Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2011, BQ1828, 09/00771 t/m 09/00773

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2011, BQ1828, 09/00771 t/m 09/00773

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 april 2011
Datum publicatie
20 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1828
Zaaknummer
09/00771 t/m 09/00773
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.8

Inhoudsindicatie

1) Aanslagtermijn verlengd met het door accountant in kader van de Beconregeling verzochte uitstel. Schijn van volmacht.

2) Bewijslast aftrekbare kosten

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P 09/00771 t/m 09/00773

7 april 2011

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X-B.V., gevestigd te P, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met nrs. AWB 08/5445 en 09/649 en 09/650 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ Holland-Midden/kantoor Hoofddorp,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 30 september 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft hij het verlies van het jaar 2002 vastgesteld op € 48.849. Bij eveneens gelijktijdig genomen beschikking heeft hij een verzuimboete van € 22 vastgesteld.

1.2. Met dagtekening 6 oktober 2007 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbare winst van € 303.510. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft hij het verlies van het jaar 2002 ten bedrage van € 48.849 verrekend en het belastbaar bedrag voor het jaar 2003 aldus vastgesteld op € 254.661. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 30 juni 2008, de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.3. In de motivering van het in 1.2 vermelde beroep ligt een (aan de inspecteur doorgezonden) bezwaar besloten tegen de in 1.1 vermelde aanslag, verliesvaststellingsbeschikking en verzuimboetebeschikking betreffende het jaar 2002. Bij uitspraak van 20 december 2008 heeft de inspecteur dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en, ambtshalve, het verlies van het jaar 2002 nader vastgesteld op € 214.358. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.4. Met dagtekening 31 december 2008 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2003 (naar het Hof begrijpt: ambtshalve) een teruggaaf verleend, waartegen belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de rechtbank, welk beroep de rechtbank door het voegen van de desbetreffende zaken heeft betrokken bij het in 1.2 bedoelde beroep.

1.5. Bij uitspraak van 27 oktober 2009 heeft de rechtbank beide beroepen gegrond verklaard en daarbij, voor zover voor dit hoger beroep van belang:

- het verlies van het jaar 2002 gehandhaafd op het door de inspecteur ambtshalve vastgestelde bedrag van € 214.358;

- de aanslag voor het jaar 2003, na verrekening van het verlies van het jaar 2002, verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 89.152;

- de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van

€ 1.127.

1.6. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 december 2009, aangevuld bij brief van 24 december 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 12 november 2010 is van belanghebbende een nader stuk ingekomen, waarvan een kopie door de griffier bij brief van 17 november 2010 aan de wederpartij is gezonden.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.8. Na de zitting heeft het Hof op de voet van art. 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht inlichtingen aan belanghebbende gevraagd. Belanghebbende heeft op dat verzoek gereageerd bij brief van 31 december 2010, waarvan een afschrift is toegezonden aan de inspecteur. Deze heeft gereageerd bij brief van 7 januari 2011 waarvan een afschrift is toegezonden aan belanghebbende. Daarop heeft belanghebbende weer gereageerd bij brief van 26 januari 2011. Beide partijen hebben desgevraagd schriftelijk meegedeeld af te zien van een nadere mondelinge behandeling.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2a tot en met 2e en in 2g van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in het onder 4.1 opgenomen citaat van de uitspraak rechtbank) aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“a. Op 24 september 2002 is eiseres opgericht. Enig aandeelhouder is de vennootschap naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (Delaware) X- (US) LLC. Op 10 december 2003 is eiseres door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders ontbonden.

b. Het accountantskantoor A en het accountantskantoor B hebben voor de jaren 2002 en 2003 de administratie van eiseres verzorgd en jaarrekeningen opgesteld.

c. Over 2002 heeft eiseres aangifte gedaan van een verlies van € 322.065.

d. Op het aangiftebiljet voor 2003, dat verweerder aan eiseres heeft gezonden, is vermeld dat de aangifte voor 1 juni 2004 moet zijn ingeleverd. Op 11 april 2005 is binnengekomen de door het kantoor C opgemaakte en op 1 april 2005 ondertekende aangifte van eiseres voor de vennootschapsbelasting 2003. Eiseres geeft over 2003 een belastbare winst aan van € 303.510.

e. Op 3 augustus 2006 is verweerder een boekenonderzoek begonnen naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften van eiseres voor de vennootschapsbelasting 2002 en 2003.

