Gerechtshof Amsterdam, 12-05-2011, BQ4861, 09-00792
Gerechtshof Amsterdam, 12-05-2011, BQ4861, 09-00792
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 mei 2011
- Datum publicatie
- 18 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ4861
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY4604, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 09-00792
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, die over een exploitatievergunning voor een raambordeel beschikt, stelt werkruimten ter beschikking aan prostituees. Op de ter beschikking stelling van de ruimten zijn de algemene voorwaarden van het Samenwerkend Overleg Raamprostitutie van toepassing.
Naast de enkele terbeschikkingstelling van de ruimte verricht belanghebbende ook andere activiteiten die betrekking hebben op het faciliteren van de uitoefening van het beroep van de prostituee in de ter beschikking gestelde ruimte.
Het Hof is gelet op de feiten en omstandigheden van het geval - anders dan de rechtbank - van oordeel dat de aard en de omvang van de door belanghebbende verrichte andere activiteiten naast het ter beschikking stellen van ruimten, in casu niet meebrengen dat de door belanghebbende verrichte dienst anders dient te worden gekarakteriseerd dan verhuur.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00792
12 mei 2011
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende,
gemachtigde mr. J.M.A. de Leeuw (Bennett BTW Adviseurs te Nieuwegein),
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/007972 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft op 25 februari 2008 over het tijdvak januari 2008 € 23.743 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 5 december 2008 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.2. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 18 november 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. Het hoger beroep, gedagtekend 14 december 2009, is bij het Hof ingekomen op 16 december 2009 en aangevuld bij brief van 27 januari 2010. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende bij brief van 18 maart 2010 een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft gereageerd bij conclusie van dupliek van 13 april 2010.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende exploiteert als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) onder meer 18 panden. In de panden bevinden zich in totaal 39 ruimten die gelet op de ligging van die panden en de aard van die ruimten zijn bestemd voor prostituees, die daarin hun beroep kunnen uitoefenen.
2.2. Belanghebbende stelt de werkruimten aan prostituees voor korte perioden ter beschikking, namelijk van 08.00 uur tot 18.30 uur (de “dagshift”) of van 19.00 tot 06.00 uur (de “avond/nachtshift”). Belanghebbende verzorgt de schoonmaak van de ruimten.
2.3. Belanghebbende berekent voor de periode van ter beschikkingstelling een vergoeding van € 105 tot € 140 per werkruimte. De vergoeding is voor alle ruimten gelijk en niet afhankelijk van de grootte. De prostituee bepaalt zelf welke beschikbare werkruimte zij ter beschikking gesteld wil krijgen.
2.4. De kleinste werkruimte is ongeveer 10 m2 en de grootste 30 à 35 m2. De werkruimten zijn voorzien van:
- airconditioning
- verwarming
- een bed met een speciaal geprepareerde (makkelijk schoon te maken) matras
- een losse handdoek
- een toegangsdeur tot douche en wc
- een wastafel met spiegel
- een zeepdispenser
- een handdoekautomaat
- een lamp die naar keuze rood of blauw licht geeft
- een kruk/stoel
- een alarmknop, die is aangesloten op een centraal systeem dat een melding geeft in het kantoor van eiseres.
2.5. Belanghebbende opereert vanuit een kantoor, waar de prostituees de sleutels ophalen en terugbrengen, alsmede de vergoeding betalen. In het kantoor kunnen prostituees gratis koffie en thee krijgen en tegen betaling frisdrank. Tevens kan tegen betaling een kluis worden gehuurd.
2.6. Op de ter beschikking stelling van de ruimten zijn de algemene voorwaarden van het Samenwerkend Overleg Raamprostitutie (hierna: SOR) van toepassing. In deze voorwaarden staat onder andere:
“1.1 Het gehuurde is bestemd om door de huurster – in haar hoedanigheid van zelfstandig beroepsbeoefenaar – te worden gebruikt ten behoeve van het verrichten van dienstverlening als bedoeld in artikel 151a lid 1 van de Gemeentewet.
(…)
3.3 Het is huurster verboden in het gehuurde de middelen vermeld op de bij de Opiumwet (Wet van 12 mei 1928, Stp.167) behorende lijsten I en II en de middelen aangewezen krachtens het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 2 van de Opiumwet te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, aanwezig te hebben of te vervaardigen.
(…)
5.1 Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurster mag huurster het gehuurde geheel noch gedeeltelijk aan een derde verhuren of voor enig ander doel aan derden ter beschikking stellen.
