Gerechtshof Amsterdam, 19-08-2010, BQ3483, 09/00612
Gerechtshof Amsterdam, 19-08-2010, BQ3483, 09/00612
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 augustus 2010
- Datum publicatie
- 4 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BQ3483
- Zaaknummer
- 09/00612
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2
Inhoudsindicatie
In geschil is de omvang van de proceskostenvergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00612
19 augustus 2010
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
gemachtigde A. Oosters van WOZ consultants te Arnhem,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/6230 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 29 februari 2008 de waarde van de onroerende zaak aan de [Y-laan 3] te [Z] (hierna: het object) voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en naar de waardepeildatum 1 januari 2007 vastgesteld op € 1.053.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting 2007 bekendgemaakt.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 15 augustus 2008, het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 20 juli 2009, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde van het object verminderd tot € 995.000 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de aanslag onroerendezaakbelasting 2008 verminderd tot een aanslag berekend naar een waarde van € 995.000 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1364, de gemeente [Z] aangewezen dit bedrag aan belanghebbende te voldoen alsmede de gemeente [Z] gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 te vergoeden.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 augustus 2009. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 oktober 2009 is door de gemachtigde een nadere motivering ingediend. Dit stuk is aan de wederpartij gezonden.
1.4. Een onderzoek ter zitting van het Hof is met toestemming van partijen achterwege gebleven.
2. Feiten
Voor de afdoening van het geschil in hoger beroep zijn naar het oordeel van het Hof de volgende feiten van belang.
Belanghebbende heeft in het kader van het beroep bij de rechtbank opdracht gegeven aan zijn gemachtigde WOZ-consultants te Arnhem voor het taxeren van de woning en het opmaken van een waarderapport. Voor deze werkzaamheden is, blijkens factuur nummer 20091089, gedagtekend 22 juni 2009, een bedrag in rekening gebracht van (9 uur x € 80) € 720 exclusief BTW.
Parijen hebben bij de rechtbank overeenstemming bereikt voor de vaststelling van de WOZ waarde voor het belastingjaar 2008 van het woonhuis van belanghebbende, gelegen aan de [Y-laan 3], te [Z]. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.
Uit de stukken van het geding in eerste aanleg volgt dat belanghebbende in dienstbetrekking is bij een besloten vennootschap. Van deze vennootschap is hij tevens medeaandeelhouder. Ter zitting van de rechtbank is belanghebbende in persoon verschenen evenals diens gemachtigde.
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank is namens belanghebbende ten aanzien van de verletkosten het volgende gesteld:
“Ik wil ook vergoeding van de verletkosten. Meneer heeft een middag vrij moeten nemen en heeft en groot bedrijf. Het tarief is € 100 per uur en dat voor uur vrij, hetgeen dus in totaal € 400 is”.
3. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft, voor zover relevant, het volgende geoordeeld:
“Ter zitting is gebleken dat eiser in dienstbetrekking is bij zijn eigen BV en dat hij voor het aanwezig zijn bij de zitting een vrije middag heeft genomen. De geclaimde verletkosten komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Wel heeft eiser recht op vergoeding van de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige (de taxatiekosten). Deze kosten zijn op de voet van het besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 720,- voor de kosten van het deskundigenadvies (9 declarabele uren van de door eiser ingeschakelde deskundige á € 80,- per uur, zijnde het maximaal van toepassing zijnde te vergoeden uurtarief voor deskundigen). Anders dan verweerder stelt, staat het eiser vrij zelf een deskundige uit te kiezen, ook als dit inhoudt dat de deskundige wat verder weg is gelokaliseerd.”.
4. Geschil in hoger beroep en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil:
- de omvang van de vergoeding voor het opgemaakte deskundigenrapport;
- het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de omzetbelasting (BTW), verschuldigd over de taxatiekosten en
- het antwoord op de vraag of de rechtbank op goede gronden heeft geweigerd verletkosten toe te kennen aan belanghebbende voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg;
Kort samengevat stellen partijen het volgende:
-belanghebbende stelt dat hij een belang heeft van 10 percent in zijn eigen B.V., bij welke B.V. hij in loondienst is. Het aandelenbezit kan niet in de weg staan aan de toekenning van de verletkosten.
De BTW kan belanghebbende niet verrekenen. Nu de BTW over de taxatiekosten op hem drukt, behoort deze in de proceskostenvergoeding te worden meegenomen.
- de heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen ten aanzien van de verletkosten. Mocht het Hof anders oordelen dan zou deze kostenvergoeding voor hooguit een uur mogen worden toegekend. Voor het opstellen van het taxatierapport zou een gemiddelde vergoeding van € 300, inclusief BTW, gepast zijn.
