Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-12-2010, BO9133, 09/00679

Gerechtshof Amsterdam, 16-12-2010, BO9133, 09/00679

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 december 2010
Datum publicatie
29 december 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9133
Zaaknummer
09/00679

Inhoudsindicatie

Met alleen zijn eigen verklaring over het gesprek met de belastingtelefoon maakt belanghebbende niet aannemelijk dat sprake is geweest van een toezegging. Het verrekenen van een substantieel te hoog bedrag aan loonheffing is bovendien zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming hiervan mocht rekenen. Er is geen sprake van schade als bedoeld in BNB 1990/148.

De heffingsrente dient op grond van een besluit van de staatssecretaris te worden verlaagd tot nihil.

Belanghebbende heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd de inspecteur te veroordelen in de kosten van de bezwaarfase en bij de vaststelling van de kosten in beroep een half punt toe te kennen voor de ingediende conclusie van repliek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P09/00679

16 december 2010

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

gemachtigden M.C. Cornelisse en drs. M.J.G. Letschert (Stichting Belastingwinkel Amsterdam),

tegen de uitspraak in de zaak no. 08/6512 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Alkmaar,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 29 mei 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.662, alsmede bij beschikking € 118 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Bij bezwaarschrift van 18 juni 2008, binnengekomen bij de inspecteur op 23 juni 2008 heeft belanghebbende verzocht om de aanslag te vernietigen, de heffingsrente kwijt te schelden en de met het bezwaar gemoeide kosten te vergoeden.

1.3. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 28 augustus 2008, de navorderingsaanslag gehandhaafd en, zo begrijpt het Hof, de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft een aanvulling op het bezwaarschrift, gedagtekend 28 augustus 2008 en bij de inspecteur op 3 september 2008 binnengekomen, bij de inspecteur ingediend. De inspecteur heeft deze aanvulling aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar en doorgezonden naar de rechtbank Haarlem.

1.5. Bij mondelinge uitspraak van 1 september 2009, verzonden op 3 september 2009, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de naheffingsaanslag (Hof: navorderingsaanslag) ongegrond verklaard, het beroep tegen de beschikking heffingsrente gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de beschikking heffingsrente vernietigd en de heffingsrente verminderd tot € 19. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 644 en de Staat der Nederlanden gelast de betaalde griffierechten van € 39 te vergoeden.

1.7. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 oktober 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende heeft over het jaar 2005 aangifte ib/pvv gedaan. In deze aangifte is een uitkering, ontvangen van de Sociale Dienst Amsterdam, ten bedrage van € 8.662 opgenomen. Tot de gedingstukken behoort een print voor eigen gebruik van de aangifte. Hierin is, voor zover van belang, vermeld:

‘Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking (…)

Naam werkgever(s) (…) Loonheffing Loon

Sociale Dienst Amsterdam € 1.074 € 8.662

(…)

Terug te ontvangen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 830

Af: ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen € 1.074

€- 244

(…)

Terug te ontvangen € 244’

2.2. Met dagtekening 27 mei 2006 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2005 opgelegd waarin een bedrag van € 2.148 (twee maal de in de aangifte ib/pvv vermelde - en ook door de Sociale Dienst Amsterdam ingehouden – loonheffing) is verrekend. Voorts is ten onrechte een arbeidskorting verleend omdat de uitkering van de Sociale Dienst Amsterdam in de aangifte ten onrechte is aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.

In de voorlopige aanslag is onder meer vermeld:

‘Berekening van het te ontvangen of te verrekenen bedrag

Loonheffing € 2.148

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen af € 830

Vergoede heffingsrente bij € 19

Te ontvangen of te verrekenen € 1.337’

2.3. Met dagtekening 26 juli 2007 is aan belanghebbende de (primitieve) aanslag ib/pvv opgelegd voor het jaar 2005 met daarop vermeld een te betalen bedrag van € 0.

2.4. Tot de gedingstukken behoort een brief van 4 april 2008 van de inspecteur aan belanghebbende. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

‘Bij de vaststelling van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005 is de ingehouden loonheffing vastgesteld op € 2.418. Uit mijn gegevens blijkt dat de ingehouden loonheffing € 1.075 bedroeg. In uw aangifte vermeldde u echter een bedrag van € 2.148. Hierdoor is een bedrag van € 1.073 aan ingehouden loonheffing ten onrechte verrekend. Daarom is het mijn voornemen om de totaal ingehouden loonheffing vast te stellen op € 1.075. U ontvangt dan een navordering van € 1.073.’

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd en of de heffingsrente door de rechtbank terecht op € 19 is gesteld.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken en in het proces-verbaal van de zitting is vermeld.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 16, tweede lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de inspecteur navorderen in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend. Tussen partijen is niet in geschil dat te weinig belasting is geheven doordat tot een te hoog bedrag loonheffing is verrekend.

4.2. Belanghebbende erkent dat bij de aanslag een te hoog bedrag aan loonheffing is verrekend, maar is van opvatting dat navordering desondanks niet mogelijk is omdat dit in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft in dit verband verklaard dat hij na ontvangst van de voorlopige aanslag met de belastingtelefoon heeft gebeld, dat hij in dat gesprek zijn sofinummer en geboortedatum heeft vermeld, en dat hij heeft gevraagd of het bedrag dat aan hem werd betaald correct was. Volgens belanghebbende is in het gesprek een toezegging gedaan. Hij heeft de medewerker van de belastingtelefoon gewezen op het aanzienlijke verschil tussen de voorlopige aanslag en de aangifte. De medewerker van de belastingtelefoon heeft vervolgens de gegevens van de voorlopige aanslag geraadpleegd. Daarna heeft de medewerker van de belastingdienst, volgens belanghebbende, verklaard dat de verrekening van de voorheffingen juist is gegaan. Hieruit volgt volgens belanghebbende dat door toedoen van voornoemde medewerker van de belastingdienst bij hem vertrouwen is gewekt dat de voorlopige aanslag en de daarmee overeenstemmende definitieve aanslag juist waren.

