Gerechtshof Amsterdam, 10-03-2011, BP7588, 09/00816
Gerechtshof Amsterdam, 10-03-2011, BP7588, 09/00816
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 maart 2011
- Datum publicatie
- 16 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7588
- Zaaknummer
- 09/00816
Inhoudsindicatie
Aanslag rioolrecht voor garagebox terecht opgelegd. Garagebox en woning vormen elk voor zich een eigendom in de zin van de Verordening. Geen strijd met het gelijkheidsbeginsel of willekeurige en onredelijke belastingheffing.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00816
uitspraak: 10 maart 2011
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak no. 08/805 RIOOLR van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2007 voor het jaar 2007 aan belanghebbende een aanslag rioolrecht van € 143,20 opgelegd voor het object [a-straat 1a] te [Z].
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 4 februari 2008, het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 19 november 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd.
1.4. De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is bij het Hof ingekomen op 28 december 2009 en aangevuld bij brief van 4 januari 2010. Hierbij is toestemming gegeven om de behandeling ter zitting in hoger beroep achterwege te laten.
Belanghebbende heeft bij brieven van 14 januari 2010 en 1 februari 2010 een verweerschrift ingediend en op 6 september 2010 eveneens schriftelijk toestemming gegeven om de behandeling ter zitting in hoger beroep achterwege te laten.
1.5. De griffier heeft partijen op 24 november 2010 telefonisch meegedeeld dat een zitting achterwege zou blijven en dat de zaak op 14 januari 2011 in raadkamer zou worden behandeld. De heffingsambtenaar heeft vervolgens bij brief van 24 november 2010 medegedeeld dat hij nadere stukken zal indienen en alsnog verzocht om een onderzoek ter zitting.
1.6. Op 22 december 2010 zijn nadere stukken ontvangen van de heffingsambtenaar en op 28 december 2010 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een perceel grond met een daarop gebouwde woning (hierna: de woning), plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (gemeente Medemblik, tot 1 januari 2007 gemeente Wognum), alsmede van een perceel grond met een daarop gebouwde garagebox, plaatselijk bekend als [a-straat 1a] te [Z] (hierna: de garagebox). De garagebox en de woning zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2.2. De woning van belanghebbende is in 1970 gebouwd. Belanghebbende heeft de garagebox in 1974 gekocht. De garagebox maakt deel uit van een blok met garageboxen en is gelegen naast de tuin van de woning. Tussen de tuin en de garagebox ligt een strook grond van ongeveer anderhalve meter breed welke eigendom is van de gemeente en in gebruik is als openbaar pad.
2.3. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2007 voor het jaar 2007 aan belanghebbende een aanslag rioolrecht van € 143,20 voor de woning opgelegd en tevens een aanslag rioolrecht van € 143,20 voor de garagebox.
2.4. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een in de raadsvergadering van 3 december 2007 ingebracht voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik met – voor zover hier van belang – de volgende inhoud:
“RAADSVERGADERING d.d. 3 december 2007
(…)
Onderwerp: Ontwikkeling tarief rioolrecht
Voorstel:
1. (…);
2. Het tarief van het rioolrecht voor zelfstandige garages met ingang van 1 januari 2008 halveren;
3. Het rioolrecht jaarlijks met € 11,56 verhogen tot een kostendekkend tarief van € 201 is bereikt
(…)
De voormalige fusiepartners hadden verschillende heffingsgrondslagen en tarieven voor het rioolrecht. Ook de jaarlijkse tariefstijging varieerde per gemeente. De werkgroep belastingen heeft in het najaar van 2006 een voorstel in de VGF gebracht om zowel de hoogte van het rioolrecht als de heffingsgrondslag te harmoniseren. De voormalige raden hebben hierover een besluit genomen dat u in de vergadering van 2 januari 2007 heeft bekrachtigd.
(…)
Om in de nieuwe gemeente inzicht te krijgen in de noodzakelijke ontwikkeling van het rioolrecht is een nieuw kostendekkingsplan opgesteld (…). De berekening laat zien dat het kostendekkend tarief voor het rioolrecht met ingang van 2008 (…) € 253 zou moeten bedragen (…). Wanneer rekening wordt gehouden met een jaarlijkse toevoeging aan de voorziening (…) bedraagt het kostendekkend tarief voor het rioolrecht met ingang van 2008 (…) € 195,-. De verhoging bedraagt dan € 51,80 ten opzichte van het huidige tarief.
