Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-09-2010, BP5121, 08/01082

Gerechtshof Amsterdam, 16-09-2010, BP5121, 08/01082

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 september 2010
Datum publicatie
23 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BP5121
Zaaknummer
08/01082
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 2

Inhoudsindicatie

In hoger beroep oordeelt het Hof dat de arbeidsrelatie tussen belanghebbende en de teammanagers niet kan worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking omdat een gezagsverhouding ontbrak. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en vermindert de naheffingsaanslag loonbelasting.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/01082

16 september 2010

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. (in faillissement),

met toestemming van de curator vertegenwoordigd door [A],

tegen

de uitspraak in de zaak no. AWB 07/2473 van de rechtbank Haarlem ( hierna: de rechtbank), van 26 augustus 2008 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 24 november 2005 aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (verder de loonheffing) over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 opgelegd tot een bedrag van € 249.528. Tegelijkertijd heeft hij ten laste van belanghebbende een boetebeschikking ten bedrage van € 1.701 en een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 33.137 genomen.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 maart 2007, de naheffingsaanslag verminderd tot € 12.871, alsmede de boetebeschikking tot € 703 en de beschikking heffingsrente tot € 1.768.

1.3. Bij uitspraak van 26 augustus 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. De gemachtigde heeft tegen deze uitspraak bij brief van 1 oktober 2008, ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is aangevuld bij brief van 29 oktober 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.4 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Nu daartegen in hoger beroep geen bezwaren zijn ingebracht, zal ook het Hof daarvan uitgaan:

2.1 De onderneming van [belanghebbende] ontwerpt, maakt en verkoopt houten speelgoed en houten decoraties. Voor de verkoop van haar producten maakt [belanghebbende] gebruik van demonstratrices. Op zogenoemde party’s bij een gastvrouw dragen zij zorg voor de verkoop en levering van de producten. Sommige demonstratrices zijn tevens teammanager.

2.2 [Belanghebbende] heeft met de voor haar werkzame demonstratrices afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder een demonstratrice speelgoed verkoopt voor [belanghebbende],. Deze afspraken zijn neergelegd in een “Afsprakenbrief [X] B.V.” (hierna de Afsprakenbrief).

[Belanghebbende] heeft in de Afsprakenbrief met de demonstratrices afspraken voor onbepaalde tijd gemaakt, onder meer over het volgende:

- de demonstratrice organiseert speelgoedparty’s op naam en rekening van [belanghebbende], waarvan de inhoud en de aard in onderling overleg worden afgesproken;

- de demonstratrice bepaalt zelfstandig hoeveel party’s zij organiseert en wanneer; na overleg en goedkeuring van [belanghebbende] kan de demonstratrice de werkzaamheden door een andere demonstratrice van [belanghebbende] laten verrichten;

- de demonstratrice moet tijdig aan [belanghebbende] opgave doen van de georganiseerde party’s en daarvan verslag doen aan [belanghebbende], al dan niet via de teammanager;

- de demonstratrice mag niet zelf advertenties plaatsen of deelnemen aan beurzen, braderieën en markten;

- bij beëindiging van de werkzaamheden voor [belanghebbende] moet de demonstratrice dit schriftelijk een maand van te voren schriftelijk aan [belanghebbende] meedelen;

- de afspraken kunnen worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, tenzij sprake is van onbehoorlijk gedrag van de demonstratrice; in dat laatste geval kan [belanghebbende] de afspraken per direct opzeggen.

2.3 De betaling van provisie van [belanghebbende] en de demonstratrices over de door de demonstratrices verkochte producten is vastgelegd in de “Betalings- en leveringsvoorwaarden van [X] B.V.” De provisie voor de werkzaamheden als teammanager zijn mondeling overeengekomen. De demonstratrices die tevens teammanager zijn in een regio, overleggen ongeveer 6 keer per jaar met hun team. [Belanghebbende] streeft ernaar om tweemaal per jaar een overleg met de teammanagers te voeren, in welk overleg met name ingegaan wordt op nieuwe producten van [belanghebbende].

Bij hun werkzaamheden maken de teammanagers en demonstratrices uitsluitend gebruik van producten en materiaal van [belanghebbende].

2.4 Naar aanleiding van een boekencontrole en het daarvan opgemaakte rapport, heeft [de inspecteur] aan [belanghebbende] naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 1998 tot en met 2003, onder meer met betrekking tot de aan de teammanagers uitbetaalde beloningen.

2.2.1. In aanvulling op het voorgaande stelt het Hof nog de volgende feiten vast.

2.2.2. Een teammanager had voor haar werkzaamheden q.q. in het naheffingstijdvak recht op een beloning van 3% van de omzet die de demonstratrices in haar team maakten.

