Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-11-2010, BP0672, 08/01195

Gerechtshof Amsterdam, 11-11-2010, BP0672, 08/01195

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 november 2010
Datum publicatie
19 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BP0672
Zaaknummer
08/01195
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.12

Inhoudsindicatie

In geschil is of er een verschil is tussen de WEV en WEVAB van erf en ondergrond van de woning. Na voorlopig oordeel van het Hof sluiten partijen een vaststellingsovereenkomst over de boekwinst die niet onder de landbouwvrijstelling valt. Het Hof volgt partijen daarin.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/01195

11 november 2010

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Erven [X], domicilie kiezende te [Z], belanghebbenden,

gemachtigde [A],

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 07/7480 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 18 januari 2007 aan belanghebbenden voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 466.651.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 8 oktober 2007, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 14 oktober 2008 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbenden ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 447.284.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 november 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 1 april 2010 heeft de inspecteur nadere stukken toegezonden en op 6 april 2010 is een fax met nadere stukken van belanghebbenden ontvangen. Partijen hebben over en weer afschriften van elkaars stukken ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat partijen is toegezonden bij brief van 1 juni 2010.

Na de zitting heeft het Hof bij brief van 1 juni 2010 aan partijen vragen gesteld. Bij brief van 27 september 2010 heeft de inspecteur aan het Hof een op dezelfde datum gedagtekende vaststellingsovereenkomst tussen partijen toegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft – voor zover hier nog relevant - de volgende feiten vastgesteld (waarbij belanghebbenden als eiser zijn aangeduid en de inspecteur als verweerder):

“1. In het jaar 2000 exploiteerde [X] een veehouderij. Op 1 januari van dat jaar bestond zijn ondernemingsvermogen uit onder meer landerijen en een woning met erf, tuin en ondergrond gelegen te [Y] (hierna ook: de onroerende zaak). Hij heeft de onroerende zaak per 27 juni 2000 van zijn ondernemingsvermogen overgebracht naar zijn privévermogen.

(…)

3. Verweerder rekent het verschil tussen WEV (NLG 565.000) en WEVAB (NLG 200.000), met een waardevermindering van 20% wegens duurzame zelfbewoning, tot de winst. De navorderingsaanslag is vastgesteld naar het navolgende belastbare inkomen:

Aangegeven belastbaar inkomen NLG 114.056

Bij: n.i.g. (61.500 + 1.095) 62.595

Bij: WEV ondergrond – WEVAB ondergrond 292.000 +

Vastgesteld belastbaar inkomen NLG 466.651

De som van de bovenstaande bedragen is NLG 468.651. Er is een rekenfout van NLG 2.000 gemaakt in het voordeel van [X].

(…)

9. In geschil is het antwoord op de vraag of de WEV van de ondergrond van de onroerende zaak op 27 juni 2000 hoger was dan de WEVAB. Eisers klachten keren zich uitsluitend tegen de winstcorrectie van NLG 292.000. Verweerder acht de correctie terecht, (…) maar concludeert niettemin tot gegrondverklaring van het beroep en tot een belastbaar bedrag van (466.651 -/- vergeten dotatie FOR 21.367 + rekenfout in het voordeel van [X] 2.000) NLG 447.284.”

2.2. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd conform de door de inspecteur voorgestane, onder 2.1 weergegeven berekening, waarin het verschil tussen WEV en WEVAB per 27 juni 2000 op f 292.000 is gesteld.

2.3. Naar aanleiding van de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep heeft het Hof bij brief van 1 juni 2010 zijn voorlopig oordeel aan partijen medegedeeld en partijen in verband met dat voorlopige oordeel verzocht in overleg te treden over de mogelijkheid de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak per 27 juni 2000 alsnog minnelijk vast te stellen, en het Hof schriftelijk op de hoogte te stellen van de uitkomst van hun overleg.

Als antwoord op dit verzoek heeft de inspecteur mede namens belanghebbenden bij brief van 27 september 2010 aan het Hof een op dezelfde dag gedagtekende vaststellingsovereenkomst toegezonden.

2.4. In de vaststellingsovereenkomst is het volgende opgenomen:

“Ondergetekenden:

[belanghebbende en de inspecteur]

In overweging nemende dat:

- Er loopt een zaak bij het Gerechtshof Amsterdam tussen de Belastingdienst en belanghebbende, waarbij in geschil is of er een verschil tussen de WEV en de WEVAB op de ondergrond van de bedrijfswoning van belanghebbende is per 27 juni 2000.

- De WEVAB is door het Gerechtshof vastgesteld op 90.000 euro.

- Het Hof heeft beide partijen verzocht om te onderzoeken of de WEV niet alsnog minnelijk vastgesteld kan worden.

- Hiertoe is op 23 augustus ten kantore van de heer [A] een bespreking geweest, waarbij behalve [inspecteur B] en [A] ook de taxateurs J.A. Philip (namens de Belastingdienst) en H. Streng (namens belanghebbende) aanwezig waren.

- Tijdens deze bespreking stelde [inspecteur B] voor de helft van de correctie van 292.000 gulden terug te nemen, conform het voorstel dat zijn collega [C] deed tijdens de zitting voor Rechtbank Haarlem.

- [A] verklaarde zich met dit voorstel telefonisch akkoord op 24 september 2010.

De heren [A] en [B] verklaren:

Dat zij het erover eens zijn dat de te belasten winst op de ondergrond van de woning van wijlen [X] per 27 juni 2000 door het Gerechtshof kan worden vastgesteld op 146.000 gulden.”

3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of er per 27 juni 2000 een verschil is tussen de WEV en WEVAB van erf en ondergrond van de woning die door wijlen de heer [X] per die datum naar privé is overgebracht. Indien en voor zover dat het geval is, is sprake van een niet onder de landbouwvrijstelling vallende boekwinst, waarover de inspecteur mag navorderen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Partijen zijn in de onder 2.3 vermelde vaststellingsovereenkomst tot het eensluidende standpunt gekomen dat de (niet onder de landbouwvrijstelling vallende) boekwinst op de ondergrond van de woning moet worden vastgesteld op ƒ 146.000. Het Hof ziet geen aanleiding partijen daarin niet te volgen en zal het belastbaar inkomen dienovereenkomstig verminderen.

4.2. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Het Hof zal het belastbaar inkomen, zoals dat door de rechtbank nader is vastgesteld op ƒ 447.284, verder verminderen met ƒ 146.000 (ƒ 292.000 minus ƒ 146.000) tot een bedrag van ƒ 301.284.

5. Kosten

Nu het door belanghebbenden ingestelde hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank om die reden wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2,5 (voor proceshandelingen: beroepschrift (1 punt), zitting (1 punt) en schriftelijke inlichtingen (0,5 punt)) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 (waarde per punt) = € 1.207,50

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 301.284;

- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 1.207,50; en

- gelast de inspecteur aan belanghebbenden het betaalde griffierecht ad € 107 in verband met het hoger beroep bij het Hof te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers, als griffier. De beslissing is op 11 november 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.