Zo’n plotseling tariefstijging is moeilijk verdedigbaar en getuigt niet van behoorlijk bestuur. Daarom zijn enkele varianten doorgerekend, waarbij de stijging over een aantal jaren wordt verdeeld. Zo kan de jaarlijkse verhoging worden beperkt.
(…)
Los van het bovenstaande is in het voorjaar van 2007 onder eigenaren van zelfstandige garages enige commotie ontstaan toen bleek dat zij op grond van de Verordening rioolrechten 2007 volledig worden aangeslagen voor het rioolrecht. Het verschil met de situatie in de voormalige gemeenten is erg groot. In Wognum en Noorder-Koggenland werd in deze gevallen geen rioolrecht geheven. In Medemblik werd wel geheven, maar op grond van een eigenarendeel (in 2006 een tarief van € 44,30). Wij hebben het tarief voor deze gevallen opnieuw beoordeeld.
(…)
ARGUMENTEN
(…)
2.1 Zelfstandige garages bieden minder genot dan overige zelfstandige eigendommen
De drie voormalige raden hebben besloten de Verordening rioolrechten 2007 vast te stellen. In de raadsvergadering van 2 januari 2007 hebt u dit besluit bekrachtigd. Op grond van deze verordening wordt momenteel ieder eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de riolering op gelijke wijze aangeslagen voor het rioolrecht. De basis voor de heffing is het genot dat eigenaren hebben van de aansluiting.
In de gemeente bevinden zich 335 zelfstandige garages. Het gaat hier veelal om
garageboxen waar alleen hemelwater wordt afgevoerd. Wij vinden het reëel om de heffing voor deze gevallen te verlagen, omdat de mate van genot voor zelfstandige garages lager ligt dan voor overige zelfstandige eigendommen (bijvoorbeeld woningen).
(…)”
2.5. Bij raadsbesluit van 17 december 2007, nr. 2007/139, heeft de raad van de gemeente Medemblik de gewijzigde verordening rioolrecht 2008 vastgesteld met de volgende tarieven:
a. voor iedere zelfstandige garage € 80,00;
b. voor ieder zelfstandig eigendom € 160,00.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en onder 6 van haar uitspraak het volgende overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser):
“De rechtbank is van oordeel dat eisers woonhuis en garagebox naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. De rechtbank acht daartoe van belang dat eisers garagebox in de directe nabijheid van zijn woning is gelegen en dat de garagebox dienstbaar is aan zijn woning. Dat eisers woning en garagebox op verschillende kadastrale percelen zijn gelegen, is voor de bepaling of er sprake is van één of meer eigendommen in de zin van de Verordening rioolrechten 2007 niet van belang. Ook acht de rechtbank niet relevant dat de garagebox niet direct grenst aan het perceel waarop eisers woning is gelegen, maar dat deze aansluiting wordt onderbroken door een strookje grond van circa 1,5 meter breed (doorgang naar een achter eisers tuin gelegen pad voor erfdienstbaarheden). Eiser heeft vanuit zijn tuin, via het bedoelde strookje grond, direct toegang tot zijn garagebox, zodat feitelijk geen sprake is van een andere situatie dan die waarin een woonhuis en garagebox op hetzelfde perceel zijn gelegen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers woning en garagebox tezamen moeten worden aangemerkt als één eigendom, zodat ingevolgde de artikelen 4 en 5 van de Verordening op de rioolrechten 2007 slechts eenmaal rioolrecht kan worden geheven”.
4. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in beroep in geschil of de heffingsambtenaar terecht een aanslag rioolrecht voor de garagebox heeft opgelegd, meer in het bijzonder:
a. of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de garagebox en de woning één eigendom in de zin van de Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2007 vormen;
b. of het opleggen van de aanslag in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel; dan wel
c. of sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
5. Toepasselijke regelgeving
In de op 18 december 2006 door de raad van de gemeente Wognum vastgestelde en op 2 januari 2007 door de raad van de gemeente Medemblik bekrachtigde Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2007 (hierna: de Verordening) zijn - voor zover hier van belang - de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
(…)
c. onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘rioolrechten’ worden geheven: een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid wordt, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 3 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid wordt geheven per eigendom.
