Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-11-2010, BO9021, 08/01142

Gerechtshof Amsterdam, 04-11-2010, BO9021, 08/01142

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 november 2010
Datum publicatie
29 december 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9021
Zaaknummer
08/01142
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:73

Inhoudsindicatie

De vergunning bevat als omschrijving van de goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst: “Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) in de vorm van industriële blokken, bestemd om te worden verwerkt”.

Die omschrijving is in overeenstemming met bijlage VI, punt 1, van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad. Belanghebbende voerde visfilets in die individueel waren ingevroren zodat niet werd voldaan aan de in de vergunning gestelde voorwaarde. Daaraan doet niet af dat in het tegelijk met de vergunning toegezonden “rapport initieel onderzoek” van 10 juli 2006 is vermeld dat filets en chunks

die eerst bevroren worden om daarna in een plastic zak verpakt te worden niet onder de goederenomschrijving met GN-code 0304.2085.10 vallen. Deze mededeling heeft niet het karakter van een vergunningvoorwaarde, maar van een inlichting (HR 2 maart 2007, nr.

42 310, LJN AZ9675).

Met de inwerkingtreding van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 10 mei 2007, CPP2007/812M, waarin is vermeld dat goedgekeurd wordt dat de tariefschorsing voor (onder meer) de Alaskakoolvis niet alleen wordt toegepast op visfilets die zijn bevroren in de vorm van industriële blokken, maar ook op visfilets die individueel zijn ingevroren, heeft vorengenoemde inlichting zijn betekenis verloren. Gelet op het sub 6.1. overwogene was de inspecteur niet gehouden naar aanleiding daarvan de vergunning in de door belanghebbende gewenste zin aan te passen.

In casu doet zich niet voor het geval dat het beroep door de rechter gegrond is verklaard. Derhalve is er geen plaats voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P08/1142 DK

4 november 2010

uitspraak van de Douanekamer

op het hoger beroep van

V.o.f. P te T,

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak nrs. AWB 07/6931 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 30 september 2008 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. De inspecteur heeft aan eiseres met dagtekening 12 juli 2006 een vergunning voor het gebruik van de douaneregeling bijzondere bestemmingen toegestuurd, met nummer NL nr. 06560610288. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2007 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 17 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 22 oktober 2007, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

1.3. De inspecteur heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 9 mei 2008 nadere stukken overgelegd, welke in afschrift zijn verzonden aan de inspecteur.

1.4. Bij uitspraak van 30 september 2008 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

2. De procedure voor de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam

2.1. Tegen de sub 1.4. vermelde uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 15 oktober 2008, ingekomen bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: Douanekamer) op 21 oktober 2008. Het beroepschrift is op 12 januari 2009 aangevuld.

2.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 mei 2010. Namens belanghebbende zijn verschenen en gehoord mr. B, G en S, en namens de inspecteur mr. C en M.

2.4. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat als bijlage met deze uitspraak wordt meegezonden.

3. De feiten

De Douanekamer neemt met instemming van partijen over de door de rechtbank vastgestelde feiten, welke luiden als volgt:

“2.1. De activiteiten van eiseres (Douanekamer: belanghebbende) bestaan uit een zeevisgroothandel, visverwerking en – verpakking, visrokerij en –bakkerij. Eiseres heeft verschillende opdrachtgevers, doch voor wat betreft de inkoop van het product Alaska Pollack (koolvis) heeft zij één leverancier, te weten A B.V.. Eiseres is vergunninghouder in het kader van de invoer van Alaska Pollackfilets met de bijzondere bestemming voor industriële verwerking.

2.2. Op 2 maart 2006 heeft eiseres een verzoek gedaan om deze vergunning aan te passen in verband met een naamswijziging en tevens wijziging van het opslagadres. De nieuwe vergunning bijzondere bestemming is op 7 april 2006 aangevraagd.

2.3. De in geding zijnde (nieuwe) vergunning voor het gebruik van de douaneregeling bijzondere bestemmingen, NL nr. 06560610288 (Douanekamer: in de begeleidende brief bij de vergunning en in het bezwaarschrift aangeduid als nr. 06560610368), is vervolgens op 12 juli 2006 afgegeven door de Douane Noord, kantoor Amersfoort (hierna: de vergunning). De vergunning vermeldt onder meer als volgt:

“(…)

7 Goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst

GN-code 0304.2085.10

Omschrijving Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) in de vorm van industriële blokken , bestemd om te worden verwerkt.

Hoeveelheid Niet bepaald

Waarde Niet bepaald

(…)”

2.4. Bij besluit van 10 mei 2007, nr. CPP2007/812M, gepubliceerd in de Staatscourant van 21 mei 2007, nr. 95, p. 6, heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat de tariefschorsing voor de Alaskakoolvis niet alleen wordt toegepast op vis die is bevroren in de vorm van industriële blokken, maar ook op vis die individueel is ingevroren. De wijze van verpakken van de individueel bevroren vis is daarbij niet van belang. Het besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

4. Het geschil

In geschil is of de inspecteur terecht heeft geweigerd de vergunning met terugwerkende kracht te wijzigen in dier voege, dat – naar de Douanekamer begrijpt – vanaf de inwerkingtreding ook individueel ingevroren Alaskakoolvis onder het toepassingsbereik van de vergunning valt. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Het heeft daartoe overwogen als volgt:

“4.1. Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (hierna: Verordening 104/2000) omvat de volgende bepaling:

Titel V

REGELING VOOR HET HANDELSVERKEER MET DERDE LANDEN

HOOFDSTUK 1

DOUANEREGELING

Artikel 28

1. Om een toereikende voorziening van de Gemeenschapsmarkt met grondstoffen voor de verwerkende industrie te waarborgen, worden de rechten voor bepaalde producten voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk autonoom geschorst, overeenkomstig bijlage VI.

