Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-01-2011, BP2027, 09/00374 t/m 09/00376

Gerechtshof Amsterdam, 06-01-2011, BP2027, 09/00374 t/m 09/00376

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 januari 2011
Datum publicatie
26 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP2027
Zaaknummer
09/00374 t/m 09/00376

Inhoudsindicatie

Het Hof acht onvoldoende aannemelijk geworden dat de vermelding in de werkplaatsagenda inderdaad refereert aan de Toyota van belanghebbende en niet aan de Mercedes van zijn vader. Nu niet is bewezen dat in de Toyota een KTO is ingebouwd dienen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking te worden vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken P09/00374, 09/00375 en 09/00376

6 januari 2011

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X],

wonende te [Z],

belanghebbende,

gemachtigde mr. C. Liefting,

tegen de uitspraak in de zaken met de kenmerknummers 06/10615, 06/10619 en 06/10620 van de rechtbank Haarlem (hierna de rechtbank) van 10 april 2009 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 5 december 2004 aan belanghebbende over de tijdvakken 29 september 1998 tot en met 28 september 1999, 29 september 1999 tot en met 28 september 2000 en 29 september 2000 tot en met 3 mei 2001 (verder ook: de BPM-naheffingstijdvakken) naheffingsaanslagen betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (verder ook BPM) opgelegd van respectievelijk € 2.510, € 2.510 en € 1.674. Ook is een boete vastgesteld van 25% van het bedrag van de belastingaanslag over het tijdvak 29 september 1998 tot en met 28 september 1999 (de BPM-boete).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 21 augustus 2006, de naheffingsaanslagen en de BPM-boete gehandhaafd.

Bij uitspraak van 10 april 2009 (AWB 06/10615, 06/10619 en 06/10620), heeft de rechtbank de tegen de uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 mei 2009, aangevuld bij brief van 21 juli 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Op 18 november 2010 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Overwegingen

Feiten

Het Hof stelt de feiten vast zoals hierna opgenomen.

2.1.1. Belanghebbende was in de naheffingstijdvakken werkzaam als taxichauffeur in de regio Amsterdam. Hij exploiteerde in verband van een vennootschap onder firma een taxibedrijf onder de naam V.o.f Taxi [abc] (hierna de vof). Voor de werkzaamheden werd gebruik gemaakt van een Toyota Hi-Ace met het kenteken [AB-CD-01] (hierna: de Toyota). Het kenteken van de Toyota stond met ingang van 30 september 1998 op naam van belanghebbende.

2.1.2. De andere vennoot van de vof was belanghebbendes vader: [Y] (hierna: de vader). De vader reed in een andere taxi: een Mercedes V230 (hierna: de Mercedes) met het taxinummer [de].

2.1.3. Voor 30 september 1998 is met [Inbouwbedrijf D] een afspraak gemaakt voor het verrichten van werkzaamheden aan de Toyota.

2.1.4. Inbouwbedrijf [D] hanteerde een werkplaatsagenda. Tot de gedingstukken behoort een pagina uit de werkplaatsagenda betreffende 30 september 1998. Hierin is – voor zover hier van belang – vermeld:

“[de]

06[12 345 67]

meter inb

Taxi [abc]

Toyota Bus

[654 32 10]

div”

06[12 345 67] is het mobiele telefoonnummer van de vader, [654 32 10] is het telefoonnummer van belanghebbende.

2.1.5. Tot de gedingstukken behoort voorts een kopie van de rekening van [Inbouwbedrijf D] van 30 september 1998 gericht aan Taxi [abc] te [Z] waarop onder meer is vermeld:

“OMSCHRIJVING PRIJS

TX 38-C TAXAMETER NR. 1695 955.00

INBOUW TAXAMETER EXCL MATERI 285,00

DAKLICHT RELAIS 17,50

1E FASE KEURING INCL ARB LOO 125.00

2E FASE KEURING INCL.ARB LOO 200.00”

2.1.6. Een kilometertelleronderbreker (KTO) is een in een auto aangebracht schakelmechanisme waarmee de kilometerteller kan worden uitgeschakeld, zodat deze tijdens het rijden niet doortelt, dan wel waarmee de kilometerteller, die tijdens het rijden normaal blijft functioneren, na een of meer ritten kan worden teruggezet op de stand die op de teller stond vóór aanvang van die rit(ten).