(…)

g. Op de door verweerder overgelegde versie van het rapport van boekenonderzoek is als datum van het rapport vermeld 5 november 2007. In het rapport vermeldt verweerder dat in de administratie van eiseres voor het jaar 2002 tot een bedrag van € 107.707,09 aan kosten is geboekt voor Lease Car expenses, Clothing & Uniforms, Education & Training en Rent Expat, maar dat voor deze kosten geen nota’s zijn aangetroffen. Voorts merkt verweerder op dat kleding niet aftrekbaar is, tenzij het voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan werkkleding, en dat de K-School fee die onder Education & Training is geboekt maandelijks wordt overgemaakt naar het privé adres van de heer O. in de VS. In het rapport concludeert verweerder daarnaast dat de aangegeven belastbare winst voor 2003 moet worden gecorrigeerd in € 387.109.”

Nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

2.2. Aan de door de rechtbank vastgestelde feiten kan het volgende worden toegevoegd:

2.2.1. Tot de stukken in eerste aanleg behoort een afschrift van een webpagina van de website van accountantskantoor D, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Accountantskantoor D komt voort uit accountantskantoor E en accountants-

kantoor A.”

2.2.2. Ter zitting van het Hof heeft een kantoorgenoot van de gemachtigde verklaard:

“Omdat [een medewerkster] van de Belastingdienst Hoofddorp had verklaard dat mevrouw L. had bevestigd dat zij uitstel had gekregen, heb ikzelf contact opgenomen met mevrouw L. Mevrouw L. bleek afkomstig te zijn van het accountantskantoor A. en is gaan werken voor accountantskantoor D. (…) Het klantenbestand van accountantskantoor A. zou worden overgenomen, maar dat is niet doorgegaan. In zoverre is de website incorrect”.

2.2.3. Tot de stukken in eerste aanleg behoort een faxbericht van 30 mei 2008 van de heer M., Chairman en CEO van X-(US) LLC, aan de gemachtigde.

M. verklaart daarin:

“X-BV has only and exclusively used C as our agent to file with the tax authorities in Holland since we first began our business in Holland in 1997. No other entity has ever been authorized by X’s entities in The Netherlands to file or deal with any taxing agency in The Netherlands. (…)”.

2.2.4. In het proces-verbaal van de zitting van 22 december 2010 is onder meer het volgende vermeld:

“De gemachtigde:

De nu nog in geschil zijnde bedrijfskosten hebben betrekking op het jaar 2002 en betreffen de in het controlerapport genoemde posten ‘Education & Traning’ en ‘Rent Expat’.

Met betrekking tot die kosten zijn geen nota’s verstrekt, zoals dat ook niet bij loon gebeurt.

Ik denk dat die betaling – zoals dat bij gedetacheerden gebeurt – volgens afspraak is gegaan. O. had een schare kinderen, terwijl P. alleen was. Het is gebruikelijk dat voor expats huisvesting en scholing wordt betaald. Bij mijn weten gold voor O. en P. de 30%-regel en dan kunnen bepaalde componenten onbelast worden vergoed.

Er konden in ieder geval geen nota’s betreffende die kosten worden overgelegd.

(…)

De bedragen zijn overgemaakt naar de privé-rekening van O. Deze O. woonde in Oostenrijk. En hij pendelde veel omdat hij in Nederland werkte. O. deed om geloofsredenen – O. was mormoon – aan thuisonderwijs. In Oostenrijk mag zonder vergunning thuisonderwijs gegeven worden. Wie er onderwijs gaf weet ik niet. O. vloog wekelijks op en neer naar Nederland. De ‘rent’ betrof denk ik ook de woning in Oostenrijk. Waar O. in Nederland verbleef weet ik niet.”

3. Geschil in hoger beroep

Het geschil in hoger beroep betreft nog twee vragen:

- is de aanslag voor het jaar 2003 tijdig opgelegd?

- heeft de inspecteur voor het jaar 2002 terecht een correctie van € 107.707 in de kosten van huurauto’s, schoolgelden en woninghuur aangebracht?

Belanghebbende concludeert tot vaststelling van het verlies van 2002 op € 107.707 althans op € 95.424 en primair tot vernietiging van de aanslag voor het jaar 2003, subsidiair tot vermindering van die aanslag tot nihil.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ten aanzien van de vraag of de aanslag voor het jaar 2003 tijdig is opgelegd heeft de rechtbank in haar uitspraak in onderdeel 3.6 tot en met 3.8 als volgt overwogen.

