Gerechtshof Amsterdam, 21-10-2010, BO4797, 08/01244 en 08/01245
Gerechtshof Amsterdam, 21-10-2010, BO4797, 08/01244 en 08/01245
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 oktober 2010
- Datum publicatie
- 24 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4797
- Zaaknummer
- 08/01244 en 08/01245
Inhoudsindicatie
Artikel 8:75a van de Awb houdt in dat in geval van intrekking van een beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. Het Hof oordeelt dat geen sprake is van een tegemoet komen aan de indiener van het beroepschrift als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb en wijst het verzoek van belanghebbende af.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken P08/01244 en 08/01245
21 oktober 2010
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzoek als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[X], te [Z], belanghebbende,
gemachtigden drs. P. Koch MRE, mr. M.J. van Dieren en E.J.M. Bond,
gedaan naar aanleiding van de indiening en de intrekking van de hogere beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak in de zaak no. 08/3665 en 08/3666 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 27 november 2007 aan belanghebbende voor de jaren 2002 en 2003 navorderingsaanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 192.289 respectievelijk € 135.207 en bij beschikkingen boetes van € 10.866 en € 6.901. Laatstgenoemde boete is bij beschikking van 9 januari 2008 verminderd tot € 5.411.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 21 maart 2008, de navorderingaanslagen en boeten gehandhaafd.
Bij mondelinge uitspraak van 6 november 2008, heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
De tegen deze uitspraak ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 21 november 2008, aangevuld bij brief van 19 december 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 augustus 2010 heeft belanghebbende de hogere beroepen ingetrokken en het Hof verzocht de inspecteur in de kosten van het geding te veroordelen. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 2 september 2010. Belanghebbende heeft het verzoek nader toegelicht bij brief van 10 september 2010. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 17 september 2010.
Beide partijen hebben schriftelijk ingestemd met het achterwege laten van een zitting.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende drijft onder de naam ‘Coffeeshop [A]’ voor eigen rekening en risico een onderneming te [Z]. De coffeeshop leent medewerkers uit aan de door de Stichting Gecontroleerde Verkoop Softdrugs te [Q] (verder de Stichting) geëxploiteerde - en met belanghebbende verbonden - coffeeshop [B].
2.2. Door de inspecteur Belastingdienst/Holland-Midden - de bevoegde inspecteur van de Stichting - is bij coffeeshop [B] een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij is ter zake van de vergoedingen die belanghebbende ontving voor het aan de Stichting uitlenen van medewerkers [verder de Vergoeding(en)] het standpunt ingenomen dat de Stichting als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt en is aan de Stichting ex artikel 31 van de Wet op de Loonbelasting een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd naar het anoniementarief. Tegen deze naheffingsaanslag is geen bezwaar aangetekend en de naheffingsaanslag is inmiddels onherroepelijk geworden.
2.3. In 2006 heeft de inspecteur onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende ingediende aangiften inkomstenbelasting 2002 tot en met 2005. De bevindingen zijn opgenomen in een op 12 oktober 2007 gedagtekend rapport, waaraan de volgende passage is ontleend:
“3.2.3. Lonen en sociale lasten
In de kalenderjaren 2002 en 2003 werd eigen personeel ingezet bij de Stichting […]. Hiervoor werden kosten in rekening gebracht bij deze stichting. (...) De [Vergoedingen] werden niet in de jaarrekening van Coffeeshop [A] verwerkt. (...) De [Vergoedingen] dienen op de normale wijze in de winstberekening te worden verwerkt. Verloning van de door het personeel gewerkte uren in de loonadministratie van [belanghebbende], heeft op de reguliere manier plaatsgevonden.
Jaar 2002 2003
Ontvangen vergoeding kosten personeel € 8.003,52 € 11.753,40“
2.4. Met dagtekening 27 november 2007 zijn aan belanghebbende voor de jaren 2002 en 2003 navorderingsaanslagen ib/pvv opgelegd, waarin onder andere de Vergoedingen (als winst uit onderneming) in de heffing zijn betrokken. Gelijk met de navorderingsaanslagen zijn vergrijpboetes opgelegd.
2.5. In zijn uitspraak betreffende de navorderingsaanslagen - waartegen belanghebbende hoger beroep op 21 november 2008 heeft ingesteld - overwoog de rechtbank Haarlem:
“10. Vast staat dat de [Vergoeding] is betaald ter zake van door [belanghebbende] aan de Stichting ter beschikking gesteld personeel […]. Tussen partijen is niet in geschil dat de [Vergoeding] een voordeel uit onderneming vormt [en] in beginsel tot de winst van [belanghebbende] moet worden gerekend. [Belanghebbende] is evenwel van mening dat de [Vergoeding] om bijzondere redenen niet tot de grondslag van zijn winst behoort. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de omstandigheid dat een ander organisatieonderdeel van de belastingdienst de [Vergoeding] als loon heeft aangemerkt, geen reden om het werkelijke en tussen partijen niet in geschil zijnde karakter aan de [Vergoeding] te ontzeggen. Het feit dat een ander organisatieonderdeel van de belastingdienst de [Vergoeding] naar achteraf blijkt onjuist heeft gekwalificeerd en ten laste van een ander subject in de heffing van loonbelasting heeft betrokken, vormt geen omstandigheid waarvoor [belanghebbende] door [de inspecteur] dient te worden gecompenseerd. Evenmin biedt de belastingwet of de jurisprudentie de mogelijkheid om de van een ander subject nageheven loonbelasting te verrekenen met de door [belanghebbende] verschuldigde inkomstenbelasting, dan wel om deze loonbelasting als kosten ten laste van de winst te brengen.”