Artikel 5 Belastingtarieven
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid bedraagt per eigendom € 143,20.
6. Beoordeling van het geschil
a. Het begrip eigendom in de Verordening
6.1.1. De heffingsambtenaar neemt in hoger beroep het standpunt in dat het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming is met de Verordening, dat het begrip onroerende zaak dient te worden verstaan in civielrechtelijke betekenis en dat sprake is van twee onroerende zaken en eigendommen.
Belanghebbende onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de garagebox een aanhorigheid is van de woning en samen met de woning moet worden aangemerkt als één onroerende zaak en eigendom.
6.1.2. In het arrest van 15 februari 2008, nr. 41 036, LJN BC4328, heeft de Hoge Raad geoordeeld: ‘Het rioolrecht wordt ingevolge de Verordening geheven per eigendom. Onder eigendom wordt ingevolge artikel 1, aanhef en letter c, van de Verordening verstaan "een (...) onroerende zaak". Nu er geen aanwijzingen zijn voor een andere (welbepaalde) betekenis, dient het begrip 'zaak' te worden verstaan in de civielrechtelijke betekenis (vgl. HR 30 september 2005, nr. 40315, BNB 2006/22 en HR 17 november 2006, nr. 41485, BNB 2007/48). De Verordening bevat geen bepaling op grond waarvan voor de toepassing ervan afzonderlijke zaken (in de civielrechtelijke betekenis ervan) tezamen als één eigendom mogen worden aangemerkt. Wel bevat de Verordening in het slot van artikel 3 een samenstelbepaling voor zelfstandige gedeelten van een eigendom/zaak. Aan die bepaling, (…) wordt pas toegekomen indien die woning en de bedrijfsgebouwen geen afzonderlijke zaken zijn (in de civielrechtelijke betekenis ervan), maar (zelfstandige) gedeelten van één zaak.’
6.1.3. Uit de feiten en de gedingstukken leidt het Hof af dat de garagebox en de woning elk op een afzonderlijk perceel zijn gelegen en onafhankelijk van elkaar zijn te gebruiken. De garagebox en de woning kunnen als afzonderlijke zaken worden overgedragen. Naar het oordeel van het Hof moeten de garagebox en de woning daarom in civielrechtelijke zin worden aangemerkt als zelfstandige zaken. Nu in de Verordening geen bepaling is opgenomen waardoor twee afzonderlijke zaken (in de civielrechtelijke betekenis ervan) tezamen als één eigendom mogen worden aangemerkt, vormen de garagebox en de woning elk voor zich een eigendom in de zin van artikel 1, onderdeel c, van de Verordening. Uit artikel 4 van de Verordening volgt dat het rioolrecht per eigendom is verschuldigd.
6.1.4. Het Hof is van oordeel dat in de uitspraak van de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Niet doorslaggevend is of het woonhuis en de garagebox naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. Alleen indien en voor zover sprake zou zijn van gedeelten van één eigendom die tezamen als een geheel worden gebruikt, zouden op grond van art. 3 van de Verordening die gedeelten als één eigendom kunnen worden aangemerkt. Dit artikel heeft echter geen betekenis als het, zoals in het geval van belanghebbende, gaat om twee afzonderlijke eigendommen.
6.1.5. Belanghebbende neemt het standpunt in dat voor de vraag of sprake is van één eigendom, moet worden aangesloten bij de Wet waardering onroerende zaken en dat zijn woonhuis, bijkeuken/schuur, tuin en garagebox naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. Ook in de zin van artikel 3.111 Wet inkomstenbelasting 2001 is, aldus belanghebbende, zijn garagebox een aanhorigheid. Belanghebbende gaat er echter ten onrechte vanuit dat in de door hem genoemde wetten aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de vraag of rioolrecht kan worden geheven voor de garagebox. Voor het rioolrecht geldt alleen de Verordening en aan de bepalingen van de Wet waardering onroerende zaken en Wet inkomstenbelasting 2001 komt, zoals volgt uit het in 6.1.2 vermelde arrest van de Hoge Raad, geen betekenis toe.
b. Het gelijkheidsbeginsel
6.2.1. Belanghebbende heeft aangevoerd dat geen afzonderlijke aanslag rioolrecht wordt opgelegd als de garagebox op hetzelfde perceel grond als de woning staat dan wel direct aan de woning is gebouwd.