(…)
7.1 Huurster bevestigt dat zij aan verhuurster of beheerder naar waarheid heeft verklaard: (i) dat zij meerderjarig is en (ii) over een voor arbeid geldige verblijfstitel beschikt.
7.2 Huurster bevestigt dat zij, in het kader van de hiervoor (artikel 7 lid 1) bedoelde verklaring, de benodigde identiteitspapieren aan verhuurster heeft overgelegd en verhuurster in de gelegenheid heeft gesteld deze te kopiëren, alvorens partijen tot ondertekening van de intake zijn overgegaan.”
2.7. Belanghebbende beschikt over een exploitatievergunning voor een raambordeel afgegeven door A. De vergunningvoorwaarden luiden als volgt:
- de regels in hoofdstuk 6 van de Algemene Plaatselijk Verordening worden nageleefd. Het betreft de verplichtingen voor de exploitant om:
- voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingsuren van het bedrijf dan wel er zorg voor te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend;
- erop toe te zien dat in het bedrijf ten overstaan van prostituees geen strafbare feiten plaatsvinden zoals vermeld in artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht;
- erop toe te zien dat in het bedrijf klanten niet het slachtoffer worden van strafbare feiten;
- erop toe te zien dat in het bedrijf uitsluitend prostituees werkzaam zijn die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel dan wel voor wie de exploitant beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen;
- indien hij niet alleen voor het toezicht zorgt dan wel daarvoor niet of in onvoldoende mate kan zorgen, de Burgemeester een schriftelijke opgave te doen van de beheerders onder vermelding van de relevante personalia en van de telefoonnummers waarop deze bereikbaar zijn;
- bij een wijziging in het beheer hiervan terstond schriftelijk mededeling te doen aan de Burgemeester onder vermelding van de personalia en telefoonnummers van de nieuwe beheerder;
- de werkruimte wordt rechtstreeks aan de prostituee verhuurd;
- per verhuurperiode maakt slechts één prostituee gebruik van een werkruimte;
- het aantal werkruimten wordt niet uitgebreid ten opzichte van het aantal in de vergunning genoemde werkruimten;
- de wijze van klantenwerving veroorzaakt geen overlast voor de omgeving;
- er werken geen prostituees jonger dan 18 jaar;
- er werken uitsluitend prostituees die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel dan wel voor wie de werkgever over een vergunning beschikt als bedoeld in artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen;
- de prostituee verschaft, op eerste vordering van degenen die met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de Algemene Plaatselijk Verordening zijn belast, inzicht in zijn of haar identiteit en verblijfstitel door middel van geldige documenten;
- het bedrijf wordt niet als woning gebruikt.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen:
“4.1. (…) Het standpunt van eiseres (Hof: belanghebbende) dat haar prestaties onder het begrip verhuur van onroerende zaken vallen omdat de wetgever in de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), waarop zij een beroep doet, expliciet heeft willen aansluiten bij de betekenis die daaraan wordt toegekend in het Burgerlijk Wetboek, dient te worden verworpen. De tekst van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB verzet zich niet tegen richtlijnconforme uitlegging van het begrip verhuur van onroerende zaken in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Tot een dergelijke uitlegging is de nationale rechter gehouden op basis van het beginsel van de gemeenschapstrouw dat de relatie tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschap beheerst. Uitgaande van dit beginsel is niet relevant of de overeenkomst tussen eiseres en de prostituee op grond van het Burgerlijk Wetboek als verhuur van onroerende zaken dient te worden aangemerkt.
4.2.1. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat, om de aard van een belastbare handeling vast te stellen, alle omstandigheden waaronder de betrokken handeling wordt verricht in aanmerking moeten worden genomen om daaruit de kenmerkende elementen naar voren te halen.
4.2.2. Het kenmerkende element in de handeling van eiseres is het aanbieden van een legale, veilige, schone en besloten werkruimten die volledig en uitsluitend zijn uitgerust voor het gelegenheid geven tot prostitutie. De dienst van eiseres omvat dus niet alleen het passief ter beschikking stellen van een werkruimte, maar gaat gepaard met de faciliteit om in die werkruimte legaal prostitutie te bedrijven, alsmede met een groot aantal andere commerciële activiteiten, zoals toezicht en bewaking, beheer en onderhoud, schoonmaak, verschoning van beddengoed en handdoeken, speciale verlichting en de aanwezigheid van een vergunning voor de exploitatie van een seksinrichting, dit alles met het oogmerk om in de werkruimte seksuele diensten te laten verlenen. Het bijkomende commerciële dienstbetoon is van dien aard en omvang dat de kwalificatie verhuur van een onroerende zaak, dat een betrekkelijk passieve activiteit veronderstelt, de in geding zijnde prestatie niet goed karakteriseert. Voorgaande houdt ook in dat de stelling van eiseres dat haar activiteit betrekkelijk passief is omdat zij zich niet bemoeit met de prostitutieactiviteiten die worden verricht in de werkruimten, wordt verworpen omdat deze stelling uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting.
