Gerechtshof Amsterdam, 28-10-2010, BO4794, 09/00552
Gerechtshof Amsterdam, 28-10-2010, BO4794, 09/00552
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2010
- Datum publicatie
- 24 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4794
- Zaaknummer
- 09/00552
Inhoudsindicatie
De ontvanger is niet bevoegd een uitspraak op bezwaar in te trekken en vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De tweede uitspraak op bezwaar dient daarom te worden vernietigd. In het geding moet er van worden uitgegaan dat het beroep is gericht tegen de eerder gedane uitspraak op bezwaar. Hierin is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof wijst de zaak niet terug maar voorziet zelf in de zaak en oordeelt dat de kosten van het dwangbevel ten onrechte in rekening zijn gebracht omdat de ontvanger op grond van de Leidraad Invordering 1990 gehouden was belanghebbende over het vervallen van het uitstel van betaling schriftelijk te informeren.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00522
28 oktober 2010
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak no. 08/873 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Hoofddorp,
de ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft bij beschikking van 12 februari 2007 aan belanghebbende een bedrag van € 1.180 in rekening gebracht voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 9 augustus 2007, het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
Vervolgens heeft de ontvanger ‘onder intrekking van [zijn] beschikking inzake de uitspraak op bezwaar d.d. 9 augustus 2007’ bij schrijven van 3 december 2007 (wederom) een beslissing genomen op het bezwaarschrift en daarbij de beschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 19 juni 2009 heeft de rechtbank het tegen de beslissing van 3 december 2007 door belanghebbende - op 15 januari 2008 - ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 juli 2009. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Met dagtekening 17 november 2005 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 (hierna: de VA) opgelegd met nummer [123.45.678].H31 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 17.242 (inclusief heffingsrente van € 1.262).
2.2. Belanghebbende heeft in een schrijven van 24 januari 2006 aan het Ministerie van Financiën verzocht om heroverweging van (de hoogte van) aan belanghebbende toegekende schadevergoedingen ter zake van aan hem opgelegde belastingaanslagen (andere dan de VA).
2.3. Bij fax van 25 januari 2006 heeft belanghebbende aan de ontvanger verzocht om uitstel van betaling voor de VA. De ontvanger heeft bij brief van 30 januari 2006 uitstel van betaling verleend voor de VA. Deze brief vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“In antwoord op uw fax van 25 januari 2006 betreffende de met dagtekening 17 november 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 met aanslagnummer [123.45.678].H21 (bedoeld is: [123.45.678].H31) ad. € 17.242, bericht ik u uitstel van betaling te verlenen totdat is beslist op het door u aan het Ministerie van Financiën gerichte verzoek van 24 januari 2006.”
2.4. Tot de stukken van het geding behoort een brief aan belanghebbende met dagtekening 5 april 2006 (kenmerk DGB 2006-00813) waarin het (onder 2.2. genoemde) verzoek door de Staatssecretaris van Financiën wordt afgewezen.
2.5. Op 12 februari 2007 is aan belanghebbende in verband met een door de ontvanger geconstateerde betalingsachterstand op de VA (het onder 1 genoemde) dwangbevel uitgevaardigd. Belanghebbende heeft zich met een op 7 juli 2007 gedateerd geschrift gericht tot de rechtbank. Door de rechtbank is het geschrift op 10 juli 2007 ontvangen en aangemerkt als bezwaarschrift dat op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) is doorgezonden naar de ontvanger.
Tot de stukken behoort ook een aan de ontvanger gerichte brief van belanghebbende gedagtekend 14 februari 2007 waarin hij bezwaar maakt tegen de kosten van betekening van het op 12 februari 2007 betekende dwangbevel.
2.6. De ontvanger heeft in zijn uitspraak, gedagtekend 9 augustus 2007, belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard.
2.7. Tot de gedingstukken behoort een op 13 augustus 2007 gedateerd faxbericht van belanghebbende aan de ontvanger waarin belanghebbende schrijft het niet eens te zijn met het in rekening brengen van de kosten dwangbevel.
2.8. Op 3 december 2007 heeft de ontvanger belanghebbende in een brief - met als onderwerp ‘Uitspraak op bezwaar’ geschreven:
“Onder intrekking van mijn beschikking inzake de uitspraak op bezwaar d.d. 9 augustus 2007 treft u hierbij een nieuwe beschikking aan.