“3.6. Eiseres heeft in bezwaar en beroep tegen de aanslag 2003 als meest verstrekkende beroepsgrond aangevoerd dat die aanslag, nu die met dagtekening 6 oktober 2007 is vastgesteld en bekendgemaakt, na afloop van de maximale termijn van 3 jaar van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is vastgesteld.

Zij voert voorts aan dat kantoor C. wel uitstel van indiening van de aangifte heeft gevraagd, maar niet heeft gekregen zodat de termijn niet is verlengd. Zij voert aan dat kantoor C. als enige door haar is gemachtigd voor haar in fiscale zaken op te treden.

3.7. Verweerder heeft daartegenover aangevoerd dat niet kantoor C. maar een andere gemachtigde van eiseres via de Uitstelregeling belastingconsulenten, de zogenoemde Becon-regeling, uitstel voor indiening van de aangifte vennootschapsbelasting 2003 heeft gevraagd en gekregen en dat dat uitstel voldoende kenbaar is verleend. Verweerder stelt voorts dat accountantskantoor A is opgegaan in accountantskantoor D. Dat kantoor heeft bij diskette uitstel gevraagd voor het inleveren van onder meer de aangifte 2003 voor eiseres. Verweerder heeft, zo stelt hij verder, conform de Becon-regeling uitstel verleend met 10 maanden tot 1 april 2005. Aan accountantskantoor D zijn ook terugkoppelingen verstuurd zoals inleverschema's uitstelregeling en waarschuwingen waarop eiseres als cliënt is vermeld. Verweerder wijst er voorts op dat als adres voor toezending van aangiften omzet- en loonbelasting in 2003 is aangegeven het adres van accountantskantoor A. Verweerder heeft deze stellingen bij het nader verweerschrift onderbouwd met aangifteformulieren omzet- en loonbelasting en verklaringen van de medewerker van de Belastingdienst R., die aan de hand van systeemprints laat zien dat voor eiseres door accountantskantoor D uitstel is gevraagd en verleend.

3.8. Eiseres heeft het bij het tweede verweerschrift aldus door verweerder nader onderbouwde standpunt dat accountantskantoor D voor eiseres uitstel voor indiening van de aangifte 2003 heeft gevraagd en gekregen niet nader bestreden. De rechtbank concludeert daarom dat aan eiseres uitstel kenbaar is verleend. De stelling van eiseres dat kantoor C. wel uitstel heeft gevraagd, maar niet heeft gekregen, is daartegenover overigens ontoereikend voor een ander oordeel, omdat die stelling onverlet laat dat de andere adviseur uitstel heeft gevraagd en gekregen. Van accountantskantoor D is bovendien voldoende komen vast te staan dat dat kantoor ook als gemachtigde in fiscale zaken voor eiseres optrad. Het aanbod van eiseres haar eigen medewerkster danwel de bij accountantskantoor D werkzame mevrouw L. als getuigen te doen horen, passeert de rechtbank als niet ter zake dienende, omdat - zo volgt uit de stellingen - die getuigen niet anders kunnen verklaren dan dat zij persoonlijk geen uitstel hebben gevraagd of verkregen. Die verklaringen kunnen niet afdoen aan het overige door verweerder overgelegde bewijs dat door accountantskantoor D wel uitstel is gevraagd en verkregen.

Uit een en ander volgt dat uitstel voor aangifte is verleend voor 10 maanden, zodat de aanslag 2003, die in de tiende maand van 2007 is verzonden, niet buiten de termijn van artikel 11, derde lid, AWR is vastgesteld en opgelegd.”

4.2. Belanghebbende betwist in hoger beroep niet dat accountantskantoor D onder de naam en het fiscale nummer van belanghebbende uitstel voor het doen van aangifte vennootschapsbelasting 2003 heeft gevraagd en verkregen, en dat aangiftebiljetten loon- en omzetbelasting van belanghebbende zijn toegezonden aan accountantskantoor A. Belanghebbende keert zich evenwel tegen het oordeel van de rechtbank dat van accountantskantoor D voldoende is komen vast te staan dat dit kantoor ook als gemachtigde in fiscale zaken voor haar optrad. In dat verband heeft belanghebbende in haar hogerberoepschrift aangevoerd, samengevat weergegeven:

- het kantoor A. is niet opgegaan in accountantskantoor D.; de webpagina van accountantskantoor D is onjuist;

- het kantoor A. is nooit gemachtigd geweest voor de vennootschapsbelasting; de enige gemachtigde voor de vennootschapsbelasting was kantoor C;

- Weliswaar heeft accountantskantoor D uitstel verkregen, maar dit uitstel is nooit kenbaar gemaakt aan belanghebbende, aangezien accountantskantoor D nooit gemachtigde is geweest van belanghebbende en belanghebbende nooit gebruik heeft gemaakt van de diensten van accountantskantoor D.