4.2.3. Bovendien is het gebruik van een werkruimte onderworpen aan ingrijpende beperkingen met betrekking tot het doel en de aard van het gebruik die voortvloeien uit de vergunningvoorwaarden en de algemene voorwaarden van SOR. Ook gelet op deze beperkingen kan niet worden gezegd dat eiseres het genot van de werkruimte aan de prostituee ter beschikking stelt, althans niet in die mate die voor de kwalificatie verhuur noodzakelijk is.
4.2.4. De bedrijfsactiviteiten van eiseres kunnen derhalve niet worden aangemerkt als de van omzetbelasting vrijgestelde (onder)verhuur van onroerende zaken.
4.3. Eiseres heeft voorts gesteld dat haar diensten aan het verlaagde tarief zijn onderworpen op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet OB jo. Tabel I, post b.11. De rechtbank verwerpt deze stelling omdat eiseres aan de prostituees niet in het kader van een hotelbedrijf logies verstrekt. Tevens wordt het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel verworpen. Ten eerste omdat de verstrekking van logies aan personen die voor een korte periode verblijf houden feitelijk verschilt van de prestatie die eiseres verricht, omdat de prostituee niet vrij is in het gebruik van de werkruimte en daar niet de gehele dag (inclusief de nacht) kan verblijven, hetgeen bij de verstrekking van logies aan hotelgasten anders is. Ten tweede omdat een hotelexploitant, anders dan eiseres, niet beschikt over de onder 2.6 genoemde vergunning en de exploitatie door eiseres niet plaatsvindt in het kader van het hotelbedrijf. Dat eiseres, anders dan hotelbedrijven, over een dergelijke vergunning beschikt kan voor een prostituee een reden zijn om voor een door eiseres geëxploiteerde werkruimte te kiezen. Aan de vergunning zijn immers voorwaarden verbonden die maken dat de prostituee haar diensten op een legale, schone en veilige manier kan verlenen in een daartoe speciaal ingerichte werkruimte, wat niet kan worden gezegd indien de prostituee haar diensten in een hotelkamer verleent. Vanuit het perspectief van de afnemer, de prostituee, verschilt de dienst van eiseres van de dienst die zij zou kunnen afnemen in een hotel- of soortgelijk bedrijf. De diensten van eiseres en die van een hotelexploitant zijn daarom feitelijk noch rechtens gelijke gevallen, zodat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel geen plaats is.
4.4. Tot slot heeft eiseres zich erop beroepen dat aan de zijde van verweerder (Hof: de inspecteur) sprake is van willekeur, omdat hotelbedrijven ook kamers verhuren aan prostituees en verweerder toestaat dat op deze verhuur wel het verlaagde tarief wordt toegepast. Deze stelling kan niet slagen, omdat de verhuur van kamers in het kader van een hotelbedrijf feitelijk verschilt van de prestatie die eiseres verricht. Dat de prostituee er in een dergelijke situatie kennelijk voor kiest om een hotelkamer te gebruiken voor het verlenen van seksuele diensten en niet om er voor korte duur verblijf te houden, maakt dit niet anders. Een hotelbedrijf is immers niet permanent en speciaal uitgerust voor het gelegenheid geven tot prostitutie, hetgeen het bedrijf van eiseres wel is. Bovendien heeft verweerder aangevoerd dat de Belastingdienst er samen met andere instanties naar streeft om het gelegenheid geven tot prostitutie in hotelkamers te vermijden. Verweerder heeft dan ook niet willekeurig gehandeld door de diensten van eiseres aan het algemene tarief te onderwerpen, terwijl op de diensten binnen het kader van het hotelbedrijf het verlaagde tarief wordt toegepast.”
