Gerechtshof Amsterdam, 06-01-2011, BP3299, 08/01051
Gerechtshof Amsterdam, 06-01-2011, BP3299, 08/01051
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 januari 2011
- Datum publicatie
- 9 februari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BP3299
- Zaaknummer
- 08/01051
Inhoudsindicatie
In de beschikking van de inspecteur wordt verklaard dat de docenten van belanghebbende, een opleidingsinstituut, verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. In geschil is of die beschikking terecht is afgegeven. Naar het oordeel van het Hof zijn de docenten niet in dienstbetrekking werkzaam bij belanghebbende. Zij kunnen zich vrijelijk laten vervangen. Er is geen sprake van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en de docenten. Het Hof wijzigt de beschikking in dier voege dat voor de docenten geen verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen bestaat.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/01051
uitspraak: 6 januari 2011
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, wonende te Y, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 08-237 VAR van de rechtbank Haarlem (hierna de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 59, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna wfsv) met dagtekening 16 oktober 2006 beslist dat belanghebbende ten aanzien van docenten verzekeringsplichtig is voor de werknemersverzekeringen.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 14 november 2007 de beschikking gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 21 augustus 2008 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 september 2008, aangevuld bij brief van 16 oktober 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Het Hof verwijst naar de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en die als volgt in de uitspraak van de rechtbank zijn weergegeven (waarbij met eiser gedoeld is op belanghebbende en met verweerder op de inspecteur):
2.1. Bij de beoordeling van het beroep betrekt de rechtbank de volgende feiten.
Eiser is eigenaar van X Opleidingen (verder: X) gevestigd te Woerden. Dit opleidingsinstituut is in juni 2002 opgericht. X verzorgt cursussen en opleidingen op het gebied van bedrijfsadministratie, bedrijfseconomie en belasting- en arbeidsrecht. De cursussen starten tweemaal per jaar in de maanden september en februari. De docenten die de cursussen verzorgen zijn veelal werkzaam in de praktijk van de vakgebieden die door hen worden gedoceerd. Eiser adverteert, werft cursisten en docenten en verzorgt het cursusmateriaal. Het studiemateriaal wordt voor een deel door hemzelf geschreven en gedrukt. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van boeken die door hem worden aangeschaft en doorverkocht dan wel ter beschikking worden gesteld. Eiser zoekt ook de benodigde lesruimte uit. Hij betaalt de huur aan de zaaleigenaren. De lesgelden worden eveneens door hem geïnd. Voor het begin van elke periode zoekt eiser docenten aan voor de cursussen waarvoor hij voldoende inschrijvingen heeft ontvangen. Niet elke docent geeft elk semester een cursus. Het kan ook voor komen dat een docent in één semester meer dan één cursus geeft. In overleg met de docent wordt het uurloon bepaald. De afgesproken beloning wordt op basis van urendeclaraties door eiser betaald.
De lesroosters worden door eiser samengesteld, de docenten moeten een aanwezigheidsregistratie bijhouden. Eventuele klachten dienen aan eiser gericht te worden. De klachten worden vervolgens doorgestuurd aan de docent, maar eiser ziet er op toe of de problemen worden opgelost.
In de overeenkomst "Algemene docentenvoorwaarden geldend vanaf 1 januari 2006", die wordt opgemaakt tussen eiser en de docenten staat het volgende:
"Artikel 1. Algemeen
1.1 Tussen docent(e) en X is geen arbeidsrelatie aanwezig in welke vorm dan ook.
1.2. Deze voorwaarden gelden uitsluitend tussen X en de docent(e). Eventuele afwijkingen van deze voorwaarden zijn slechts geldig indien deze uitdrukkelijk schriftelijk door alle partijen zijn overeengekomen.
1.3 Indien één of meerdere bepalingen in deze voorwaarden nietig zijn of vernietigd mochten worden, blijven de overige bepalingen van deze voorwaarden volledig van toepassing. In een dergelijk geval zullen partijen in overleg treden teneinde nieuwe bepalingen ter vervanging van de nietige c.q. vernietigde bepalingen overeen te komen, waarbij indien mogelijk het doel en de strekking van de oorspronkelijke
bepalingen in acht worden genomen.
1.4. X verleent opdracht(en) aan docent(e) - gelijk docent(e) als opdrachtnemer opdracht(en) aanvaard van X - tot het verrichten van de werkzaamheden als docent. Docent(e) zal de genoemde opleiding naar beste inzicht en vermogen en overeenkomstig de eisen van goede vakdidactiek verzorgen.