Voor een volledige weergave van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De vergoeding van de taxatiekosten.
Het Hof stelt voorop dat er in dezen geen termen zijn op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) af te wijken van het eerste lid van dat artikel. Bijzondere omstandigheden die daartoe aanleiding zouden geven zijn niet gesteld.
Voor zover de rechtbank de werkelijke kosten van de taxatie als uitgangspunt heeft genomen voor de vergoeding van deze kosten is dat derhalve onjuist.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het, Bpb waarin voor de vergoeding van de kosten van een deskundige via artikel 8:36 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt verwezen naar het besluit tarieven in strafzaken (BTS), geldt voor het raadplegen van een deskundige een forfaitaire vergoeding van ten hoogste € 81, 23 per uur. De heffingsambtenaar heeft niet betoogd dat de taxateur in dezen niet als deskundige in de zin van artikel 6 van het BTS kan worden aangemerkt.
Binnen de grenzen der redelijkheid staat het een partij vrij zelf een deskundige te kiezen, het Hof ziet geen aanleiding tot het oordeel dat belanghebbende die grenzen in dezen heeft overschreden. De omstandigheid dat de door hem ingeschakelde deskundige wat verder weg gevestigd is (in Arnhem) is daartoe onvoldoende.
Uit de door belanghebbende overgelegde factuur betreffende de taxatiekosten volgt dat de taxateur 9 uren in rekening brengt. Het Hof acht geen termen aanwezig te twijfelen aan de juistheid van de door belanghebbende overgelegde nota. Voorts bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat die kosten geheel of gedeeltelijk redelijkerwijs niet gemaakt hadden hoeven te worden. Dat een taxatierapport gemiddeld € 200 tot maximaal € 400 zou kosten – hetgeen de heffingsambtenaar stelt – is daartoe (wat daarvan ook moge wezen) niet voldoende. Het Hof komt derhalve tot het oordeel dat aan belanghebbende voor de taxatiekosten een vergoeding dient te worden toegekend van 9 uur x € 81,23 = € 731,01.
Nu niet dient te worden uitgegaan van de werkelijke kosten maar van voormelde forfaitaire vergoeding is er geen recht op een aanvullende vergoeding van de aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting.
5.2. De verletkosten
5.2.1. Krachtens artikel 1, onderdeel d, van het Bpb kan een partij worden veroordeeld in de verletkosten van belanghebbende.
De nota van toelichting bij het Bpb vermeldt hierover het volgende (Stb.1993, 763, blz.7):
“De rechter kan in de kostenveroordeling een vergoeding voor verletkosten opnemen, uiteraard voor zover men deze redelijkerwijs heeft moeten maken. Verletkosten zijn kosten voor tijdverzuim voor bij voorbeeld het persoonlijk bewonen van een zitting. (…).”
5.2.2. Het Hof kan de rechtbank niet volgen in het oordeel dat belanghebbende geen verletkosten kunnen worden toegekend.
Belanghebbende heeft immers volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal de zitting van de rechtbank bijgewoond. Het Hof is van oordeel dat er in de onderhavige situatie sprake is van tijdverzuim en belanghebbende recht heeft op vergoeding van verletkosten. De omstandigheid dat belanghebbende in dienstbetrekking is bij een B.V. waarvan hij ook een deel van de aandelen houdt, staat aan toekenning van die vergoeding niet in de weg.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat als er al recht zou zijn op vergoeding van de verletkosten voor het bijwonen van de zitting daaraan hooguit een uur aan kan worden toegerekend. Het Hof acht het echter niet onredelijk dat een belanghebbende voor het bijwonen van een zitting in een andere stad een dagdeel vrij neemt en vindt een tijdsbeslag van 4 uur voor het reizen en bijwonen van een zitting dan ook niet onredelijk.
5.2.3. Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit kan de vergoeding echter niet meer bedragen dan het maximum per uur van € 53,09 (2009). Het Hof zal met inachtneming van het voorgaande een vergoeding voor verletkosten toekennen van 4 uren à € 53,09 ofwel € 212,36.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
6. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
Met inachtneming van het Besluit stelt het Hof de kosten vast op totaal € 1909,37, te weten: € 731,01 kosten van een deskundige, € 212,36 verletkosten, € 644 voor zover het betreft de proceskosten in de beroepsfase conform het oordeel van de rechtbank, en € 322 voor zover het de proceskosten in hoger beroepsfase betreft (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift met een wegingsfactor van 1).
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het betreft proceskosten en bevestigt deze voor het overige;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1909,37 en
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 110 (hoger beroep bij het Hof) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 19 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.