In haar pleitnota heeft belanghebbende nog aangevoerd dat de fiscus niet heeft getoetst of accountantskantoor D wel gemachtigd was om uitstel voor belanghebbende aan te vragen.

4.3. Volgens de inspecteur mag er, nu accountantskantoor D op de hoogte was van de naam en het fiscaal nummer van belanghebbende, van worden uitgegaan dat accountantskantoor D het uitstelverzoek heeft gedaan in opdracht van belanghebbende, of in opdracht van een kantoor dat administratieve en/of fiscale werkzaamheden voor belanghebbende verrichtte. De Beconregeling zou onwerkbaar zijn als geverifieerd zou moeten worden of de belastingconsulent een machtiging heeft voor iedere belastingplichtige waarvoor hij uitstel aanvraagt. Het is in deze branche gebruikelijk dat ook zonder schriftelijke machtiging werkzaamheden worden verricht in naam van belanghebbenden, aldus de inspecteur.

4.4. Het Hof overweegt als volgt.

4.4.1. Vast staat dat accountantskantoor A aangiften loon- en omzetbelasting voor belanghebbende heeft verzorgd. Bij gebreke van enige aanwijzing van het tegendeel moet ervan worden uitgegaan dat belanghebbende accountantskantoor A daartoe een toereikende volmacht heeft verleend. Feiten en omstandigheden waaruit enige beperking blijkt van de volmacht van accountantskantoor A om belanghebbende jegens de Belastingdienst te vertegenwoordigen, zijn niet gesteld of gebleken.

De in 2.2.3 vermelde verklaring van M. is daartoe ontoereikend. Deze verklaring is pas in 2008 opgesteld en is, wat de fiscale aangelegenheden van belanghebbende in de jaren 2002 en 2003 betreft, aantoonbaar onjuist voor zover zij op iets anders zou zien dan op de volmacht om over die jaren de aangiften vennootschapsbelasting in te dienen. Het Hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat in het beroepschrift in eerste aanleg is vermeld (blz. 9) dat belanghebbende zich eerst na 1 april 2004 als cliënt bij kantoor C. heeft gemeld.

4.4.2. Op grond van de omstandigheid dat accountantskantoor D op de hoogte was van de naam en het fiscaal nummer van belanghebbende en mede gelet op de in 2.2.1 vermelde webpagina en de in 2.2.2 opgenomen verklaring acht het Hof aannemelijk dat accountantskantoor A.(een deel van) haar cliënten heeft laten bedienen door althans onder de naam van accountantskantoor D. Vast staat voorts dat (onder meer) accountantskantoor A. voor het jaar 2002 en/of 2003 de administratie van belanghebbende heeft verzorgd en de jaarrekening heeft opgesteld.

4.4.3. Het accountantskantoor D heeft zich bij het doen van het uitstelverzoek tegenover de Belastingdienst als vertegenwoordiger van belanghebbende gedragen. Dat dit is gebeurd zonder schriftelijke opdracht van belanghebbende is, zoals de inspecteur heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht, geenszins ongebruikelijk ‘in de branche’. Ook voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die de Belastingdienst hadden moeten doen twijfelen aan de bevoegdheid van accountantskantoor D om voor belanghebbende in het kader van de Beconregeling uitstel aan te vragen. Het Hof volgt hierbij de inspecteur in diens stelling dat van de Belastingdienst niet gevergd kan worden te verifiëren of de belastingconsulent een machtiging heeft voor iedere belastingplichtige waarvoor hij uitstel in het kader van de Beconregeling aanvraagt.