1.5 Beide partijen zijn vrij, zowel mondeling als schriftelijk, om een opdracht te allen tijden, met of zonder opgaaf van redenen, op te zeggen.
Artikel 2. Opdracht
2.1. Alle opdrachten zullen schriftelijk worden aanvaard op basis van een "bevestiging van opdracht". Onder opdracht wordt begrepen de opleiding of module zoals gespecificeerd in de bevestiging van opdracht.
2.2. Bij het aanvaarden van de opdracht wordt een maximum hoeveelheid lesuren
overeengekomen. Indien de doecent extra lesuren inroostert zonder voorafgaande toestemming van X, zijn alle kosten, inclusief lesuren, reiskosten en zaalhuur, voor eigen rekening van de docent.
2.3. Alle lesmateriaal benodigd voor deze opleiding, zal door X worden geleverd. Indien docent van mening is dat dit lesmateriaal niet toereikend is voor een goede verzorging van betreffende opleiding, mag docent een verzoek indienen om aanvullende en/of gewijzigde lesstof. Docenten mogen onder geen enkele omstandigheid lesmateriaal van andere uitgevers kopiëren en aan cursisten uitdelen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van X en de uitgever zelf. Indien docent lesmateriaal, anders dan boeken van X zelf, laat aanschaffen, dan zijn de kosten hiervan voor de docent.
2.4. Na aanvang van de cursus is de docent vrij om lesdata en -tijden te wijzigen in onderling overleg met alle cursisten en met de beheerder van het leslokaal, zonder voorafgaande toestemming van X. Indien herindeling plaatsvindt, is docent verplicht om binnen één week na bekendmaking hiervan de wijziging aan X door te geven.
2.5. Indien docent voor één of meer geplande lessen is verhinderd, en in onderling overleg geen herindeling mogelijk is, is docent vrij om zelf voor een vervanger te verzorgen. Indien geen eigen vervanger kan worden, mag docent een verzoek indienen bij X om een vervangende docent.
2.6. Indien bij verhindering docent(e) zijn/haar eigen vervanger benoemt, is docent(e) zelf verantwoordelijk voor het berekenen en afdragen van alle werknemersverzekeringspremies en loonheffingen ten behoeve van de vervanger. Indien de docent(e) verzuimt om deze verplichtingen na te komen en X hiervoor op grond van de Wet Ketenaansprakelijkheid aansprakelijk wordt gesteld, is X gemachtigd om het hele bedrag van de heffingsaanslag op docent(e) te verhalen.
2.7. Indien docent(e) zelf geen vervanger benoemt en een verzoek indient bij X om een vervangende docent(e), zal de overeengekomen uurvergoeding door X aan de vervangende docent(e) worden uitbetaald en niet aan docent(e).
Artikel 3. Uitbetaling
3.1. De docent(e) ontvangt van opdrachtgever ter zake van de verrichte werkzaamheden een netto uurvergoeding zoals omschreven in de bevestiging van opdracht, vrijgesteld van BTW.
3.2. Tenzij anders is overeengekomen, is docent gerechtigd eventueel gemaakte reiskosten in rekening te brengen ter hoogte van maximaal € 0,19 per gereden kilometer zonder dit gestaafd te hebben door deugdelijke bescheiden.
3.3. Docent(e) is tevens gerechtigd € 1.00 koffie/thee vergoeding per lesavond in rekening te brengen tenzij koffie en thee gratis door de zaalbeheerder wordt verstrekt.
3.4 Docent(e) is tevens gerechtigd eventueel overig noodzakelijke kosten in rekening te brengen, mits gestaafd door deugdelijke bescheiden.
3.5 Declaratie van onkosten en uurvergoeding dient uiterlijk 30 dagen na afloop van de opdracht te worden ingediend. Docent(e) is vrij, na afloop van de kalendermaand waarin de werkzaamheden zijn verricht, een voorschotdeclaratie c.q. factuur in te dienen tot het maximum aantal gewerkte uren en de werkelijk gemaakte kosten in die maand voorafgaande na gereedkoming en aanvaarding van werkzaamheden door opdrachtgever.
3.6 Indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken en de verschuldigdheid van de uurvergoeding afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van de totale vergoeding. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. De opdrachtnemer heeft in dit geval slechts recht op de volle vergoeding, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van de volle vergoeding, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is."