Belanghebbende heeft tot slot gesteld schade te hebben geleden omdat hij een geiser heeft gekocht van het geld dat hij heeft ontvangen.

4.3. Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust om feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen op basis waarvan moet worden geoordeeld dat de medewerker van de belastingtelefoon namens de inspecteur een toezegging heeft gedaan.

4.4. Voor het wekken van vertrouwen op basis van een toezegging is vereist dat de belastingdienst kennis heeft genomen van alle bijzonderheden van het geval en dat over de toepasselijkheid of de toepassing van wettelijke regels twijfel is gerezen (HR 26 september 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311).

Een schriftelijke vastlegging van het gesprek van belanghebbende met de belastingtelefoon, ontbreekt. Het Hof kan belanghebbende dan ook niet volgen in zijn stelling, daarin weersproken door de inspecteur, dat in het telefoongesprek met de belastingtelefoon door hem alle bijzonderheden van zijn geval zoals het tot een te hoog bedrag in aanmerking nemen van de te verrekenen loonheffing, in voldoende mate naar voren zijn gebracht. De enkele verklaring van belanghebbende over het verloop van het gesprek, is daartoe niet voldoende. Er kan daarom niet worden gesproken van een toezegging waarmee in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt.

Het Hof voegt daar aan toe dat, zo er al sprake is van een toezegging, belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming kon rekenen. Immers, belanghebbende heeft op basis van zijn eigen aangifte kunnen vaststellen dat na verrekening van € 1.074 aan loonheffing een te ontvangen bedrag van € 244 resteert. Uit de voorlopige aanslag blijkt dat een twee maal zo hoog bedrag aan te verrekenen loonheffing is gehanteerd. Het verschil met de eigen (uitdraai van de) aangifte is zo opvallend, dat het belanghebbende ertoe heeft gebracht om contact op te nemen met de belastingdienst. Het verrekenen van een substantieel te hoog bedrag aan loonheffing is zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende in redelijkheid, zo er al sprake is van een toezegging, niet op nakoming hiervan mocht rekenen.

4.5. Belanghebbende heeft (subsidiair) gesteld, met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 3 januari 1990, nr. 26 325, BNB 1990/148, dat de belastingdienst is gebonden aan de verstrekte inlichtingen omdat hij de onjuistheid van de ingewonnen inlichtingen niet had hoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijke verschuldigde belasting moet betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste inlichtingen, enige handeling heeft verricht of nagelaten. Ook deze stelling kan naar het oordeel van het Hof niet slagen. Uit hetgeen hiervoor in 4.4. is overwogen, volgt dat belanghebbende had moeten beseffen dat de ingewonnen inlichtingen niet juist konden zijn. Verder is de aanschaf van een geiser niet aan te merken als schade als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest nu belanghebbende ter zitting, desgevraagd, heeft verklaard dat vervanging van de geiser (vanwege brand) noodzakelijk was en dat het saldo van zijn bankrekening (ook zonder de onderhavige teruggave) voldoende was om de aanschaf te doen.

4.6..De rechtbank heeft in haar uitspraak de heffingsrente verlaagd tot € 19. Het Hof is van oordeel dat deze heffingsrente verlaagd dient te worden tot nihil. In het besluit van de staatssecretaris van 17 februari 1995, nr. DGM/DOZ 225DGM5 is bij vraag 11 vermeld dat de bij de navorderingsaanslag in rekening te brengen heffingsrente dient te worden beperkt tot de heffingsrente die bij de (definitieve) aanslag in rekening zou zijn gebracht indien deze tot het juiste bedrag zou zijn vastgesteld. Als de inspecteur bij het opleggen van de voorlopige en de definitieve aanslag de door belanghebbende ingediende aangifte zou hebben gevolgd, en de ingehouden loonheffing juist zou hebben verrekend, was belanghebbende geen heffingsrente verschuldigd.

Slotsom

4.7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van belanghebbende, voor zover dit betrekking heeft op de navorderingsaanslag ongegrond is. De beschikking heffingsrente dient te worden vernietigd.

5. Kosten

Kosten bezwaarfase

Belanghebbende heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd om de inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte kosten in de bezwaarfase welke worden gesteld op € 161.

Proceskosten in beroep en hoger beroep

Belanghebbende heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd om bij de vaststelling van de kosten in beroep een half punt toe te kennen voor de ingediende conclusie van repliek. De door de rechtbank toe te kennen vergoeding had € 805 moeten bedragen.

De kosten in hoger beroep stelt het Hof op 2 punten (1 voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 voor het verschijnen ter zitting x 1 voor het gewicht van de zaak) = € 874.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voorzover deze het griffierecht betreft;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur voorzover deze de beschikking heffingsrente betreft;

- vernietigt de beschikking heffingsrente;

- bevestigt de uitspraak van de inspecteur voor het overige;

- veroordeelt de inspecteur tot betaling van de kosten in de bezwaarfase van € 161;

- veroordeelt de inspecteur tot betaling van de proceskosten in beroep en hoger beroep van in totaal € 1.679;

- gelast dat de inspecteur het griffierecht in hoger beroep van € 110 belanghebbende terugbetaalt.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A.M. van Amsterdam en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 16 december 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.