4.4.4. In het midden kan blijven of accountantskantoor D – via accountantskantoor A. – door belanghebbende is gemachtigd om namens haar een uitstelverzoek in het kader van de Beconregeling in te dienen. Onder de hiervoor onder 4.4.1 tot en met 4.4.3 genoemde omstandigheden mocht de Belastingdienst, toen zij het door accountantskantoor D gedane uitstelverzoek ontving, redelijkerwijze aannemen dat daartoe door belanghebbende een toereikende volmacht was verleend. Alsdan brengt artikel 61 Boek 3 BW6 in verbinding met artikel 79 Boek 3 BW mee dat belanghebbende zich tegenover de Belastingdienst niet kan beroepen op de onjuistheid van deze aanname.

4.4.5. Op grond van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat aan belanghebbende op haar verzoek en op kenbare wijze uitstel tot het doen van aangifte voor het jaar 2003 is verleend voor een periode van 10 maanden en dat de termijn voor het opleggen van de aanslag met eenzelfde periode is verlengd, zodat de aanslag tijdig is opgelegd.

4.4.6. De gang van zaken rond het uitstelverzoek van kantoor C., wat daar verder van zij, kan aan het voorgaande niet afdoen omdat het uitstel al – rechtsgeldig – was verleend voordat kantoor C. om uitstel vroeg.

4.4.7. Voor zover nog aan de orde: het bewijsaanbod dat belanghebbende in eerste aanleg heeft gedaan mevrouw L. als getuige te horen is door de rechtbank gemotiveerd gepasseerd en belanghebbende is hier in hoger beroep niet op teruggekomen.

4.5. Ten aanzien van de vraag of de inspecteur bij het vaststellen van de verliesbeschikking voor het jaar 2002 terecht de kosten van huurauto’s, schoolgelden en woninghuur heeft gecorrigeerd, heeft de rechtbank in haar uitspraak in onderdeel 3.3 als volgt overwogen:

“Aangegeven kostenposten tot een bedrag van € 107.707 heeft verweerder (…) niet geaccepteerd, primair omdat daarvan een onderbouwing ontbreekt. Eiseres, op wie ter zake van de aftrekbaarheid van kosten de bewijslast rust, heeft noch in bezwaar, noch in beroep de aftrekbaarheid van meer kosten van de winst dan verweerder accepteert, onderbouwd en evenmin bewijs daarvoor aangeboden” .

4.6. Belanghebbende heeft tegen dit oordeel van de rechtbank in haar hogerberoepschrift, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de onderhavige kosten zijn gemaakt ten behoeve van werknemers en derhalve per definitie zakelijke kosten zijn. De desbetreffende bedragen zijn rechtstreeks overgemaakt op de bankrekening van de werknemers. Het is niet gebruikelijk dat over dit soort betalingen facturen worden opgesteld.

4.7. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep herhaald dat kostennota’s ontbreken en dat ook overigens niets is overgelegd, zodat niet kan worden beoordeeld of er sprake is van personeelskosten, of de kosten betrekking hebben op het jaar 2002, of de kosten binnen concern hadden moeten worden doorbelast en of er sprake is van (indirecte) bevoordeling van de aandeelhouder.

4.8. In haar pleidooi ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat de bestreden kosten nagenoeg geheel zien op betalingen direct aan O. en P., twee Amerikaanse werknemers die werkzaamheden verrichtten voor belanghebbende en die uitsluitend een arbeidsrelatie hadden tot belanghebbende, zodat geen sprake kan zijn van een uitdeling.

De onderhavige kosten behoren niet tot de door de wet uitgesloten categorieën van kosten.

Op vragen van het Hof is geantwoord dat O. met zijn gezin in Oostenrijk woonde en dat de kinderen van O. privéonderwijs genoten.

4.9. In haar brief van 31 december 2010 heeft belanghebbende op verzoek van het Hof een uitsplitsing gegeven van de kosten van woninghuur van O., respectievelijk P. Voorts is in die brief nog vermeld:

“Ter verdere toelichting merk ik nog op dat (…) P. en (…) O. volgens mijn gegevens

op 1 april 2002 in dienstbetrekking zijn gekomen bij belanghebbende.

De bovenvermelde huur heeft derhalve betrekking op de laatste 3 kalenderkwartalen

van 2002.”

4.10.1. Bij zijn brief van 7 januari 2011 heeft de inspecteur een afschrift van de ‘Financial statements 2002’ van belanghebbende gevoegd. In de winst- en verliesrekening is onder ‘Operating expenses’ een bedrag van € 159.325 aan ‘Salariesandwages’ opgenomen. In de toelichting is vermeld dat de vennootschap gedurende het boekjaar 1 persoon in dienst had.