Op de website van X is onder meer het volgende te lezen:
" .... Bovendien zijn de docenten van X veelal werkzaam in deze vakgebieden en bevatten de benodigde vaardigheden om deze kennis over te dragen en worden zij door de directie van ons opleidingsinstituut meer dan regelmatig getoetst op hun kennis en didactische vaardigheden…."
Het Hof gaat ook van de hiervoor vermelde feiten uit en voegt daar nog het volgende aan toe.
2.2. In een schrijven van 14 juni 2006 heeft belanghebbende aan de inspecteur, in vervolg op een telefonisch onderhoud, nadere informatie verstrekt omtrent de relatie tussen hem en de docenten. Dit schrijven is door de inspecteur, met instemming van belanghebbende, aangemerkt als een aanvraag voor een beschikking omtrent de verzekeringsplicht van de docenten voor de werknemersverzekeringen (artikel 59, derde lid, Wfsv).
2.3. In de beschikking met dagtekening 16 oktober 2006 heeft de inspecteur beslist: “uw docenten zijn met ingang van hun indiensttreding verzekerd op grond van de volgende werknemersverzekeringen: Werkloosheidswet (WW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en Ziektewet (ZW)”.
2.4. Het opleidingsinstituut van belanghebbende is met ingang van 1 januari 2009 opgeheven vanwege gezondheidsproblemen van belanghebbende. In september 2008 vond de laatste cursus plaats.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de inspecteur terecht een beschikking heeft afgegeven waarin wordt verklaard dat de docenten verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen.
Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur, naar aanleiding van opmerkingen van het Hof, zich nader op het standpunt gesteld dat als ingangsdatum van de beschikking 1 januari 2007 heeft te gelden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hun toelichting ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking en, naar het Hof verstaat, tot vaststelling dat voor de docenten geen verplichte verzekeringsplicht voor de werknemersverzekering bestaat.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Wettelijke bepalingen (wetteksten 2007)
Werkloosheidswet (WW)
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Ziektewet (ZW)
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Artikel 8. De werknemer
1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet (…).
Wfsv
Artikel 59
1. De premies voor de werknemersverzekeringen worden geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels.
2. (…)
3. Een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen kan door de werkgever uitsluitend bij de inspecteur worden ingediend. De inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Parlementaire geschiedenis Wfsv
Dit wetsvoorstel brengt geen verandering in de inhoud en uitleg van de begrippen inhoudingsplichtige en werknemer voor de loonbelasting, werkgever en werknemer voor de werknemersverzekeringen en verzekerde voor volksverzekeringen. De keuze voor een rechtsgang voor premiezaken en belastingzaken zal leiden tot meer eenheid bij de uitleg van de hiervoor vermelde begrippen. Dit leidt tot vereenvoudiging en voorkomt bovendien de noodzaak tot een dubbele rechtsgang bij premie- en belastingzaken. Ter bevordering van de eenheid in jurisprudentie bij uitkeringszaken en premiezaken, wordt beroep in cassatie opengesteld voor geschillen over het verzekerd zijn in het distribuerende proces.
MvT, Kamerstukken II 2003-2004, nr. 29.529, nr.3, blz.29
Het van toepassing worden van de AWR leidt tot de overgang van een open systeem als het gaat om bezwaar en beroep, naar een gesloten systeem. Dit houdt in dat alleen tegen de in art. 26 AWR (nieuw) genoemde besluiten bezwaar en beroep mogelijk is. In dit kader wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat ook terzake van de beschikkingen die door de inspecteur op grond van de Wfsv worden genomen de AWR van overeenkomstige toepassing is. Teneinde geen inbreuk op het gesloten systeem van de AWR te maken, worden de beschikkingen die door de inspecteur op grond van de Wfsv en de Zfw (via de Invoeringswet Wfsv) worden genomen in de desbetreffende wetsartikelen aangeduid als –voor bezwaar vatbare- beschikkingen. Met het benoemen van de beschikkingen als voor bezwaar vatbaar, is beoogd het huidige niveau van de rechtsbescherming te handhaven.
MvT, Kamerstukken II 2003-2004, nr. 29.529, nr.3, blz.36
De uniformering van de rechtsgang zal ertoe leiden dat de rechtsontwikkeling ten aanzien van gemeenschappelijke elementen in begrippen als loon en dienstbetrekking meer eenheid zal gaan vertonen. Omdat in de sfeer van de premieheffing en -inning nog slechts de fiscale rechtsgang resteert, treden ook synergie-effecten op. Zo zal bij geschillen die nu zowel aan de bestuursrechter als aan de belastingrechter kunnen worden voorgelegd een besparing kunnen worden gerealiseerd, omdat nog slechts sprake is van een rechtsgang. Gedacht kan worden aan procedures inzake geschillen over aansprakelijkheid, het loonbegrip, het begrip dienstbetrekking en rente.
