Gerechtshof Amsterdam, 11-11-2010, BO4070, 10/00414
Gerechtshof Amsterdam, 11-11-2010, BO4070, 10/00414
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 november 2010
- Datum publicatie
- 17 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4070
- Zaaknummer
- 10/00414
Inhoudsindicatie
Het proces-verbaal van een zitting is geen uitspraak waartegen hoger beroep ingesteld kan worden.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P10/00414
uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] te [Z], belanghebbende,
ingediend door mr. A.P. Flinterman (Friesche Leeuw – fiscaal - & juridisch adviesbureau) te Emmen, gemachtigde.
1. Het verzetschrift, ingekomen ter griffie op 7 november 2010, is gericht tegen de ingevolge artikel 8:54 van de Awb door de vijftiende enkelvoudige belastingkamer gedane uitspraak in hoger beroep, gedagtekend en ter post bezorgd op 21 oktober 2010.
2. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de vastlegging in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank Haarlem (kenmerk AWB 08/7799, zittingsdatum 27 mei 2010). Bij de onder 1 vermelde uitspraak is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, met de navolgende overwegingen:
“Ingevolge artikel 27h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb. Tegen andere beslissingen staat slechts beroep open tegelijkertijd met een dergelijk hoger beroep (zie het derde lid van artikel 27h).
De tekst van het proces-verbaal van 27 mei 2010 houdt geen uitspraak in op het beroep bij de rechtbank van belanghebbende maar is een vastlegging van hetgeen ter zitting is verhandeld. Belanghebbende heeft ter zitting zijn beroep ingetrokken, hetgeen in voornoemd proces-verbaal is vastgelegd. Het proces-verbaal is geen uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb. Derhalve is het hoger beroep tegen het proces-verbaal niet-ontvankelijk.
Nu belanghebbende met zijn hogerberoepschrift expliciet beoogde hoger beroep in te stellen en zijn stuk niet te duiden valt als een bezwaarschrift tegen een aanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking en evenmin als een beroepschrift tegen een uitspraak op een dergelijk bezwaar, heeft het Hof geen reden voor het oordeel dat ten aanzien van dit beroep sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:15, eerste of tweede lid, van de Awb, zodat de in die bepalingen bedoelde doorzendverplichting niet ziet op een geval als deze.”
3. Belanghebbende heeft niet verzocht omtrent het verzet te worden gehoord.
4. Belanghebbende voert in verzet aan dat de rechtbank de zaak op 27 mei 2010 heeft uitgeroepen en dat vervolgens een behandeling heeft plaatsgevonden. Belanghebbende stelt voorts dat hetgeen in het proces-verbaal is opgenomen alle elementen bevat als genoemd in artikel 8:77, letters a t/m e Awb, zodat er sprake is van een mondelinge uitspraak.
5. Naar het oordeel van het Hof is hetgeen de vijftiende enkelvoudige belastingkamer heeft overwogen, zoals weergegeven onder 2 juist. Blijkens het proces-verbaal van de rechtbank heeft belanghebbende zich akkoord verklaard met een toegezegde vermindering van de naheffingsaanslag accijns en heeft hij het beroep vervolgens ingetrokken. De vastlegging in een proces-verbaal is geen mondelinge uitspraak als bedoeld in hoofdstuk 8.2.6 van de Awb en daarom staat hoger beroep tegen deze vastlegging op grond van artikel 27h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet open.
6. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep.
Beslissing:
Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. Wessel als griffier. De beslissing is op 11 november 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.