4.10.2. Voorts is bij die brief een afschrift van een loonbelastingrenseignement gevoegd volgens hetwelk O. van 1 januari 2002 tot en met 30 september 2002 loon heeft ontvangen van X-Europe B.V. en van 1 oktober 2002 tot en met 31 december 2002 van belanghebbende.

4.10.3. Eveneens bij de brief van 7 januari 2011 is in afschrift (een deel van) de aangifte inkomstenbelasting 2002 van O. gevoegd waarin bij vraag 7a (betreffende loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in Nederland) uitsluitend X-Europe B.V. als werkgever is vermeld.

4.11. In haar brief van 26 januari 2011 heeft belanghebbende nog gesteld dat de onderhavige betalingen daadwerkelijk zijn gedaan door belanghebbende en dat de administratie niet is verworpen door de Belastingdienst. De concerntak waarvan belanghebbende onderdeel was, behoorde toe aan een investeringsvehikel van G. S.. De tak waarvan X-Europe B.V. onderdeel was, behoorde toe aan een pensioenfonds.. Een onjuiste kostenallocatie tussen beide concerntakken zou door deze onafhankelijke partijen niet zijn geaccepteerd, aldus belanghebbende.

4.12. Het Hof overweegt als volgt.

4.12.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat op belanghebbende de bewijslast van de aftrekbaarheid van de door haar geclaimde kosten rust. In een geval als het onderhavige brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat belanghebbende de aftrekbaarheid van de kosten onderbouwt met feiten en omstandigheden die een oordeel mogelijk maken over de aard van de kosten en over de vraag of die kosten voor rekening van belanghebbende dienden te komen. De omstandigheid dat de desbetreffende bedragen het vermogen van belanghebbende hebben verlaten houdt niet zonder meer in dat deze bedragen kunnen worden verondersteld als zakelijke last voor rekening van belanghebbende te komen.

4.12.2. De stelling van belanghebbende dat P. (in het onderhavige jaar) een werknemer van haar was, is niet aannemelijk in het licht van de jaarstukken en het loonbelasting-renseignement die de inspecteur heeft overgelegd. Daarmee ontvalt de grondslag voor aftrekbaarheid van de kosten van woninghuur die belanghebbende zegt ten behoeve van P. te hebben betaald.

4.12.3. Met betrekking tot O. staat vast dat hij in het jaar 2002 in Oostenrijk woonde. Ook staat vast dat het concern waarvan belanghebbende onderdeel was in meerdere landen in Europa actief was. De stelling van belanghebbende dat O. (in 2002) uitsluitend in dienst was van belanghebbende, strookt niet met het loonbelastingrenseignement en de aangifte inkomstenbelasting die de inspecteur heeft overgelegd. Onder deze omstandigheden acht het Hof belanghebbende niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de aan O. betaalde bedragen voor woninghuur en schoolkosten van zijn kinderen voor rekening van belanghebbende (en niet voor rekening van enige andere tot het concern behorende in Nederland, dan wel elders, gevestigde vennootschap) dienden te komen. Niet valt uit te sluiten dat dit voor een deel van de desbetreffende kosten wel zou kunnen gelden maar belanghebbende heeft nagelaten gegevens te verstrekken die een verantwoorde schatting van dit gedeelte mogelijk maken.

4.12.4. Wat de kosten van huurauto’s betreft, zou verwacht mogen worden dat belanghebbende daarvan facturen had overgelegd. Dat is echter niet gebeurd. Ook overigens is een onderbouwing van deze aftrekpost achterwege gebleven.

4.12.5. Op grond van het vorenoverwogene oordeelt het Hof dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Van de in geschil zijnde kosten is derhalve niet aannemelijk geworden dat deze terecht ten laste van het resultaat van belanghebbende zijn gebracht. Gesteld dat die kosten naar hun aard (de beloning van werknemers betreffende) zakelijk zijn, is veeleer aannemelijk dat zij ten laste behoren te komen van een ander onderdeel van de groep waartoe belanghebbende behoort.

Slotsom

4.13. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient, met aanvulling van gronden, te worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de in hoger beroep gemaakte proceskosten.

6. Beslissing

in de zaak met kenmerk 09/00773 betreffende de verliesbeschikking voor het jaar 2002, en in de gevoegde zaken met kenmerk 09/00771 en 09/00772 betreffende de aanslag voor het jaar 2003:

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands, griffier. De beslissing is op 7 april 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.