4. Geschil in hoger beroep
Primair is in geschil het antwoord op de vraag of de door belanghebbende aan de prostituees verleende prestaties in het tijdvak van de onderhavige naheffingsaanslag dienen te worden aangemerkt als de verhuur van onroerend goed in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, aanhef, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna de Wet OB), zoals belanghebbende stelt, dan wel als het geven van gelegenheid tot prostitutie, zoals de inspecteur stelt.
Ingeval het gelijk aan belanghebbende is, is tussen partijen niet in geschil dat aan belanghebbende teruggaaf dient te worden verleend van € 23.743 welk bedrag als volgt is berekend:
Voldaan op aangifte € 23.743
19/119 x omzet € 180.335 € 28.793
Aftrek voorbelasting -/- € 5.050
€ 23.743
Teruggaaf € 23.743.
Subsidiair is in geschil, zo de prestatie als verhuur van onroerend goed kan worden gekwalificeerd, of de inspecteur willekeurig dan wel in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door het verlaagde tarief niet van toepassing te verklaren.
Ingeval het gelijk aan belanghebbende is, is tussen partijen niet in geschil dat aan belanghebbende een teruggaaf dient te worden verleend van € 18.586 welk bedrag als volgt is berekend:
Voldaan op aangifte € 23.743
6/106 x omzet € 180.335 € 10.207
Aftrek voorbelasting -/- € 5.050
€ 5.157
Teruggaaf € 18.586.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. In geschil is of de door belanghebbende verrichte handelingen dienen te worden aangemerkt als verhuur van onroerend goed. Niet is in geschil dat de ruimten kunnen worden gekwalificeerd als onroerende goederen en dat deze ter beschikking worden gesteld aan prostituees.
6.2. Het Hof stelt voorop dat het begrip verhuur van onroerende zaken dient te worden uitgelegd overeenkomstig het begrip verhuur en verpachting van onroerende goederen in artikel 135, eerste lid, onder i, van de Richtlijn 2006/112/EG c.q. artikel 13, B, onder b, van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting. Van verhuur in deze zin is sprake wanneer een verhuurder een huurder voor een overeengekomen tijd onder bezwarende titel het uitsluitende recht verleent een onroerend goed te gebruiken als ware hij eigenaar.
6.3. Vast staat dat de terbeschikkingstelling van de ruimten plaatsvindt voor een bepaalde tijd en dat een vergoeding wordt bedongen. Voorts is niet in geschil dat de prostituee aan wie een ruimte ter beschikking wordt gesteld het uitsluitende genot heeft. Daaraan staat in beginsel niet in de weg dat aan het gebruik van de ruimte door belanghebbende beperkende bepalingen zijn verbonden, al dan niet uit hoofde van door de gemeente vastgestelde voorschriften en dat aan de beheerder verplichtingen worden opgelegd inzake het toezicht. Dergelijke omstandigheden leiden er immers niet toe dat een ander dan de prostituee een recht kan doen gelden ten aanzien van de desbetreffende ruimte. Uit het vorenoverwogene volgt dat de in geding zijnde dienst van belanghebbende de kenmerken heeft die aan de verhuur van een onroerende zaak eigen zijn.
6.4. Vervolgens dient het Hof, uitgaande van de omstandigheid dat verhuur in de regel een betrekkelijk passieve activiteit is, te beoordelen of de overeenkomst die belanghebbende met een prostituee sluit een voorwerp heeft dat beter wordt gekarakteriseerd als het verrichten van een andere prestatie dan die van de enkele terbeschikkingstelling van een onroerende zaak. In dit verband is van belang dat belanghebbende naast de enkele terbeschikkingstelling van de ruimte ook andere activiteiten verricht die betrekking hebben op het faciliteren van de uitoefening van het beroep van de prostituee in de ter beschikking gestelde ruimte.
6.5. Belanghebbende heeft gesteld dat deze andere activiteiten bijkomend zijn en slechts verband houden met de (passieve) verhuur. Dat zij deze activiteiten verricht naast het ter beschikking stellen van de ruimten houdt, volgens belanghebbende, uitsluitend verband met de vereiste exploitatievergunning voor een raambordeel. Om aan prostituees werkruimte te kunnen verhuren zijn door de gemeente voorwaarden gesteld waaraan zij moet voldoen, aldus belanghebbende. Belanghebbende beklemtoont dat zij niet meer doet dan waartoe de vergunning haar verplicht; met name is er geen sprake van bewaking of van het faciliteren van bezoeken van een GGD arts aan de prostituees. Met de politie is afgesproken dat de enige rol die een beheerder bij de bewaking mag spelen is bij calamiteiten de politie te alarmeren. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de huurprijs niet hoger is dan een “normale” kamerhuurprijs.
