Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2011, BQ0993, 09/00542

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2011, BQ0993, 09/00542

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 april 2011
Datum publicatie
13 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ0993
Zaaknummer
09/00542
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:2, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25

Inhoudsindicatie

Schending hoorplicht leidt tot terugwijzing van de zaken naar de heffingsambtenaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken P09/00542 en 09/00805

eerste meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen van

[X], belanghebbende,

gemachtigde [G],

tegen de uitspraken in de zaken met kenmerk 08/1403 OZB en AWB 08/6531 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2011.

Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde en als heffingsambtenaar [mr. Y].

Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraken van de rechtbank;

- verklaart de bij de rechtbank ingediende beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar;

- wijst de zaken terug naar de heffingsambtenaar teneinde belanghebbende in de gelegenheid te stellen alsnog te worden gehoord;

- draagt de heffingsambtenaar op opnieuw uitspraken te doen;

- gelast de heffingsambtenaar het voor de behandeling in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 298 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 juni 2007 aan belanghebbende ter zake van het inzamelen van afvalstoffen vanuit het object bekend als [A-straat 1] te [Z] voor het jaar 2007 een aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil opgelegd ter hoogte van € 371,17. Met dagtekening 30 april 2008 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het jaar 2008 eveneens een aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil opgelegd ten bedrage van € 395,13.

2. In de uitspraken op bezwaar worden belanghebbendes bezwaren tegen de aanslagen afgewezen. De rechtbank heeft belanghebbendes beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

3. In geschil is of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

4. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:

“In april van het jaar 2004 hebben belanghebbende en ik onze klanten middels pamfletten aangeschreven dat de onderneming gevestigd in het pand aan de [A-straat 1] zou gaan sluiten. Sinds mei van het jaar 2004 - na een inval van de FIOD - heeft de onderneming niet meer gedraaid. De onderneming is daarna overgeschreven naar [B-straat 2], mijn woonadres. Op 12 december 2004 is er brand geweest in het bewuste pand. We hadden daarvoor geen verzekering afgesloten. De huisbaas heeft via zijn opstalverzekering nog wel wat kunnen verhalen, maar wij hebben van hem geen geld ontvangen. Op verzoek van de huisbaas hebben we vervolgens het pand weer opgeknapt, waarna we bij brief van 31 maart 2005 door de huisbaas uit het pand werden gezet. Deze brief heb ik meegenomen en zou ik graag aan het Hof en de wederpartij willen tonen. Het Hof en de wederpartij bekijken voorgenoemde brief. Op 4 maart 2010 is de onderneming vervolgens uitgeschreven uit het register van de Kamer van Koophandel.

Graag zou ik de mogelijkheid krijgen om te bewijzen dat de onderneming in de onderhavige jaren niet meer heeft gedraaid en dat er brand is geweest in het bewuste pand. Ik heb dit bij de rechtbank ook naar voren willen brengen, maar kreeg daartoe de mogelijkheid niet. Het Hof wijst mij nog op de volgende zin uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank op 18 mei 2009 in de zaak met betrekking tot de aanslag 2007: “[G] benadrukt dat [belanghebbende] slechts 12 zakken huisvuil per jaar aanlevert (…)”. Dit betreft een algemeen antwoord op een algemene vraag die mij door de rechtbank werd gesteld en heeft als zodanig geen betrekking op de onderhavige jaren.

Voorts wil ik nog opmerken dat in de bezwaarfase - ondanks een daartoe strekkend verzoek - ten onrechte geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden over de onderhavige jaren.”

5. Het Hof stelt voorop dat als eerste moet worden beoordeeld of er reden is voor vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de uitspraken van de rechtbank op de door belanghebbende aangevoerde grond dat belanghebbende niet is gehoord alvorens de heffingsambtenaar op de bezwaren heeft beslist.

6. Uit artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet rijksbelastingen (hierna: AWR) (met ingang van 1 januari 2008: artikel 25, eerste lid, AWR) volgt dat een belanghebbende, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord alvorens de heffingsambtenaar op het bezwaar beslist. Vaststaat dat namens belanghebbende een dergelijk verzoek is gedaan in het bezwaarschrift van 10 juli 2007 gericht tegen de aanslag 2007 en in het bezwaarschrift van 10 juni 2008 gericht tegen de aanslag 2008. Ter zitting in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar bevestigd dat deze verzoeken niet zijn gehonoreerd. In de bijlage bij de uitspraak op bezwaar van 4 september 2008 betreffende de aanslag 2008 staat weliswaar vermeld dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 11 mei 2007 om 9.45 uur, maar dit kan - aldus de heffingsambtenaar - geen betrekking hebben gehad op de onderhavige jaren nu de aanslagen 2007 en 2008 op dat moment nog niet waren vastgesteld.

7. Nu niet is voldaan aan de hoorplicht en belanghebbende uitdrukkelijk verzoekt om te worden gehoord, kunnen de uitspraken op bezwaar reeds daarom niet in stand blijven.

Slotsom

8. De slotsom is dat de hoger beroepen gegrond zijn. De uitspraken van de rechtbank dienen te worden vernietigd. Het Hof zal de beroepen gegrond verklaren, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigen en de zaken terugwijzen naar de heffingsambtenaar om belanghebbende - overeenkomstig zijn uitdrukkelijk verzoek - alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord alvorens op de bezwaren te beslissen.

9. Nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, laat het Hof een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb achterwege.

Aldus gedaan op 7 april 2011 door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J.P.A. Boersma en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.