6.2.2. De door belanghebbende bedoelde situaties zijn feitelijk en rechtens echter niet gelijk te stellen met die van hem. Belanghebbende kan immers, zo is hiervoor reeds overwogen, de garage afzonderlijk van zijn woning overdragen. Splitsing van zijn perceel is hiervoor niet nodig. Gesteld noch gebleken is dat de heffingsambtenaar in andere gevallen, zoals dat van belanghebbende, heeft afgezien van heffing van rioolrecht. In de gemeente wordt aldus voor alle zelfstandige garageboxen evenveel geheven, ongeacht de afstand tot de woning van de eigenaar van de garagebox en ongeacht de vraag of er sprake is van een woning in eigendom of een huurwoning. Het Hof is daarom van oordeel dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
c. Willekeurige en onredelijke belastingheffing
6.3.1. Belanghebbende stelt dat het genot dat eigenaren hebben van de aansluiting op de gemeentelijke riolering de basis is van de heffing, en dat het afvoeren van 10 m³ hemelwater niet evenveel genot oplevert als het afvoeren van het afvalwater van circa 100 m³ van een gezin. Het rioolrecht voor garages is, zo stelt belanghebbende, een jaar later tot € 80 verlaagd en voor 2007 zou een coulance- of restitutieregeling ingesteld moeten worden.
6.3.2. De bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven komt op grond van artikel 216 van de Gemeentewet toe aan de raad van de gemeente Medemblik. Het staat de belastingrechter niet vrij om over de hoogte van het tarief te oordelen, tenzij het tarief leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing waarop de wetgever bij het aan de lagere overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van rechten niet het oog kan hebben gehad.
6.3.3. Uit artikel 2, eerste lid, van de Verordening volgt dat belastingplicht ontstaat als een eigendom direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De mate waarin van die riolering gebruik wordt gemaakt voor het afvoeren van water is niet van belang voor de hoogte van het tarief. Van de gemeentelijke wetgever kan, mede gelet op de betrekkelijk geringe hoogte van het per eigendom verschuldigde bedrag, niet worden verlangd dat hij voor specifieke (categorieën) eigendommen onderscheid maakt naar de mate van de hoeveelheid af te voeren water en de hoogte van het tarief daarop afstemt. Het ontbreken van een dergelijk onderscheid in het tarief leidt niet tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
6.4. Belanghebbende stelt dat tot en met 2006 geen rioolrecht voor de garagebox is geheven en dat de gemeente de wijziging van de regelgeving op dit punt vooraf had moeten melden. Het Hof is van oordeel dat deze klacht evenmin kan slagen. Niet gesteld of gebleken is dat de Verordening niet vooraf op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De door belanghebbende gestelde onbekendheid van hem met de wijziging brengt niet mee dat de gemeente Medemblik niet bevoegd was om de aanslag voor de garagebox op te leggen. Ook het feit dat het tarief voor garageboxen voor het jaar 2008 is verlaagd, brengt niet mee dat het tarief voor 2007 onverbindend is.
6.5. Tot slot overweegt het Hof dat het aan de raad van de gemeente is om een coulance- of restitutieregeling in te voeren. De belastingrechter is hiertoe niet bevoegd.
Slotsom
6.6. De slotsom is dat de aanslag rioolrecht voor de garagebox terecht is opgelegd en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
5. Kosten
Gelet op de omstandigheid dat de heffingsambtenaar om een mondelinge behandeling heeft verzocht nadat beide partijen hadden afgezien van een zitting acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt die vergoeding gesteld op de reiskosten per openbaar vervoer [Z] - Amsterdam, door het Hof begroot op € 21.
6. Beslissing
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond; en
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 21.
De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter van de belastingkamer, en J.P.F. Slijpen en A.P.M. van Rijn, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 10 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.