Gerechtshof Amsterdam, 25-11-2010, BO9127, 09/00690
Gerechtshof Amsterdam, 25-11-2010, BO9127, 09/00690
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 november 2010
- Datum publicatie
- 29 december 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9127
- Zaaknummer
- 09/00690
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:8, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:9, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26c
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het beroep wegens overschrijding van de daarvoor gestelde termijn niet-ontvankelijk is. Een tijdsverloop van enkele dagen tussen het verzenden en het ontvangen van de uitspraak op bezwaar acht het Hof niet van dien aard dat moet worden geconcludeerd dat sprake is van een situatie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest (art. 6:11 Awb).
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00690
25 november 2010
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], gevestigd te [Z], belanghebbende,
gemachtigde R.M. Neering AA,
tegen de uitspraak in de zaak no. 09/411 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor Zaandam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen van € 57.828 opgelegd, alsmede bij beschikking met dezelfde dagtekening een boete van € 14.457 zijnde 25% van de nageheven belasting.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 december 2008, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Na het doen van deze uitspraak op bezwaar maar voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de inspecteur de boetebeschikking (ambtshalve) vernietigd.
Bij uitspraak van 10 september 2009 heeft de rechtbank belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde beroep.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 oktober 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 25 oktober 2010 is vervolgens nog een brief ontvangen van de gemachtigde. Deze is in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak onder 2.1 tot en met 2.8, voor zover thans van belang, de navolgende feiten vastgesteld:
2.1. [Belanghebbende] is opgericht op 1 januari 2001. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel houdt [belanghebbende] zich bezig met het organiseren van cursussen en opleidingen en is zij voorts een detailhandel in kappersartikelen.
2.2. Op 23 april 2003 heeft de Belastingdienst een onderzoek ingesteld bij [A], hetgeen heeft geresulteerd in het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking.
Tegen de vaststelling van deze feiten is in hoger beroep geen bezwaar ingebracht. Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan.
In het hoger beroepschrift merkt gemachtigde nog het volgende op, voor zover hier van belang:
“De ontvankelijkheid van het beroep. De bestreden uitspraak is gedagtekend 9 december 2008. Ik heb de brief vrijdag 12 december 2008 ontvangen. De belastingdienst heeft de uitspraak op mijn bezwaarschrift destijds niet aangetekend verstuurd. Ik verzoek u derhalve de niet ontvankelijkheid van het beroep ongedaan te maken, opdat alsnog recht kan worden gesproken."
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beroep.
Zo die vraag ontkennend wordt beantwoord, twisten partijen, evenals bij de rechtbank, over de vraag of terecht een naheffingsaanslag is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de inspecteur beantwoordt beide vragen bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
De inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en subsidiair tot bevestiging van zijn uitspraak op bezwaar.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep op grond van de navolgende overwegingen (waarbij met eiseres gedoeld is op belanghebbende):
Ontvankelijkheid van het beroep
4.1. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen dan wel (tweede lid) indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2. Vaststaat dat de bestreden uitspraak is gedagtekend 9 december 2008 en dat deze door eiseres is ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de dag van dagtekening van de uitspraak is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Eiseres had, gelet op het bepaalde in artikel 6:7 van Awb in verbinding met artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, binnen een termijn van 6 weken na de dag van dagtekening van de uitspraak beroep tegen de uitspraak moeten indienen. Het beroepschrift had uiterlijk op 20 januari 2009 bij de rechtbank ingediend moeten zijn of althans uiterlijk op die datum ter post moeten zijn bezorgd, en niet later dan op 27 januari 2009 door de rechtbank ontvangen. Vaststaat dat het beroepschrift door de griffie van de rechtbank is voorzien van een stempel met als dag van binnenkomst 22 januari 2009. Vaststaat voorts dat het beroepschrift is gedateerd op 21 januari 2009 en per post is verzonden, en dat op de enveloppe een poststempel is aangebracht met de datum van woensdag 21 januari 2009.
4.3. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres het beroepschrift op dan wel vóór 20 januari 2009 ter post heeft bezorgd. Hieruit volgt dat het beroepschrift te laat is ingediend, hetgeen betekent dat het beroep wegens overschrijding van de daarvoor gestelde termijn niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft niet aangevoerd dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Voor het achterwege blijven van de niet-ontvankelijkverklaring omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest, heeft de rechtbank dan ook geen reden.
Het Hof acht deze beslissing van de rechtbank juist en op goede gronden genomen.
4.2. Hetgeen door de belanghebbende in hoger beroep nog naar voren is gebracht, meer in het bijzonder de stelling dat gemachtigde de uitspraak op bezwaar eerst op 12 december 2008 heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3. De inspecteur heeft - in reactie op bedoelde stelling van belanghebbende - in zijn verweerschrift in hoger beroep van 12 februari 2010 gesteld dat de uitspraak op bezwaar is verzonden op dinsdag 9 december 2008. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de inspecteur twee schermprints overgelegd waaruit volgt dat de uitspraak op bezwaar is opgenomen in een Word document dat is afgedrukt op 9 december 2008 om 11:14:00 en gewijzigd is opgeslagen om 11:43:41. Het Hof ziet geen redenen om aan de juistheid van de stelling van de inspecteur, dat de verzending van de uitspraak diezelfde dag heeft plaatsgevonden door aanbieding ter post, te twijfelen. Dat belanghebbende hiertegenover stelt dat hij de uitspraak op 12 december 2008 heeft ontvangen is onvoldoende om aan te nemen dat de uitspraak op bezwaar na 9 december 2008 ter post is aangeboden. Verder is er, anders dan belanghebbende kennelijk veronderstelt, geen rechtsregel die de inspecteur verplicht om de uitspraak op bezwaar per aangetekende post te verzenden. Uit het voorgaande volgt dat het Hof aannemelijk acht dat uitspraak op bezwaar op 9 december 2008 door toezending is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:8 eerste lid, Awb vangt de termijn voor het indienen van beroep (in het onderhavige geval) aan op woensdag 10 december 2008 en eindigt op dinsdag 20 januari 2009.
4.4. Gemachtigde heeft gesteld dat hij de uitspraak op bezwaar eerst op 12 december 2008 heeft ontvangen en daarmee (zo begrijpt het Hof) tevens het standpunt inneemt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Gemachtigde heeft voor deze (blote) stelling geen bewijs aangebracht, bijvoorbeeld in de vorm van het overleggen van de voor het versturen van de uitspraak op bezwaar gebruikte envelop met datumstempel. Echter, ook als gemachtigde moet worden gevolgd in deze stelling acht het Hof het tijdsverloop van enkele dagen tussen het verzenden en het door gemachtigde ontvangen van de uitspraak op bezwaar niet van dien aard dat moet worden geconcludeerd dat sprake is van een situatie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Andere omstandigheden op grond waarvan moet worden geconcludeerd tot een verschoonbare termijnoverschrijding zijn gesteld noch aannemelijk geworden.
4.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank, onder aanvulling van de gronden als hiervoor vermeld, dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, en M.J.
Leijdekker en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 25 november 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.