde die de Rechtbank te Haarlem aan de onderhavige onroerende zaak heeft toegekend”

en:

“Tegelijkertijd wens ik echter een nieuwe grief naar voren te brengen, welke betrekking heeft op de proceskostenveroordeling (…)”,

Vervolgens betoogt de ambtenaar – zakelijk weergegeven – dat de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling onjuist is omdat niet aannemelijk is dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6. Anders dan belanghebbende betoogt in zijn bij het Hof op 24 september 2010 ingekomen brief verzet een goede procesorde zich in beginsel niet tegen het in een late fase van het geding – nadat belanghebbende in de procedure bij het Hof verweer heeft gevoerd – naar voren brengen van een nieuwe grief zoals de heffingsambtenaar in deze zaak heeft gedaan. Dit kan anders zijn indien de wederpartij daardoor in zijn verdediging tegen de nieuw aangevoerde grief is geschaad doch dit is in dezen gesteld noch gebleken.

7. De proceskostenvergoeding is door de rechtbank toegekend voor het verschijnen ter zitting van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand zou hebben verleend.

Belanghebbende heeft mr. [A] gemachtigd om namens hem het verweer te voeren ter zitting van de rechtbank van 15 juli 2008. Uit het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt dat mr. [A] als gemachtigde van belanghebbende is aangemerkt, een pleitnota heeft voorgedragen en overgelegd, en namens belanghebbende het woord heeft gevoerd.

8. De stukken van het geding (waaronder de uitspraak van de rechtbank en het onder 7. bedoelde proces-verbaal) bieden echter geen enkel aanknopingspunt (zoals briefpapier met daarop zijn functie of beroep, of een aan belanghebbende voor zijn werkzaamheden gezonden rekening) dat mr. [A] beroepsmatig optrad. Belanghebbende heeft daarvoor – hetgeen in redelijkheid op zijn weg had gelegen – ook geen enkel bewijs aangedragen nadat de ambtenaar bij brief van 6 mei 2009 zijn nieuwe grief had geformuleerd.

9. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de door mr. [A] ter zitting van de rechtbank gegeven bijstand niet beroepsmatig is verleend. De grief van de heffingsambtenaar treft doel. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover de heffingsambtenaar (in de rechtbankuitspraak aangeduid als verweerder) daarin is veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 322.

10. Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor de behandeling in hoger beroep acht het Hof geen termen aanwezig.

Aldus gedaan op 5 oktober 2010 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, M.J. Leijdekker en A.P.M. van Rijn leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.