2.2.3. De grondslag van de naheffingsaanslag bestaat nagenoeg geheel uit de betaalde bedragen aan de teammanagers (omvattende: de provisies voor de werkzaamheden als teammanager + de vergoedingen voor trainingen + de provisies voor werkzaamheden als demonstratrice -/- 33,7% van de som van voorgaande bedragen, zijnde een forfaitaire kostenbepaling), hierna de teammanager-beloning(en) genoemd. In de naheffingsaanslag zijn tevens begrepen (negatieve) bedragen betreffende de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen, hierna WVA), alsmede een bedrag in verband met de brutering van de teammanager-beloningen.

Voor het overige betreft de naheffingsaanslag niet in geschil zijnde componenten (ten bedrage van - exclusief het in 2.2.7 genoemde bedrag van € 160 - € 4.111).

2.2.4. In de bezwaarfase heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd - van € 249.528 aan enkelvoudige belasting - tot € 12.871. De vermindering is nagenoeg geheel veroorzaakt doordat de inspecteur bij uitspaak op bezwaar de (met loonheffing belaste) teammanager-beloningen heeft verminderd met de bedragen die de teammanagers in hun aangiften IB ter zake van hun werkzaamheden voor belanghebbende hebben aangegeven.

2.2.5. Het UWV heeft bij uitspraak op bezwaar beslist dat de arbeidsrelatie met de teammanagers niet is te kwalificeren als een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

2.2.6. Belanghebbende is op 29 december 2009 failliet verklaard. In februari 2010 heeft een doorstart plaatsgevonden met de merknaam van belanghebbende.

2.2.7. Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur gesteld dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2010, nr. 09/00335, van de in 2002 en 2003 door belanghebbende uitbetaalde telefoonkostenvergoeding een te hoog bedrag als bovenmatige vergoeding is aangemerkt. Om die reden moet de naheffingsaanslag met (2 x € 80 =) € 160 verminderd worden en dient de boete voor dat onderdeel over die jaren geheel te vervallen, hetgeen tot een vermindering van de boetebeschikking van € 50 leidt.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt geoordeeld:

“4.3 […] [Belanghebbende] betwist met name dat er sprake is van een gezagsverhouding tussen [belanghebbende] en de teammanagers en dat de teammanagers verplicht zijn tot persoonlijke arbeidsverrichting. Het ligt op de weg van [de inspecteur], die de aanwezigheid van een gezagsverhouding en plicht tot persoonlijke arbeidsverrichting heeft gesteld, om dit aannemelijk te maken. De rechtbank zal hetgeen door [de inspecteur] hiertoe naar voren is gebracht, met name het hiervoor onder 2.4 genoemde rapport, bespreken.

De functie teammanager

4.4 De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheid dat teammanagers tevens en voor het grootste gedeelte van hun werkzaamheden voor [belanghebbende] werken als demonstratrice en dat zij uitsluitend geselecteerd worden uit de kring van demonstratrices, volgt dat de arbeidsverhouding van de teammanagers tot [belanghebbende] niet los gezien kan worden van die van de demonstratrices tot [belanghebbende]. Ter beoordeling in dit geding staat derhalve de arbeidsrelatie die gevormd wordt door de combinatie van werkzaamheden als teammanager en demonstratrice.

Het betoog van [belanghebbende], dat de teammanagers wat betreft het gedeelte van hun werkzaamheden als teammanager - welk gedeelte ook volgens haar eigen stellingen van zeer bijkomstige aard is - niet gebonden zijn aan de Afsprakenbrief en dat er sprake is van een aparte arbeidsrelatie als teammanager die afzonderlijk op eigen merites moet en kan worden beoordeeld naast die van demonstratrice, is gelet op de hiervoor bedoelde verwevenheid van deze twee werkzaamheden, onjuist en wordt verworpen.

Gezagsverhouding

4.5 Voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding is reeds voldoende dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen te geven omtrent het te verrichten werk of de inrichting daarvan. Niet noodzakelijk is dat de werkgever in feite van deze bevoegdheid gebruik maakt. Uit de onder 2.2 en 2.3 vermelde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een gezagsverhouding tussen [belanghebbende] en de teammanagers. De teammanagers zijn immers gehouden aanwijzingen van [belanghebbende] op te volgen ten aanzien van de inrichting van het werk (bij gastvrouwen thuis en niet op beurzen, braderieën of markten), aan haar verslag te doen van hun werkzaamheden (zodat [belanghebbende] tijdig de benodigde producten kan produceren) en behoeven goedkeuring van [belanghebbende] in geval zij zich wil laten vervangen. De door [belanghebbende] gestelde omstandigheid dat de bepalingen in de Afsprakenbrief “in de praktijk niet dwingend” zijn en regelmatig door de demonstratrices en teammanagers worden overtreden zonder dat [belanghebbende] daartegen optreedt, doet niet af aan de verbindendheid van deze arbeidsvoorwaarden in de Afsprakenbrief.