Op 6 augustus 2007 ontving ik van de Rechtbank Haarlem uw brief van 7 juli 2007 met het verzoek uw brief in behandeling te nemen. Uw brief van 7 juli 2007 aan de Rechtbank Haarlem merk ik aan als een bezwaarschrift tegen het bedrag van de in rekening gebrachte vervolgingskosten op de [VA]. (…)
Het bezwaarschrift is door de Rechtbank Haarlem op 10 juli 2007 ontvangen en is dus niet ontvangen binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening van de beschikking. U heeft het bezwaar niet tijdig ingediend aangezien u door de behandelend ambtenaar onjuist bent ingelicht over uw bezwaar- en beroepsmogelijkheden. Ik acht de termijnoverschrijding verschoonbaar en uw bezwaar dan ook ontvankelijk.
(…)
Beslissing op bezwaar
Ik handhaaf het bedrag van de in rekening gebrachte vervolgingskosten.”
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de kosten van betekening van het op 12 februari 2007 betekende dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onderhavige beschikking dient te worden vernietigd.
De ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank
Voor de verdere weergave van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken en in het proces-verbaal van de zitting is vermeld.
4. Beoordeling van het geschil
Uitspraak op bezwaar
4.1. De ontvanger gaat ervan uit dat belanghebbende pas bij brief van 7 juli 2007 bezwaar heeft gemaakt tegen de in geding zijnde beschikking. De ontvanger heeft bij brief van 9 augustus 2007 op het bezwaar van belanghebbende beslist en belanghebbende, wegens termijnoverschrijding, niet ontvankelijk geacht in zijn bezwaar.
4.2. De ontvanger is niet bevoegd een eenmaal gedane uitspraak op bezwaar in te trekken en vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De tweede uitspraak op bezwaar gedagtekend 3 december 2007 dient reeds hierom te worden vernietigd, en in dit geding moet er van worden uitgegaan dat de uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2007 in stand is gebleven en het beroep van belanghebbende is gericht tegen deze uitspraak op bezwaar. Het Hof zal, nu de rechtbank zulks heeft nagelaten, de uitspraak op bezwaar van 3 december 2007 vernietigen.
Beroepschrift
4.3. Door belanghebbende zijn in zijn fax van 13 augustus 2007 aan de ontvanger bezwaren aangevoerd tegen de in de uitspraak op bezwaar genomen beslissing. Zo voert belanghebbende aan dat hij zowel telefonisch als schriftelijk tijdig naar de ontvanger heeft gereageerd. Het Hof zal dit schrijven aanmerken als een beroepschrift gericht tegen de uitspraak op bezwaar (dat op de voet van artikel 6:15 van de AWB doorgezonden had moeten worden naar de rechtbank). Nu dit beroepschrift is ingediend binnen de hiervoor geldende beroepstermijn van zes weken acht het Hof belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep bij de rechtbank. Het op 10 januari 2008 bij de rechtbank binnengekomen geschrift (gericht tegen de “tweede” uitspraak op bezwaar) zal het Hof aanmerken als een aanvulling op belanghebbendes beroepschrift
Ontvankelijkheid bezwaar
4.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 7, eerste lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen juncto hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en daarvan meer in het bijzonder artikel 22j AWR juncto artikel 6:7 en artikel 6:8 van de AWB, kon belanghebbende tegen de beschikking binnen zes weken na de dag van dagtekening van de beschikking (tijdig) bezwaar instellen.
4.5. Gelet op de aanvangsdatum van de termijn voor bezwaar van 12 februari 2007 is het op 7 juli 2007 gedateerde geschrift (ontvangen door de rechtbank op 10 juli 2007) van belanghebbende ingediend buiten de geldende bezwaartermijn en dient belanghebbende op basis van dit geschrift in zijn bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard, tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de AWB.
4.6. Nu de ontvanger in zijn brief van 3 december 2007 heeft opgenomen dat belanghebbende door de behandelend ambtenaar onjuist is voorgelicht over de bezwaar- en beroepsmogelijkheden tegen de aan belanghebbende op 12 februari 2007 opgelegde beschikkingen is tussen partijen (terecht) niet in geschil dat belanghebbende met betrekking tot de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet in verzuim kan worden geacht.