MvT, Kamerstukken II 2003-2004, nr. 29.529, nr.3, blz.37-38
4.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de docenten en belanghebbende. Derhalve bestaat er in zijn visie voor belanghebbende verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen voor de docenten.
4.3. Op de voet van artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt onder een privaatrechtelijke dienstbetrekking verstaan de overeenkomst, waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Er zijn drie voorwaarden waaraan moet zijn voldaan wil sprake zijn van een dienstbetrekking in voormelde zin:
- er moet sprake zijn van een gezagsverhouding;
- de werknemer is verplicht tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, en:
- de werkgever heeft een verplichting tot het betalen van loon.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat voldaan is aan één van de drie voorwaarden voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, te weten de verplichting tot het betalen van een vergoeding voor de werkzaamheden. Partijen verschillen van mening over de vraag of de docenten verplicht zijn tot het persoonlijk verrichten van arbeid en of tussen belanghebbende en de docenten sprake is van een gezagsverhouding. Het Hof ziet, mede in het licht van de parlementaire behandeling van de Wfsv, geen aanleiding om voor de werknemersverzekeringen ten aanzien van het bestaan van een dienstbetrekking anders te oordelen dan ten aanzien van de loonheffing. Naar het oordeel van het Hof ligt het op de weg van de inspecteur om de feiten en omstandigheden te stellen die het oordeel rechtvaardigen dat er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en de docenten.
Persoonlijke dienstverrichting
4.5. Het Hof volgt belanghebbende in zijn stelling, daarin door de inspecteur niet of althans onvoldoende weersproken, onder verwijzing naar artikel 2.5. van de “algemene docentenvoorwaarden geldend vanaf 1 januari 2006" (zie onder 2.1. van de rechtbankuitspraak) dat de docenten zich vrijelijk en zonder toestemming vooraf door een derde konden laten vervangen. Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken verklaard dat dergelijke vervangingen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De docenten kenden, zo heeft belanghebbende uiteengezet, in hun netwerk of werkomgeving voldoende personen die over de vereiste kwaliteiten en deskundigheid beschikten om de vervanging op zich te nemen. Dit leidt tot het oordeel dat er geen sprake is van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van de met belanghebbende overeengekomen arbeid.
De enkele omstandigheid dat in artikel 2.6. van de “algemene docentenvoorwaarden geldend vanaf 1 januari 2006" een praktische regeling is opgenomen ter vermijding van aansprakelijkheid (van belanghebbende) in het kader van de wet ketenaansprakelijkheid, doet daaraan niet af.
4.6. Hetgeen overigens nog door de inspecteur naar voren is gebracht, zoals het door belanghebbende opstellen van een rooster en het samenstellen van lesmateriaal en de mededelingen op de website van belanghebbende, leidt niet tot een ander oordeel nu het rooster slechts een voorstel inhield dat door de docenten naar eigen inzicht en zonder toestemming vooraf kon worden gewijzigd, hetzelfde heeft te gelden voor het lesmateriaal, en belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn mededelingen op de website vooral als ‘reclame-uiting’ moeten worden gezien en in de praktijk niet tot uitvoering kwamen.
4.7. Nu geen sprake is van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid kan op deze grond (zelfstandig) worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een dienstbetrekking tussen belanghebbende en de docenten. Het Hof zal evenwel ook beoordelen of er sprake is van gezagsverhouding.
Gezagsverhouding
4.8. Met betrekking tot de voorwaarde "gezagsverhouding" stelt het Hof voorop dat voor de aanwezigheid daarvan reeds voldoende is dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen te geven over het te verrichten werk. Niet noodzakelijk is dat de werkgever in feite van deze bevoegdheid gebruik maakt (vergelijk onder meer HR 7 februari 2001, nr. 35 760, BNB 2001/293).