Persoonlijk verrichten van arbeid

4.7 De rechtbank acht op grond van onder meer het bepaalde in de Afsprakenbrief aannemelijk dat de teammanagers/demonstratrices verplicht zijn om persoonlijk arbeid te verrichten. Uit de vaststaande feiten blijkt immers dat zij zich slechts in overleg met en na goedkeuring van [belanghebbende] mogen laten vervangen. In de door [belanghebbende] geschetste werkwijze blijkt voorts dat de demonstratrices een opleiding krijgen en zich slechts mogen laten vervangen door iemand uit de beperkte kring van voor [belanghebbende] werkzame demonstratrices.

4.8 Nu aan de elementen genoemd in 4.2 is voldaan, is er in de arbeidsverhouding van de teammanagers ten opzichte van [belanghebbende] sprake van een dienstbetrekking.

4. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is evenals bij de rechtbank in geschil of de arbeidsrelatie tussen belanghebbende en de teammanagers kan worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB); hetgeen de inspecteur voorstaat en belanghebbende betwist.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende heeft als eerste grief tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerd dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden doordat zij bij het beoordelen van de arbeidsrelatie van de teammanagers tevens hun werkzaamheden als demonstratrices heeft betrokken.

5.2. In dit verband acht het Hof van belang dat uitsluitend demonstratrices teammanagers zijn en dat belanghebbende heeft gesteld - hetgeen door de inspecteur niet althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken - dat demonstratrices nadat zij teammanagers geworden zijn als demonstratrice voor belanghebbende werkzaam blijven. In aanmerking genomen hetgeen belanghebbende daarnaast - onweersproken - heeft gesteld (onder andere dat een teammanager ‘automatisch’ uit de groep van demonstratrices geworven wordt en gelet op hetgeen overigens over de werkzaamheden van de teammanagers in de gedingstukken staat (bijvoorbeeld dat een teammanager een vraagbaak en klankbord is voor haar collegae demonstratrices) [zie r.o. 5.6.4]), is het Hof van oordeel dat beide werkzaamheden zozeer met elkaar verweven zijn dat een teammanager slechts één arbeidsrelatie met belanghebbende heeft en dat op basis daarvan zowel teammanager- als demonstratrice-werkzaamheden worden verricht. Het is die relatie en de - beide typen - werkzaamheden die daaruit voortvloeien die in dit geding centraal staan.

5.3. De grief van belanghebbende dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door bij het beoordelen van de arbeidsrelatie van de teammanager tevens haar werkzaamheden als demonstratrice te betrekken, wordt derhalve verworpen.

5.4. Anders dan belanghebbende stelt volgt uit de brief van 15 januari 2007 niet - en zeker niet nadrukkelijk en ondubbelzinnig - dat partijen overeengekomen zijn het geschil in bezwaar en/of beroep te beperken tot de arbeidsrelatie van de teammanager voor zover het haar werkzaamheden als teammanager betreft.

5.5. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 2, lid 1, Wet LB in casu sprake is, indien tussen belanghebbende en de teammanager (mondeling of schriftelijk) een arbeidsovereenkomst is gesloten, waarbij de teammanager zich verbindt in dienst van belanghebbende tegen betaling van een beloning gedurende een zekere tijd arbeid te verrichten. Op grond hiervan moet voor het aannemen van een dienstbetrekking tussen de teammanager en belanghebbende voldaan zijn aan drie voorwaarden:

1. belanghebbende moet gezag over de teammanager hebben;

2. de teammanager moet verplicht zijn tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, en

3. belanghebbende moet de verplichting hebben tot het betalen van loon.