2.1.7. Aan belanghebbende zijn teruggaven BPM verleend.

2.1.8. De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aan belanghebbende toegekende teruggaven BPM betreffende de Toyota over de periode 29 september 1998 tot en met 20 mei 2001.

2.1.9. De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek de onder ‘Ontstaan en loop van het geding’ opgenomen naheffingsaanslagen BPM opgelegd.

2.1.10. Van de zijde van belanghebbende is bij de motivering van zijn hoger beroep een schriftelijke verklaring overgelegd van de vader. Daarin staat - voor zover hier van belang -:

“Hierbij verklaar ik, [Y] dat op 30 september 1998 een kilometertelleronderbreker (KTO) is in gebouwd in mijn toenmalige auto die ik als taxi gebruikte.

Mijn toenmalige auto was een Mercedes TYPE. De Mercedes beschikte over een digitale teller. De KTO is door garagebedrijf [D] ingebouwd. Op die dag is er niets anders ingebouwd in mijn auto.

[Z], 20 juli 2009”

Het geschil in hoger beroep

2.2. In hoger beroep is in geschil of de taxi in de BPM-naheffingstijdvakken geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer. Voorts is in geschil of de inspecteur terecht en voor het juiste bedrag een boete heeft opgelegd.

De heffing van BPM

2.3.1. Artikel 16, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet BPM) houdt – voor zover hier van belang – in dat een teruggaaf van belasting op aanvraag wordt verleend voor personenauto's die zijn bestemd om taxivervoer te verrichten. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel bedraagt de teruggaaf nihil indien de personenauto niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.

2.3.2. De inspecteur heeft de aan belanghebbende op diens verzoek teruggegeven BPM nageheven, waartoe hij, kort gezegd, aanvoert dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de taxi geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer. De kilometeradministratie is ondeugdelijk en onbetrouwbaar, aldus de inspecteur, en met een dergelijke kilometeradministratie kan niet het vereiste bewijs worden geleverd.

2.3.3. Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur zijn betoog in zoverre gespecificeerd dat mocht de aanwezigheid van een KTO niet bewezen worden verklaard de naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd.

2.3.4. De stellingen van belanghebbende komen erop neer dat hij geen KTO heeft laten inbouwen in de Toyota en dat hij met zijn administratie aannemelijk heeft gemaakt dat de Toyota voor ten minste 90% voor personenvervoer werd gebruikt.

2.3.5. Gelet op het nadere standpunt van de inspecteur ter zitting, inhoudende dat de naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd indien niet bewezen is dat in de Toyota een KTO was ingebouwd, is voor de beslissing in de onderhavige zaken allereerst van belang of de inspecteur geslaagd moet worden geacht in het – op hem rustende – bewijs van de aanwezigheid van een KTO in de Toyota.

2.3.6. Op grond van de door de inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen acht het Hof aannemelijk dat vanaf omstreeks maart 1997 bij [Inbouwbedrijf D] op betrekkelijk grote schaal KTO’s werden ingebouwd in taxi’s. Belanghebbende heeft overigens ook niet betwist dat bij [Inbouwbedrijf D] KTO’s werden ingebouwd.

2.3.7. Het Hof acht op grond van de door de inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen minst genomen het vermoeden gerechtvaardigd dat de aanduiding ‘div’ dan wel ‘diversen’ in de werkplaatsagenda van [Inbouwbedrijf D] betekende dat een KTO moest worden ingebouwd. Belanghebbende heeft dit vermoeden naar ’s Hofs oordeel niet ontzenuwd. In dit verband oordeelt het Hof dat niet aannemelijk is dat een monteur zonder nadere specificatie uit de aanduiding ‘diversen’ kan opmaken wat hem te doen zou staan.

