Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2010, BO6582, 08/00734
Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2010, BO6582, 08/00734
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 november 2010
- Datum publicatie
- 8 december 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6582
- Zaaknummer
- 08/00734
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 228
Inhoudsindicatie
Langdurige overlast door aanleg Noord-Zuidlijn leidt niet tot verlaging van precarioheffing voor horeca-terras.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/00734
derde meervoudige belastingkamer
proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. L.M.L. van Berkel, advocaat te Amsterdam,
tegen de uitspraak in de zaak no. 07/6740 van de rechtbank Amsterdam in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2010.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
1. De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 7 van haar uitspraak het navolgende overwogen. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“1. Eiser heeft gedurende het belastingjaar 2005 een onoverdekt terras en een aantal voorwerpen geplaatst ter hoogte van de [a-straat] 1 te Amsterdam. De gemeente Amsterdam is eigenaar van de grond waarop het terras en de voorwerpen zijn geplaatst.
2. Verweerder heeft ter zake van het plaatsen van het terras, alsmede acht plantenbakken en twee toonkasten een aanslag precariobelasting 2005 aan eiser opgelegd.
3. In geschil is of de aanslag precariobelasting terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Eiser bestrijdt de juistheid en de hoogte van de aanslag en voert daartoe twee beroepsgronden aan.
4. Eiser stelt dat hij ten onrechte is aangeslagen voor acht plantenbakken en twee toonkasten, omdat hij slechts vijf plantenbakken en één toonkast heeft geplaatst. Voorts is hij van opvatting dat de aanslag moet worden vernietigd dan wel verminderd, aangezien de door hem verworven inkomsten uit het terras ernstig tegenvielen in verband met langdurige overlast, ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn door de gemeente, waarbij de gemeente hem bovendien onjuist informeerde omtrent de duur van de overlast.
5. Ter zitting heeft verweerder aangegeven in te stemmen met vermindering van de aanslag door uit te gaan van plaatsing van vijf plantenbakken en één toonkast op gemeentegrond. Dit resulteert in een vermindering van de aanslag met een bedrag van € 57,46. In zoverre is het beroep gegrond.
6. Artikel 228 van de Gemeentewet luidt:
Ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, kan een precariobelasting worden geheven.
7. Artikel 2, eerste lid van de Verordening op de heffing en invordering van Precariobelasting stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005 luidt:
1. Op grond van deze verordening wordt voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond een precariobelasting geheven.”
Nu partijen ter zitting hebben ingestemd met de juistheid van de hierin (onder 1, 2 en 5) vastgestelde feiten zal ook het Hof in hoger beroep van deze feiten uitgaan.
2. Tussen partijen is evenals in eerste aanleg nog in geschil of de aanslag precariobelasting (verder) moet worden verminderd in verband met de langdurige overlast van de aanleg van de Noord-Zuidlijn en onjuiste informatie van de gemeente omtrent de duur van de overlast. Voorts is in geschil of de rechtbank terecht het verzoek van belanghebbende om een vergoeding voor gemaakte advocaatkosten heeft afgewezen.
3. De rechtbank heeft hieromtrent in de onderdelen 8 en 9 van haar uitspraak het volgende overwogen:
“8. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat de aanslag moet worden verminderd in verband met tegenvallende inkomsten ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn door de gemeente en de door eiser gestelde onjuiste informatie van de gemeente omtrent de duur van de overlast. Precariobelasting is een zakelijke belasting. Dit houdt in dat wanneer het belastbare feit zich heeft voorgedaan - en dat is tussen partijen niet in geschil - de belasting is verschuldigd, ongeacht de persoonlijke - economische - omstandigheden van belastingplichtige. De door eiser naar voren gebrachte omstandigheden kunnen dan ook niet afdoen aan de rechtmatigheid van de (hoogte van de) aanslag. Wanneer eiser van mening is dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn door de gemeente Amsterdam en/of door onjuiste informatie over de duur van de overlast door diezelfde gemeente, dan staat het hem vrij om vergoeding van die schade te verzoeken aan de gemeente. In de onderhavige procedure kan dit echter niet aan de orde komen.
9. Gelet op het onder 5. overwogene is het beroep gegrond verklaard. Nu het beroep van eiser gegrond is verklaard, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft voorts aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De verletkosten zijn, zonder nadere specificatie, door eiser op € 250 gesteld. De rechtbank stelt de te vergoeden verletkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het Besluit vast op € 106,18. Daarbij gaat de rechtbank uit van twee klokuren verzuim en het in genoemd artikel vermelde maximumbedrag van € 53,09 per uur.
De door eiser gestelde advocaatkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu uit de stukken noch anderszins is gebleken dat eiser in deze procedure door een advocaat is bijgestaan.”
4. Het Hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze berust. Anders dan belanghebbende stelt, bieden de Gemeentewet en de Verordening op de heffing en invordering van Precariobelasting stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005 geen ruimte om rekening te houden met de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden.
Voor de stelling van belanghebbende dat een en ander in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, en tevens in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, is geen steun te vinden in het recht. Dit laat onverlet dat belanghebbende, zoals de heffingsambtenaar ter zitting heeft bevestigd, de mogelijkheid heeft bij het Stadsdeelbestuur een verzoek in te dienen om toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Met betrekking tot de gestelde advocaatkosten heeft belanghebbende niets aangevoerd dat een ander licht zou kunnen werpen met betrekking tot de hierover door de rechtbank gegeven beslissing.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 10 november 2010 door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, J. den Boer en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter van de belastingkamer.
De griffier is verhinderd dit proces-verbaal mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.