5.6.1. Voor wat betreft de eerste voorwaarde, de aanwezigheid van een gezagsverhouding, oordeelt het Hof als volgt.

5.6.2. Het Hof stelt voorop - gelijk de rechtbank heeft overwogen - dat op de inspecteur ten deze de bewijslast rust. De inspecteur heeft in dit verband aangevoerd dat een teammanager - voor wat betreft haar werkzaamheden als teammanager (verder de teammanager q.q.) - binnen de door belanghebbende bepaalde kaders dient te werken, dat belanghebbende kan ingrijpen op basis van de verkoopcijfers van een bepaalde teammanager, dat teammanagers de demonstratrices ‘aansturen’, dat ‘het moeilijk voor te stellen [is] dat de teammanagers vrijheid van komen en gaan hebben met betrekking tot de vergaderingen bij belanghebbende’, dat de teammanager de aangewezen persoon is om andere demonstratrices te informeren over nieuwe producten en dat de teammanager ‘als “filiaalmanager” van de werkgever fungeert’.

Tot slot heeft de inspecteur zich erop beroepen dat het werk van de teammanager een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van belanghebbende is en dat er alsdan van kan worden uitgegaan dat er sprake is van een gezagsverhouding.

5.6.3. Voor wat betreft de werkzaamheden als demonstratrice heeft de inspecteur aangevoerd dat belanghebbende bepaalt welke producten de demonstratrices mogen verkopen, alsmede de prijs waartegen en de plaats waarop zulks gebeurt alsmede dat zij ‘richtlijnen [kan] geven over het adverteren’. Bovendien aldus de inspecteur - ‘zal [er] in ieder geval achteraf controle moeten plaatsvinden op de behaalde resultaten’ van de demonstratrices.

5.6.4. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat de Afsprakenbrief niet op de teammanager q.q. van toepassing is en dat de (rechts)positie van de teammanager q.q. niet schriftelijk geregeld is. Volgens belanghebbende heeft de teammanager q.q. vooral een sociale functie. Zij fungeert als vraagbaak en klankbord voor de demonstratrices en zorgt voor de juiste sfeer in het team. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat een teammanager door haar niet wordt aangenomen, maar ‘automatisch’ die functie verwerft doordat zij iemand als demonstratrice bij belanghebbende voordraagt. Een teammanager wordt - aldus belanghebbende - ook niet door haar ontslagen. De werkzaamheden van een teammanager stoppen ‘automatisch’ zodra er geen demonstraties in het team meer worden gegeven. Belanghebbende heeft tevens aangevoerd dat een teammanager uitsluitend op vrijwillige basis teamvergaderingen belegt en dat belanghebbende nooit een niet goed presterende teammanager op haar functioneren heeft aangesproken. Tot slot heeft belanghebbende gesteld dat een teammanager slechts bij uitzondering betrokken is bij de werving van demonstratrices (namelijk als de sollicitant in de buurt van de teammanager en ver weg van het hoofdkantoor van belanghebbende woont), geen trainingen geeft aan demonstratrices en geen wezenlijke functie vervult bij de beloning van de demonstratrices en de afrekening van het verkochte speelgoed.

5.6.5. Voor wat betreft de werkzaamheden als demonstratrice heeft belanghebbende aangevoerd dat de demonstratrices - en niet belanghebbende - bepalen of, wanneer en op welke wijze demonstraties plaatsvinden, dat op schendingen van hetgeen in de Afsprakenbrief geregeld is geen sancties staan en dat demonstratrices - in afwijking van de Afsprakenbrief - adverteren en op beursen e.d. staan (ten bewijze waarvan belanghebbende enige documenten heeft ingebracht). Voorts heeft belanghebbende gesteld dat demonstratrices zich zonder toestemming van de teammanager of belanghebbende kunnen laten vervangen en dat dit in de praktijk ook gebeurt.

5.6.6. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en/of aannemelijk gemaakt op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de teammanagers in het naheffingstijdvak in een gezagsverhouding tot belanghebbende stonden. Naar het oordeel van het Hof mist belanghebbende het juridisch afdwingbare recht om haar teammanagers in voldoende mate aanwijzingen en instructies te geven met betrekking tot de inhoud van de werkzaamheden, de wijze van uitvoering daarvan en/of de tijden waarop de werkzaamheden dienen te worden verricht. Dit geldt zowel voor de teammanager q.q.-werkzaamheden als voor de demonstratrice-werkzaamheden.

Het Hof acht in dit verband met name van belang dat aannemelijk is dat de teammanagers q.q. tamelijk solistisch optreden, niet door belanghebbende worden aangenomen of ontslagen en tegenover belanghebbende geen verantwoording hoeven af te leggen met betrekking tot het reilen en zeilen van het team, alsmede met betrekking tot de (gang van zaken en de verkopen op de) demonstratieavonden. In ieder geval heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de teammanagers q.q. aanstuurt, noch dat zij daartoe de bevoegdheid heeft.