(…)”

Bijlage VI, behorende bij de Verordening 104/2000 bepaalt als volgt:

“Maatregelen, als bedoeld in artikel 28, met betrekking tot de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief

1. De heffing van het douanerecht voor bevroren filets, aangeboden in industriële blokken, van Alaska koolvis (theragra chalcogramma) vallende onder GN-code ex 0304 20 85, bestemd voor verwerking, wordt voor onbepaalde tijd geschorst.

2. De heffing van het douanerecht voor bevroren visvlees, aangeboden in industriële blokken, van Alaska koolvis (theragra chalcogramma) vallende onder GN-code ex 0304 90 61, bestemd voor verwerking, wordt voor onbepaalde tijd geschorst.

(…)

De controle op het gebruik van de bovengenoemde producten voor het doel waarvoor zij bestemd zijn, geschiedt overeenkomstig de terzake geldende Gemeenschapsbepalingen. De volledige of gedeeltelijke schorsing van de rechten wordt verleend voor de betrokken producten die bestemd zijn om eender welke bewerking te ondergaan, behalve wanneer de bewerking uitsluitend bestaat uit één of meer van de volgende handelingen:

- schoonmaken, verwijderen van ingewanden, staarten en koppen,

- versnijden (met uitzondering van het in dobbelstenen snijden, fileren, versnijden van vriesblokken of het verdelen van door een plastic vel van elkaar gescheiden filets in blokken),

- bemonsteren, sorteren,

- etiketteren,

- verpakken,

- koelen,

- invriezen,

- diepvriezen,

- losmaken door te ontdooien.

De schorsing van de douanerechten wordt evenwel niet verleend voor producten die zijn bestemd om te worden verwerkt (of bewerkt) op een wijze die recht geeft op de schorsing indien de verwerking (of bewerking) plaatsvindt in de detailhandel of in het restaurantwezen.

(…)”

4.2. Gezien de onder 4.1. aangehaalde bepalingen uit Verordening 104/2000 wordt voor de aldaar bepaalde industriële vissoorten het recht bij invoer geschorst. Gezien bijlage VI bij Verordening 104/2000 gaat het hierbij om vissoorten ingevroren in industriële blokken die, gezien de in de bijlage genoemde bestemmingen, bedoeld zijn voor industriële be- of verwerking. Be- of verwerking in de detailhandel of restaurantwezen is in bijlage VI uitdrukkelijk van de schorsing uitgesloten.

4.3. In het onder 2.4. aangehaalde beleidsbesluit heeft de Staatssecretaris goedgekeurd dat de schorsing evenwel ook geldt voor individueel ingevroren vis, en is bepaald dat de wijze van verpakken niet langer relevant is. Gezien de in het beleidsbesluit genoemde datum van inwerkingtreding was het beleidsbesluit ten tijde van de afgifte van de vergunning, 12 juli 2006, nog niet in werking getreden. De rechtbank oordeelt dan ook dat de vergunning geen eisen aan de aanspraak op schorsing van het recht bij invoer stelt die strijdig zijn met Verordening 104/2000. De stelling van eiseres dat de vergunning thans alsnog met terugwerkende kracht dient te worden gewijzigd, vindt geen steun in het recht.”

6. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst de Douanekamer naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

7. De overwegingen van de Douanekamer

7.1. De vergunning bevat als omschrijving van de goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst: “Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) in de vorm van industriële blokken, bestemd om te worden verwerkt”.

Die omschrijving is in overeenstemming met bijlage VI, punt 1, van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad. Belanghebbende voerde visfilets in die individueel waren ingevroren zodat niet werd voldaan aan de in de vergunning gestelde voorwaarde. Daaraan doet niet af dat in het tegelijk met de vergunning toegezonden “rapport initieel onderzoek” van 10 juli 2006 is vermeld dat filets en chunks

die eerst bevroren worden om daarna in een plastic zak verpakt te worden niet onder de goederenomschrijving met GN-code 0304.2085.10 vallen. Deze mededeling heeft niet het karakter van een vergunningvoorwaarde, maar van een inlichting (HR 2 maart 2007, nr.

42 310, LJN AZ9675).

7.2. Met de inwerkingtreding van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 10 mei 2007, CPP2007/812M, waarin is vermeld dat goedgekeurd wordt dat de tariefschorsing voor (onder meer) de Alaskakoolvis niet alleen wordt toegepast op visfilets die zijn bevroren in de vorm van industriële blokken, maar ook op visfilets die individueel zijn ingevroren, heeft vorengenoemde inlichting zijn betekenis verloren. Gelet op het sub 6.1. overwogene was de inspecteur niet gehouden naar aanleiding daarvan de vergunning in de door belanghebbende gewenste zin aan te passen.

7.3. In casu doet zich niet voor het geval dat het beroep door de rechter gegrond is verklaard. Derhalve is er geen plaats voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.

Slotsom

7.4. Het hoger beroep is ongegrond.

8. De proceskosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig een der partijen te veroordelen in de proceskosten.

9. De beslissing

De Douanekamer bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 4 november 2010 ter openbare zitting uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende

vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.