6.6. De inspecteur stelt daartegenover dat belanghebbende, gelet op door de gemeente gestelde vergunningvoorwaarden, dermate veel activiteiten naast het ter beschikking stellen van ruimten verricht dat de verrichte dienst niet meer kan worden gekwalificeerd als het passief ter beschikking stellen van ruimten. Ter zitting heeft de inspecteur die stelling gepreciseerd in die zin dat ingeval een ondernemer ruimten ter beschikking stelt aan prostituees met gebruikmaking van een exploitatievergunning voor een raambordeel, gelet op de inzake het toezicht en beheer gestelde voorwaarden, geen sprake meer kàn zijn van verhuur.
6.7. De ruimten die worden verhuurd zijn naar het Hof begrijpt sober ingericht en gestoffeerd. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat die omstandigheid er niet toe leidt dat van de verhuur geen sprake meer is. Desgevraagd hebben partijen ter zitting verklaard dat in dit opzicht van een afzonderlijke dienst geen sprake is. Het Hof zal partijen daarin volgen. Hetzelfde geldt naar het oordeel van het Hof voor het schoonhouden van de ruimte en de beschikbaarstelling van enig linnengoed. Met betrekking tot de aanwezigheid van een alarmknop in de ruimte heeft belanghebbende onvoldoende weersproken gesteld dat deze uit een oogpunt van toezicht geen functie heeft, omdat de politie er de voorkeur aan geeft dat deze instantie rechtstreeks wordt benaderd en er overigens vanwege belanghebbende geen enkel toezicht wordt uitgeoefend. Het Hof is gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de aard en de omvang van de door belanghebbende verrichte andere activiteiten naast het ter beschikking stellen van ruimten, in casu niet meebrengen dat de door belanghebbende verrichte dienst anders dient te worden gekarakteriseerd dan verhuur.
6.8. De inspecteur stelt uiteindelijk dat de bepalingen en voorwaarden vervat in de aan belanghebbende verstrekte exploitatievergunning het onmogelijk maken dat de onderhavige prestatie van belanghebbende is aan te merken als de verhuur van een onroerende zaak. In dit verband stelt het Hof voorop dat het gaat om bepalingen en voorwaarden die tot belanghebbende zijn gericht. Voor zover zij eisen stellen aan de hoedanigheid van de prostituees en de zorg van belanghebbende voor de handhaving van de wetgeving en de openbare orde hebben zij naar het oordeel van het Hof geen invloed op de aard van de prestatie van belanghebbende. Sommige bepalingen en voorwaarden raken ook de prostituee aan wie de ruimte ter beschikking wordt gesteld in die zin, dat zij het gebruik van de ruimte reglementeren en – al dan niet gewild – een zekere bescherming bieden bij de uitoefening van het beroep door de prostituee. Dit is echter, mede gelet op hetgeen is overwogen omtrent het door belanghebbende te houden toezicht, onvoldoende om invloed te kunnen hebben op de aard van de prestaties van belanghebbende.
6.9. De inspecteur beroept zich voor de juistheid van zijn standpunt op eerder door het Hof gedane uitspraken. In dit verband merkt het Hof op dat vorenstaande afweging omtrent de aard van de prestatie van belanghebbende een sterk feitelijk karakter heeft en dus afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat het Hof in de door beide partijen vermelde uitspraken van 11 november 2010, kenmerk P09/00171, en van 20 januari 2011, kenmerk P09/00452, tot een andere afweging is gekomen valt daarop terug te voeren. Verwezen zij naar hetgeen onder 6.5. is overwogen.
6.10. Nu belanghebbende in haar primaire stelling wordt gevolgd, behoeven de overige stellingen van belanghebbende geen behandeling en moet worden beslist als volgt.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De kosten worden gesteld op 2 (beroepschrift bij rechtbank en verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht) x € 322 = € 966, en 2,5 (hoger beroep bij het Hof, repliek en verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht) x € 437 = € 1.638,75, in totaal € 2.604,75.
Ook het griffierecht in beide instanties, € 288 en € 447, in totaal € 735 dient aan belanghebbende te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- verleent teruggaaf van een bedrag van € 23.743 aan omzetbelasting;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding, vastgesteld op € 2.604,75, en
- gelast de inspecteur het voor deze zaak betaalde griffierecht van in totaal € 735 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, J.T. Sanders en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 12 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.