Aan het voorgaande doet niet af - zoals de inspecteur heeft gesteld en belanghebbende heeft erkend - dat de teammanagers uitsluitend in overleg met belanghebbende kortingen mogen geven op retour gekomen speelgoed. Ook zonder dat sprake is van een gezagsverhouding kan een ondernemer immers personen die zijn producten (door)verkopen, contractueel verplichten tegen welke voorwaarden zij producten mogen (door)verkopen.

Voor wat betreft de werkzaamheden als demonstratrice acht het Hof vooral van belang dat aannemelijk is dat belanghebbende niet kan bepalen of, wanneer en hoe de demonstraties worden gehouden. Belanghebbende kan op deze punten niets afdwingen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat demonstratrices in afwijking van de Afsprakenbrief op beurzen staan en reclame maken, zonder dat belanghebbende hen daarvoor sancties oplegt, alsmede dat demonstratrices zich - zonder instemming van belanghebbende - kunnen laten vervangen.

Aan ’s Hof oordeel doet niet af dat belanghebbende kan bepalen welke producten en tegen welke prijs of met welke korting door de demonstratrices kunnen worden verkocht. Ook hier geldt immers dat voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding niet relevant is of een ondernemer kan bepalen tegen welke voorwaarden anderen, in casu de demonstratrices, zijn producten mogen (door)verkopen.

De inspecteur heeft tot slot betoogd dat er tussen belanghebbende en de teammanagers een gezagsverhouding is omdat het werk van de teammanager een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van belanghebbende is. Reeds omdat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te concluderen dat sprake is van een wezenlijk onderdeel, volgt het Hof de inspecteur niet in dit betoog. Voorts valt niet goed in te zien - veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat die werkzaamheden wél een wezenlijk onderdeel van belanghebbendes onderneming vormen - waarom die werkzaamheden alsdan niet zonder een gezagsverhouding zouden kunnen plaatsvinden. De aard van het te verkopen product - houten speelgoed en houten decoraties - en de aard van de werkzaamheden - het organiseren van party’s bij een gastvrouw - brengt juist mee dat er voor de teammanagers veel vrijheid en onafhankelijkheid ten opzichte van belanghebbende kan bestaan (en naar het oordeel van het Hof ook bestaan heeft).

5.7. Nu de eerste voorwaarde voor het aannemen van een dienstbetrekking niet is vervuld, behoeven de overige voorwaarden geen behandeling meer. Hetzelfde geldt voor de grieven van belanghebbende dat het standpunt van de inspecteur in strijd is met (1) het oordeel van het UWV en (2) met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook de stelling van belanghebbende dat de naheffingsaanslag in dezen onjuist berekend is kan onbehandeld blijven.

5.8. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende nadrukkelijk en zonder voorbehoud haar stelling dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met artikel 10:3, lid 3, Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingetrokken.

5.9. Belanghebbende heeft de juistheid van de naheffingsaanslag betwist voor zover die ziet op de teammanager-beloningen en de daarmee verbandhoudende (negatieve) WVA-bedragen en brutering, maar niet voor de overige componenten van de naheffingsaanslag (zie 2.2.3 en 2.2.7). Het Hof zal daarom de naheffingsaanslag beperken tot (€ 4.111 -/- € 160 =) € 3.951.

5.10. Belanghebbende heeft niets gesteld met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boete en de berekende heffingsrente en ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur met betrekking tot de boete onjuist heeft gehandeld. Het Hof zal in dezen niet tot een andere vermindering concluderen dan onder ”Beslissing” is vermeld.

Slotsom

5.11. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de inspecteur vernietigen, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente verminderen.

6. Kosten

6.1. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties. Dit recht bedroeg bij de rechtbank € 285 en bij het Hof € 433, dus in totaal € 718.

6.2. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Het Hof stelt de proceskostenveroordeling op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de procedure bij de rechtbank vast op € 644 (2 punten voor de proceshandelingen x factor 1 voor de zwaarte van de zaak x de waarde per punt van € 322). Voor de procedure bij het Hof heeft belanghebbende recht op een vergoeding van € 347 (1 punt voor de proceshandelingen x factor 1 voor de zwaarte van de zaak x de waarde per punt van € 322, te verhogen met een op € 25 geraamd bedrag aan reiskosten voor het bijwonen van de zitting door [A])

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.951;

- vermindert de beschikking heffingsrente overeenkomstig bovenstaande vermindering;

- vermindert de boetebeschikking tot (€ 703 -/- € 50 =) € 653;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 991;

- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 718.

Aldus vastgesteld door mrs. P.F. Goes, voorzitter van de belastingkamer, en J.P.A. Boersma en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh-Vanherck als griffier. De beslissing is op 16 september 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.