2.6. Belanghebbende heeft tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn beroepen ongegrond zijn, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 30 augustus 2010 heeft belanghebbende het hogere beroep ingetrokken en het Hof verzocht de inspecteur in de kosten van het geding te veroordelen.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende op grond van artikel 8:75a van de Awb recht heeft op een proceskostenvergoeding.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende voert ter onderbouwing van zijn verzoek om een proceskostenvergoeding kort samengevat het volgende aan. De navorderingsaanslagen ib/pvv 2002 en 2003 hebben deels betrekking op bedragen (de Vergoedingen) die reeds eerder in de belastingheffing waren betrokken, te weten in de aan de Stichting opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting. Deze naheffingsaanslag is verminderd voor zover het de Vergoedingen betreft. De Stichting heeft - aldus belanghebbende - de desbetreffende loonbelasting terugontvangen en aan belanghebbende uitbetaald. Derhalve - zo stelt belanghebbende - is sprake geweest van dubbele heffing, welke dubbele heffing pas kort voor de geplande zittingsdatum in hoger beroep door de belastingdienst is teniet gedaan. Volgens belanghebbende had de inspecteur van de rechtbank “expliciet de opdracht gekregen om de dubbele heffing teniet te doen”. Zijns inziens had de hoger beroepprocedure voorkomen kunnen worden als de belastingdienst de naheffingsaanslag eerder had verminderd. Pas na die vermindering kon belanghebbende het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende de navorderingsaanslagen ib/pvv intrekken. Zijns inziens heeft een en ander onnodig lang geduurd, zodat hij onnodig proceskosten heeft moeten maken.
4.2. De inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat de rechtbank belanghebbendes beroep betreffende de navorderingsaanslagen ib/pvv ongegrond heeft verklaard en hij die aanslagen ook niet heeft verminderd. Van een 'opdracht' van de rechtbank - als door belanghebbende bedoeld - is geen sprake geweest; evenmin van een toezegging zijnerzijds om de navorderingsaanslagen te verminderen.
Volgens de inspecteur - zo begrijpt het Hof hem - kan niet worden gesproken van dubbele heffing omdat de naheffingsaanslag en navorderingsaanslagen aan verschillende belastingplichtigen door verschillende inspecteurs zijn opgelegd.
4.3. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. Artikel 8:75a van de Awb houdt in dat in geval van intrekking van een beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld.
4.4. Belanghebbende stelt zich kennelijk op het standpunt dat het bestuursorgaan aan hem is tegemoetgekomen omdat de voor de heffing van loonbelasting van de Stichting bevoegde inspecteur, de naheffingsaanslag loonbelasting deels verminderd heeft en de Stichting het op die titel van de belastingdienst terugontvangen bedrag aan hem heeft uitbetaald.
4.5. Het Hof volgt belanghebbende niet in deze opvatting. De naheffingsaanslag loonbelasting enerzijds en de navorderingsaanslagen ib/pvv anderzijds zijn aan twee - verschillende - belastingsubjecten opgelegd - die niet met elkaar te vereenzelvigen zijn - , te weten de Stichting respectievelijk belanghebbende. Vaststaat dat uitsluitend de aan de Stichting opgelegde naheffingsaanslag is verminderd. Alsdan is van een tegemoet komen aan de indiener van het beroepschrift als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb geen sprake.
4.6. Onvoldoende in dit verband is dat de Stichting het bedrag dat zij als gevolg van de verminderingen heeft ontvangen, - naar belanghebbende aanvoert - aan hem heeft doorbetaald. Immers zo dit al opgevat kan worden als een 'tegemoet komen' dan is het niet als een tegemoet komen door het bestuursorgaan, laat staan als een tegemoet komen door de inspecteur (inkomstenbelasting van belanghebbende) te beschouwen.
4.7. Ook is onvoldoende dat de vermindering heeft plaatsgevonden nadat de inspecteur (inkomstenbelasting van belanghebbende) daartoe na de uitspraak van de rechtbank contact heeft opgenomen met zijn collega die bevoegd was de aan de Stichting opgelegde naheffingsaanslag te verminderen. Immers ook dan heeft te gelden dat aan een ander belastingsubject is tegemoetgekomen dan aan degene die het beroepschrift heeft ingetrokken. Daaraan doet niet af dat de inspecteur (inkomstenbelasting van belanghebbende) tijdens de zitting van de rechtbank (volgens het proces verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank) verklaard heeft dat het bestaan van de naheffingsaanslag en de twee navorderingsaanslagen “niet wenselijk is” en dat “[a]ls de rechtbank mijn standpunt volgt er (...) een nieuwe situatie (is). Dan staat de [navorderingsaanslag] vast en ga ik met de nieuwe informatie naar de competente inspecteur [loonbelasting]. Dan gaat een zelfstandige inspecteur opnieuw beslissen”.
5. Beslissing
Het Hof wijst het verzoek af.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, als griffier. De beslissing is op 21 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.