Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2010, BO6745, 08/01136

Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2010, BO6745, 08/01136

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 november 2010
Datum publicatie
15 december 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6745
Zaaknummer
08/01136
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 17

Inhoudsindicatie

Het Hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van belanghebbende dat de kosten van de aanbouw zijn begrepen in de betaalde koop-/aanneemsom. Ten overvloede merkt het Hof op dat de in een taxatieboekje vermelde kosten mogelijk een reële basis zijn voor het bepalen van de uitgaven voor een aanbouw achteraf, doch daarmee niet zonder meer bepalend zijn voor in een nieuwbouwproces opgenomen meerwerk en al evenmin zonder meer bepalend zijn voor een mogelijke waardeverhoging.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/01136

derde meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak no. 07/2838 van de rechtbank Alkmaar in het geding tussen

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2010.

Ter zitting is [A] namens de heffingsambtenaar verschenen.

Belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende was bij aangetekende brief van 20 september 2010 aan het adres [a-straat 1, 1234 AB, Z], belanghebbendes woonadres, door de griffier uitgenodigd voor de mondelinge behandeling. Voormelde brief is op 18 oktober 2010 ter griffie terugontvangen. De envelop was voorzien van een door TNT Post aangebrachte plakker waarop de vermelding ‘Geweigerd/niet afgehaald’ was aangekruist. Vervolgens heeft adresverificatie plaatsgevonden. Naar aanleiding van de uitkomst hiervan is de uitnodiging op 18 oktober 2010 opnieuw – niet aangetekend – aan belanghebbende op voormeld adres gezonden.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verstaat dat van de heffingsambtenaar ter zake van het hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 448.

Gronden

1. In deze zaak gaan zowel partijen als de rechtbank bij de vaststelling van de waarde uit van de betaalde koop-/aanneemsom vermeerderd met de kosten van het op de toestandsdatum verrichte meerwerk. Ook in hoger beroep heeft dit als uitgangspunt te gelden.

2. De rechtbank heeft de waarde vastgesteld op € 270.000 en is er daarbij van uitgegaan dat de kosten van de aanbouw op de begane grond reeds zijn begrepen in de door belanghebbende betaalde koop-/aanneemsom van € 252.000. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat de aanbouw niet was begrepen in de door belanghebbende betaalde koop-/aanneemsom.

3. Tegenover de verklaring van belanghebbende dat genoemde kosten in de door hem betaalde koop-/aanneemsom waren begrepen en de daarop in het verweerschrift in hoger beroep gegeven toelichting, heeft de heffingsambtenaar op wiens weg dat ligt, geen feiten aangevoerd, zoals bijvoorbeeld specifieke(re) inlichtingen die hij hierover van de aannemer had kunnen verkrijgen, die aanleiding kunnen geven aan de verklaring van belanghebbende - waaraan ook de rechtbank kennelijk geloof heeft gehecht - te twijfelen.

4. Gelet hierop kan in het midden blijven op welk bedrag een bijtelling wegens de aanbouw bepaald zou moeten worden, nu van een bijtelling geen sprake is. Voor zover de heffingsambtenaar heeft bedoeld te stellen dat de in het ‘Taxatieboekje (Her)bouwkosten woningen 2006’ vermelde kosten als waarde voor de aanbouw in aanmerking moeten worden genomen, verdraagt zich dit naar het oordeel van het Hof niet met een consequente wijze van waarderen, aangezien ook overigens door de heffingsambtenaar wordt uitgegaan van de feitelijk betaalde kostprijs.

Los daarvan merkt het Hof nog op dat de in een taxatieboekje vermelde kosten mogelijk een reële basis zijn voor het bepalen van de uitgaven voor een aanbouw achteraf, doch daarmee niet zonder meer bepalend zijn voor in een nieuwbouwproces opgenomen meerwerk en al evenmin zonder meer bepalend zijn voor een mogelijke waardeverhoging.

Slotsom

Uit het voorgaande volgt dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof laat een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege nu voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 10 november 2010 door mrs. J. den Boer, voorzitter, J.P.A. Boersma en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.