Aldus is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, ook indien hij pas met het op 10 juli 2007 bij de rechtbank ingediende geschrift bezwaar heeft ingesteld en is zijn beroep bij de rechtbank reeds hierom gegrond. Dit heeft eveneens te gelden indien belanghebbende reeds bij brief van 14 februari 2007 bezwaar heeft gemaakt, en de ontvanger deze brief binnen zeven weken na 12 februari 2007 heeft ontvangen.
Zelf in de zaak voorzien
4.7. Indien door het bestuursorgaan de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar is uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de AWB het bestuursorgaan op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die hoofdregel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. Hoge Raad, 9 juni 2006, nr. 41.130, BNB 2006/290). In de onderhavige situatie ziet het Hof aanleiding van de hoofdregel af te wijken. Daarbij acht het Hof van belang dat in de bezwaar- en beroepsfase een volledige inhoudelijke standpuntenuitwisseling tussen partijen heeft plaatsgevonden, de niet-ontvankelijkverklaring naar het Hof aannemelijk voorkomt berust op een vergissing van de ontvanger en partijen niet hebben verzocht om terugwijzing. Gelet op voornoemde omstandigheid en hetgeen het Hof hierna zal beslissen over hetgeen partijen materieel verdeeld houdt, wordt belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet benadeeld doordat het Hof zelf in de zaak voorziet.
Dwangbevelkosten
4.8. Toepasselijke wetgeving (tekst 2007) en beleidsregels:
Artikel 12 van de Invorderingswet 1990
Indien de belastingschuldige na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. Het dwangbevel kan betrekking hebben op verschillende belastingaanslagen.
Artikel 25, eerste en tweede lid, van de Invorderingswet 1990
1.De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.
2. Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.
Artikel 25, § 1, tiende lid, van de Leidraad Invordering 1990
10. Wanneer het uitstel is verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen. Indien het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk was ingediend, wordt de belastingschuldige van het vervallen ervan schriftelijk, onder opgaaf van reden, op de hoogte gesteld. (…)
4.9. Belanghebbende heeft op 25 januari 2006 schriftelijk verzocht om uitstel van betaling van de VA. Aan belanghebbende is door de ontvanger in een schrijven van 30 januari 2006 (opgenomen onder 2.3) uitstel van betaling van de VA verleend totdat op het aan het Ministerie van Financiën gerichte verzoek zou zijn beslist. Door het Ministerie van Financiën is in het schrijven van 5 april 2006 op genoemd verzoek beslist en daarmee is voldaan aan de in de brief van de ontvanger van 30 januari 2006 geformuleerde (opschortende) voorwaarde voor het beëindigen van het uitstel van betaling. Gelet op het bepaalde in artikel 25, §1, tiende lid, van de Leidraad Invordering 1990 was de ontvanger gehouden belanghebbende over het vervallen van het uitstel schriftelijk, onder opgaaf van reden, te informeren.
4.10. Belanghebbende heeft gesteld dat hij door de ontvanger niet geïnformeerd is over het eindigen van het uitstel. Volgens de ontvanger was dit niet nodig nu het uitstel onder opschortende voorwaarde was verleend en door de beslissing van het Ministerie van Financiën de ‘oude betalingsverplichting [was] herleef[d]’.
4.11. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende niet schriftelijk, onder opgaaf van reden, op de hoogte is gesteld van het vervallen van uitstel van betaling. Dit betekent dat de ontvanger naar het oordeel van het Hof heeft gehandeld in strijd met artikel 4:84 van de AWB en de in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur. Dit brengt mee dat de onderhavige beschikking dient te worden vernietigd.
De slotsom
4.12. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar (zowel die van 9 augustus 2007 als die van 3 december 2007) en de beschikking, waarbij kosten voor het betekenen van het dwangbevel met bevel tot betaling in rekening zijn gebracht, dienen te worden vernietigd.
5. Kosten
Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties en op vergoeding van proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt deze vergoeding gesteld op (afgerond) € 15 (reiskosten per openbaar vervoer voor retour [Z]- Hoofddorp, retour [Z]-Haarlem en retour [Z]-Amsterdam).
6. Beslissing in hoger beroep
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2007;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 3 december 2007;
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
- vernietigt de beschikking, waarbij kosten voor het betekenen van het dwangbevel met bevel tot betaling in rekening zijn gebracht;
- veroordeelt de ontvanger tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar, beroep en in hoger beroep van € 15;
- gelast dat de ontvanger aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 149.
Aldus vastgesteld door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 28 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.