2.3.8. Het Hof neemt, gelet op het overwogene onder 2.3.6. en 2.3.7., tot uitgangspunt dat ‘diversen’ in de werkplaatsagenda van [Inbouwbedrijf D] betekende dat in de auto (taxi) van de desbetreffende klant een KTO moest worden ingebouwd. Dit uitgangspunt acht het Hof in ieder concreet geval voor tegenbewijs vatbaar.

2.3.9. Naar blijkt uit de in 2.1.3. tot en met 2.1.5. vermelde feiten, heeft belanghebbende door [Inbouwbedrijf D] werkzaamheden aan de taxi laten verrichten en is bij de desbetreffende afspraak in de werkplaatsagenda onder meer de aanduiding ‘div’ aangetekend.

2.3.10. Het vermoeden dat - nu in de werkplaatsagenda de aantekening ‘div’ is geplaatst - ook in de Toyota een KTO is ingebouwd, is alleen dan gerechtvaardigd als aannemelijk is dat ‘div ’ in relatie tot de Toyota van belanghebbende is gebruikt.

2.3.11. Het kan niet geheel worden uitgesloten dat ‘div’ in de werkplaatsagenda refereert aan de Toyota, (de plaats onder “Toyota Bus” geeft daarvoor een zekere aanwijzing) en dat de aantekeningen in de werkplaatsagenda zo geïnterpreteerd moeten worden dat – gelijk de inspecteur stelt – de vader de afspraak heeft gemaakt om in de Toyota een taxameter en KTO te laten inbouwen (verweerschrift in hoger beroep, blz. 2). Gelet evenwel op de omstandigheden dat in de onder 2.1.4. aangehaalde notitie in de werkplaatsagenda ook het nummer ‘[de]’ en het mobiele telefoonnummer van de vader is vermeld, dat de vader reed in een taxi (de Mercedes) met het nummer [de], en voorts op de inhoud van de onder 2.1.10 geciteerde door de vader op schrift gestelde verklaring, acht het Hof onvoldoende aannemelijk geworden dat ‘div’ in de onder 2.1.4. aangehaalde notitie in de werkplaatsagenda inderdaad refereert aan de Toyota en niet aan de Mercedes, en dat belanghebbendes consequente ontkenning dat in de Toyota een KTO is ingebouwd onjuist is.

Hierbij merkt het Hof nog op dat door de Belastingdienst geen onderzoek is gedaan naar de juistheid van de voor de Mercedes bijgehouden kilometeradministratie waaruit mogelijkerwijs een aanwijzing had kunnen worden gevonden voor het antwoord op de vraag of in de Mercedes al dan niet een KTO was ingebouwd.

2.3.12. Aan het onder 2.3.11. weergegeven oordeel doet niet af dat in de administratie van [Inbouwbedrijf D] geen factuur is aangetroffen waaruit blijkt dat de Mercedes op 30 september 1998 bij dat bedrijf is geweest. Indien immers inderdaad – gelijk de vader betoogt – alleen een KTO in de Mercedes is ingebouwd, is zulks niet verwonderlijk.

2.3.13. Nu niet bewezen is dat in de Toyota een KTO is ingebouwd dienen – in het licht van het nadere standpunt van de inspecteur zoals weergegeven onder 2.3.3. en 2.3.5.-, de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking te worden vernietigd.

De slotsom

2.4. De slotsom is dat het in de onderhavige zaak ingestelde beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking dienen te worden vernietigd.

De kosten

2.5. Het Hof acht voorts termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in beroep en in hoger beroep. Het Hof berekent die kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op 4 (proceshandelingen in beroep en hoger beroep) x € 322 x 1 (gewicht) x 1 (samenhang) = € 1.288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voorts heeft belanghebbende recht op vergoeding van het in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht.

3. Beslissingen

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslagen;

- vernietigt de boetebeschikking;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.288;

- gelast de inspecteur het voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 646 (€ 223 + € 423) aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus vastgesteld door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, M.J. Leijdekker en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 6 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.