4.9. Belanghebbende heeft gesteld, daarin door de inspecteur niet of althans onvoldoende weersproken, dat X’ opleidingsinstituut niet valt aan te merken als een strak geleide organisatie; volgens belanghebbende was er eerder sprake van een “hands off”organisatie. Belanghebbende voert hiervoor aan dat hij de onderneming runde vanuit zijn werkkamer en er van feitelijk toezicht bij de lessen (op locatie) nimmer sprake was. Voor het geven van de cursussen beschikte hij over een lijst met namen van personen die als docent konden optreden. Deze docenten hadden doorgaans elders een fulltime dienstbetrekking of dreven een onderneming. De cursisten meldden zich aan via de website van belanghebbende. Belanghebbende maakte bij voldoende belangstelling voor een cursus een afspraak met een docent en maakte een voorlopig lesrooster. Docenten kregen doorgaans een contract voor 16 avonden les en konden daar zelf invulling aan geven. In overleg met de docenten werd lesmateriaal ontwikkeld. Afhankelijk van het soort cursus maakte belanghebbende al dan niet een reader en werd een handboek gekozen. Als de docenten een andere voorkeur hadden konden ze een ander boek gebruiken. Omdat de cursusprijs inclusief lesmateriaal was, moest dit bij belanghebbende worden gemeld. De docenten konden de lessen naar eigen inzicht inrichten. De docenten konden zelf, in overleg met de cursisten, de (door belanghebbende voorgestelde) lestijden en de locaties voor de lessen wijzigen. De rekening van de locatie werd door belanghebbende betaald. De cursussen werden onder meer gegeven in Amsterdam, Purmerend, Maastricht en Assen. De examens werden centraal afgenomen en vastgesteld door een onafhankelijke, centrale examencommissie. Belanghebbende stelde zelf geen examens samen, dit gebeurde extern. Belanghebbende kreeg wel de beschikking over de examenuitslagen en had op deze wijze inzicht in kwaliteit van de gegeven lessen. Belanghebbende stuurde geen evaluatieformulieren naar de cursisten. De docenten dienden declaraties in op een door hen gewenst tijdstip.
4.10. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat de verhouding tussen belanghebbende en de docenten is aan te merken als een gezagsverhouding. Het Hof komt tot dit oordeel door de onafhankelijke en zelfstandige positie die de docenten bekleden in relatie tot belanghebbende. Aannemelijk is dat de docenten door hun specifieke deskundigheid een grote mate van vrijheid in de concrete uitvoering van zijn werkzaamheden hebben gehad, voorts werd hun een verregaande vrijheid gelaten ten aanzien van de tijdstippen en de locatie van de cursussen.
Voorts acht het Hof van belang dat het, (mede) gelet op het bepaalde in de overeenkomst "Algemene docentenvoorwaarden geldend vanaf 1 januari 2006" (zie onder 2.1. van de rechtbankuitspraak), belanghebbende en de docenten niet voor ogen stond een rechtsverhouding aan te gaan waarbij sprake was van een gezagsrelatie. Dit volgt uit het bepaalde in 1.1. van deze overeenkomst waarin is opgenomen dat tussen belanghebbende en de docenten geen arbeidsrelatie bestaat. Daarmee is, anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2005, nr. 39 928, BNB 2005/273 (waar het ging om een situatie waarin de bedoeling van partijen afweek van hetgeen tussen partijen was overeengekomen), de bedoeling van partijen in overeenstemming met hetgeen was overeengekomen.
Het is tot slot niet aannemelijk geworden dat de docenten gehouden zijn bij hun werkzaamheden opdrachten of aanwijzingen van belanghebbende op te volgen. Hieraan doet niet af dat belanghebbende voorstellen voor lestijden en locaties aandroeg.
4.11. Het Hof leidt aldus uit voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, af dat geen sprake is van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en de docenten. Ook op deze grond is er geen sprake van een dienstbetrekking.
De slotsom
4.12. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de beschikking wijzigen in dier voege dat voor de docenten geen verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen bestaat.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht is de vergoeding te berekenen op € 644 voor de kosten in beroep bij de rechtbank (beroepsmatig verleende rechtsbijstand: een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting maal wegingsfactor 1 maakt twee punten maal € 322) plus € 322 voor de kosten in hoger beroep bij het Hof (beroepsmatig verleende rechtsbijstand: een punt voor het indienen van het beroepschrift maal wegingsfactor 1) maakt € 966. Voorts voor het verschijnen van belanghebbende ter zitting: reiskosten retour openbaar vervoer tweede klasse Y-Haarlem (ad € 20,20) en Y –Amsterdam (ad € 17,40). In totaal bedraagt de vergoeding (afgerond) € 1004.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking;
- stelt vast dat voor de docenten geen verzekeringsplicht voor de werknemersverzekering bestaat;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1004; en
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 146 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter van de belastingkamer, A.M. van Amsterdam en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 6 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.